„Basisvoorziening” een gevaarlijk begrip
In een tijd van noodzakelijke bezuinigingen is het te verwachten dat al het mogelijke wordt gedaan om de verworvenheden uit de „vette jaren" in stand te houden én veilig te stellen. Besturen van instellingen en overkoepelende organisaties spannen zich in om juist de waarde van hun voorziening te onderstrepen en den volke bekend te maken. Wanneer de overheid dit overneemt en door middel van wetten en verordeningen de veiligstelling van de betreffende voorzieningen garandeert, dan is het doel bereikt. Eén van de middelen om op blijvende overheidssteun te kunnen rekenen is: gerekend te worden tot de zogenaamde „basisvoorzieningen". Ook gemeentebestuurders komen dit begrip steeds meer tegen in welzijnsplannen, in gemeentelijke en provinciale nota's en zeker in de stukken die zij van de instellingen zelf ontvangen.
1. VOORBEELDEN
Om een indruk te geven van hoe men in de praktijk met het begrip „basisvoorziening" geconfronteerd kan worden, volgen eerst enkele voorbeelden hiervan, waarna een definiëring van het begrip zal volgen.
1.1. PEUTERSPEELZALEN
De opvang van kinderen en crèches, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, o verblijf centra enz. wordt in toenemende mate als noodzaak gezien. Immers: „de kinderopvang ontleent haar belangrijkste groeikracht aan het feit dat kindercentra een antwoord zijn op de toenemende behoefte in de samenleving, om zich te bevrijden uit het direkte, kleine leefmilieu van het enkele gezin en uit de daarbijbehorende rolpatronen van de ouders", (citaat uit 6.1.)
In tal van gemeenteraden is subsidiëring van peuterspeelzalen al aan de orde geweest. Erkenning van de gemeentelijke verantwoordelijkheid in deze is in veel gevallen een feit. Veiligstelling ervan wordt nagestreefd. Dat blijkt o.a. uit het volgende citaat: „Naar ons idee is de kinderopvang zo'n belangrijke element in de samenleving geworden dat deze niet meer uit de maatschappij is weg te denken.
Dit betekent dat de overheid de kinderopvang in haar verschillende verschijningsvormen moet zien als een algemene welzijnsvoorziening.
De overheid zal derhalve de voorwaarden moeten scheppen om dit werk zowel in beleidsmatige als in financiële zin, tot zijn recht te laten komen. Dit betekent dat ons streven erop gericht zal zijn dat de totale kinderopvang als basisvoorziening, zoals genoemd in de Kaderwet Specifiek Welzijn, wordt erkend", (uit 6.1.)
1.2. MUZIEKSCHOLEN
Ook de (in het algemeen erg dure) muziekscholen streven eenzelfde doel na.
„In de afgelopen periode is meer en duidelijk geworden, dat het muziekonderricht als vorm van onderwijs moet worden beschouwd als basisvoorziening en dan ook bij wet zou dienen te worden geregeld, zoals dat al in enkele Europese landen is geschied", (uit 6.2. en 6.3.)
1.3. OPENBAAR ONDERWIJS
De Vereniging voor Openbaar Onderwijs heeft tijdens een forumdiskussieavond drie stellingen gelanceerd, waarvan de eerste luidde:
„Het openbaar onderwijs is een basisvoorziening, omdat het voor een ieder toegankelijk is, met andere woorden geen zuil is. Het is de plicht van de overheid te zorgen voor een evenwichtige spreiding van het openbaar onderwijs.
Meerdere voorbeelden zouden aangehaald kunnen worden, ook uit het brede terrein van de kunsten, maar de drie genoemde geven al duidelijk aan in welke richting men zoekt om de werksoort veilig te stellen.
2.DEFINITIE
Over de betekenis van het woord „basisvoorziening" wordt nogal eens gediskussieerd. Toch bestaat er een officieel aanvaarde definitie van dit begrip. Reeds bij de beraadslaging van de Tweede Kamer over de Knelpuntennota (gepubliceerd op 17 juni 1974) is de volgende omschrijving door volksvertegenwoordiging en regering aanvaard: „Basisvoorzieningen zijn die voorzieningen, waarvan via het demokratisch besluitvormingsproces is vastgesteld, dat zij voor een ieder die daaraan behoefte heeft, beschikbaar en in redelijkheid bereikbaar moeten zijn; het rijk dient de kwaliteit en de kwantiteit van deze voorzieningen te regelen en te financieren", (uit 6.4.)
3. KADERWET
In de geschiedenis van de Kaderwet Specifiek Welzijn is het begrip „basisvoorziening" herhaaldelijk onderwerp van diskussie geweest. Niet dat men het over de bovengenoemde omschrijving niet eens kon worden, maar het strijdpunt was, of basisvoorzieningen nu wel of niet via de Kaderwet Specifiek Welzijn geregeld en gefinancierd moesten worden.
