Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over goede wetten  en goede zeden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over goede wetten en goede zeden

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het pornografiedebat:

Het lijkt een onschuldig wetsontwerp dat schuilgaat achter nummer 15.836. De titel zegt niet meer dan „wetsvoorstel wijziging van artikel 240 van het Wetboek van Strafrecht en van enige andere bepalingen". Niets is echter bedrieglijker dan schijn. Ook hier. Het gaat bij wetsvoorstel 15.836 om niets minder dan om afschaffing van het verbod pornografie te maken en te verspreiden. Een zaak van het allergrootste belang. De mens, beelddrager Gods en kroon der schepping wordt op gruwelijke wijze naar beneden gehaald waardoor Gods eer wordt aangerand.

DE RUITER

Het wetsvoorstel is afkomstig van het eerste kabinet-Van Agt. Op het ministerie van justitie was de leiding in handen van CDA-minister De Ruiter. Kort samengevat zei deze bewindsman: als wet en praktijk niet met elkaar stroken, dan moet de wet worden aangepast aan de praktijk. Op het terrein van de pornografie betekende deze houding: vrijgeven van alles wat er op dit gebied te koop is.

En dat is nogal wat. De heer Van Dis constateerde in het debat dat „de stroom van lectuur, afbeeldingen en voorwerpen niet alleen is toegenomen, maar ook het karakter harder, grover, gewelddadiger en schaamteloos is geworden." Dit kan niet anders dan tot de volgende conclusies leiden: „Een verminderd, althans een veranderd zedelijkheidsbesef zowel bij degenen die dit materiaal produceren en verhandelen als bij degenen die het consumeren. Dit is de situatie waarin een appèl, allereerst op de burgers, maar tegelijkertijd ook op de overheid gedaan moet worden. De grote vraag is dan: waarop oriënteer je je als overheid, als je tenminste van mening bent datje toch niet alles op z'n beloop kunt laten? "

ZEDEMEESTER

De taak van de overheid en de visie hierop van de SGP wordt