De politieke partijen hielden vaak diepgaande beschouwingen en stelden vele vragen, waarop door de regering gereageerd werd via een Memorie van Antwoord. Daarin heeft de regering duidelijkheid gegeven omtrent de bedoelingen van de wet en het gebruik van het begrip „basisvoorziening".
3.1. WAARBORG VEREIST
De regering erkent dat er basisvoorzieningen, zoals in de definitie omschreven, in ons land aanwezig zijn of dienen te zijn. Deze basisvoorzieningen zijn onmisbaar en essentieel. Waarborgen voor de instandhouding ervan zijn nodig.
Dat kan alleen afdoende geschieden door regeling ervan in een aparte wet. „Er zijn immers in ons land voorzieningen aan te wijzen, die zó essentieel zijn voor iedere burger, dat diens aanspraken op de aanwezigheid en bereikbaarheid moeten zijn gewaarborgd.
Wij menen dat daar uit volgt, dat een dergelijke waarborg eerst werkelijk gegeven is, indien deze door een wet wordt geregeld. Een wettelijke regeling past geheel binnen de bovenweergegeven begripsomschrijving; ook omdat het een garantie voor iedereen in ons land betreft, is de nationale wetgever hét aangewezen regelgevende en besluitvormende orgaan.
Wij menen — met de leden van verscheidene frakties - dat het niet meer dan redelijk en logisch is, dat dan ook bij wet de financiering in haar geheel of grotendeels wordt gegarandeerd". (6.4.)
3.2. DECENTRALISATIE
Basisvoorzieningen behoeven vanwege hun aard dus een centrale aanpak door de rijksoverheid. Dit staat lijnrecht tegenover één van de belangrijkste bedoelingen van de Kaderwet Specifiek Welzijn; de decentralisatie van de besluitvorming over welzijnsvoorzieningen. „Bij voorzieningen van Kaderwet Welzijn dient immers sprake te zijn van keuzemogelijkheden, met andere woorden van de mogelijkheid dat een bepaalde voorziening niet of in mindere mate wordt geboden. Van dit laatste mag echter bij een basisvoorziening geen sprake zijn", (uit 6.4.)
3.3. SPAARZAAM
Wanneer de rijksoverheid een bepaalde voorziening tot „basisvoorziening" verheft en er een aparte wettelijke regeling voor in het leven roept, moet elke lagere overheid meewerken aan de bepalingen van de betreffende wet. Ook heeft dit vérstrekkende financiële gevolgen. Vandaar de volgende opmerking van regeringszijde:
„Van de aanwijzing tot basisvoorziening moet een spaarzaam gebruik worden gemaakt, al was het slechts omdat daarmee de vrije beleidskeuze van de lagere overheden door het rijk in ernstige mate wordt aangetast".
Wel wordt in de Kaderwet Specifiek Welzijn een vermelding van o.a. basisvoorzieningen in het informatieve gedeelte van programma's verplicht gesteld.
4. WELKE VOORZIENINGEN?
Welke voorzieningen moeten thans als basisvoorzieningen worden aangemerkt? Deze vraag kan het beste beantwoord worden met enkele citaten uit de Memorie van Antwoord: (uit 6.4.)
„De gedachtenvorming over aard, aantal en omvang van basisvoorzieningen is nog onvoldoende uitgekristalliseerd".
„Ten aanzien van een aantal voorzieningen op het terrein van de gezondheidszorg, het onderwijs (basis-, voortgezet- en hoger onderwijs) en justitie, is het duidelijk dat er sprake is van basisvoorzieningen".
4.1. KINDEROPVANG?
Ten aanzien van kinderopvang in peuterspeelzalen enz. staat nog niet vast dat het om een basisvoorziening gaat. De regering heeft nog geen positief besluit daarover genomen. Pogingen daartoe Hepen op niets uit. „Mr. H. J. van de Poel, staatssekretaris van CRM, gaf in 1970 een eerste aanzet tot een algemene regeling en in 1973 lanceerde de toenmalige staatssekretaris H. J. L. Vonhoff het voorontwerp-Wet op de Kindercentra. Het kwam echter niet tot een ontwerp van wet."
, , In het voorjaar van 1982 nam de Tweede Kamer een bijna , .kamerbrede" motie aan, waarin de regering werd uitgenodigd om met één wettelijke en financiële regeling voor zoveel mogelijk vormen van kinderopvang te komen." (uit 6.5.)
Echter, tot nu toe is men niet verder gekomen dan een apart hoofdstuk kinderopvang in de Rijksbijdrageregeling Sociaal-Cultureel Werk. De kinderopvang maakt dus „slechts" deel uit van de gemeentelijke welzijnsplanning.
4.2. BIBLIOTHEKEN
Voor de regeling en subsidiëren van openbare bibliotheken was een aparte wet in het leven geroepen, de Wet op het Openbare Bibliotheekwerk. Dat houdt in dat de bibhotheek min of meer als een basisvoorziening werd beschouwd. Thans wil men het biblio- theekwerk onderbrengen in de Kaderwet Specifiek Welzijn.
„Gelet op de thans geldende opvattingen en de gehanteerde criteria op dit punt, zijn de staatssekretaris en ik van mening dat het regime van de Kaderwet Specifiek Welzijn voldoende mogelijkheden biedt voor een verantwoord beleid ten aanzien van het openbare bibliotheekwerk." (uit 6.6.) In liet licht van 3.1. en 3.2. houdt dit in dat ook bibliotheken niet meer specifiek tot basisvoorzieningen gerekend worden. Gekonstateerd moet worden dat nóch voor de volwassenenedukatie, nóch voor muziekscholen een aparte wet in het leven is geroepen, zodat ook deze voorzieningen niet als basisvoorziening aangerekend kunnen worden. Maar de instellingen blijven streven naar het fel begeerde doel. .!
5. KONKLUSIES EN SUGGESTIES
1. Het beantwoorden van de vraag of een voorziening een basisvoorziening is, blijkt dus geheel een rijksaangelegenheid te zijn. Het is onjuist dat gemeentelijke- en provinciale overheden zich op dit terrein begeven.
2. Gemeentelijke welzijnsplannen en nota's dienen dan ook van dit begrip gezuiverd te worden. Ook vergelijkbare benamingen als: basisfunktie, minimumaanbod e.d. kunnen beter vermeden worden, alleen al vanwege de aanspraken die betreffende instellingen erop kunnen maken.
3. Het is belangrijk te weten hoe de feiten liggen, wanneer bestuderen van instellingen e.d. blijven aandringen op toekenning van de benaming „basisvoorziening".
4. Opmerkelijk is het dat met name voorzieningen die dienstbaar kunnen zijn aan de opbouw van een socialistische staat in aanmerking zouden moeten komen voor de basisfunktie, zoals volwassenenedukatie, kinderopvang, emancipatievoorzieningen, bibliotheken, openbare scholen, enz.
5. Zeer nauwkeurig en voorzichtig zal daarom te werk gegaan moeten worden bij de inhoudelijke beoordeling van de groepen en instellingen die om subsidie vragen. Het opvragen van gegevens is onmisbaar. Hoe kan anders verantwoord getoetst worden aan Gods Woord.
6. Uit de memorie van toelichting kan zeer duidelijk gekonkludeerd worden dat de lagere overheden zeer brede bevoegdheden hebben, als het gaat om het al dan niet subsidiëren van instellingen. Prioriteiten mogen gesteld worden en decentralisatie kan waar gemaakt worden. Goede onderbouwing en argumentatie is noodzaak.
7. Het is onjuist dat de Vereniging van Openbaar Onderwijs het alleenrecht opeist op het begrip „basisvoorziening" voor de openbare scholen. Beter kan gesteld worden: scholen zijn basisvoorzieningen.
8. De ontwikkeling van het beleid t.a.v. de kunsten en de kinderopvang (het maken van aparte wetten hiervoor) dient zeer kritisch gevolgd te worden. (Gezinszorg daarentegen wil men wel decentraliseren!)
9. Volgens art. 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is het de plicht van de overheid er zorg voor te dragen dat „het Woord des Evangelies overal gepredikt wordt, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, ge lijk Hij in Zijn Woord gebiedt." De SGP heeft als doel: het begrip „basisvoorziening" te laten gelden voor die kerken en scholen waar het Woord van God zuiver gebracht wordt.
6. LITERATUUR
1. „Funktie en plaats van de kinderopvang", uitgave van de Werkgemeenschap Kindercentra in Nederland. Voor inhoudelijke gegevens: zie het artikel in Zicht 1982-5.
2. Inleiding jaarverslag 1979, van de Stichting Overleg Muziekonderwijsinstellingen in Nederland te Amersfoort.
3. „Bestuurlijke Informatie nr. 9" van Werkgroep Informatie B'veld.
4. Memorie van Antwoord betreffende , , Regelingen t.a.v. de beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, uitvoering en bekostiging van voorzieningen op terreinen van specifiek Welzijn", 11 juni '79.
5. „De horizon van de Wet OB ", door L. Euser in Bestuur nr. 9, oktober 1982.
6. Memorie van Toelichting op de CRM-begroting voor 1982.
Werkgroep Informatie, Bameveld juli 1983.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 november 1983
De Banier | 24 Pagina's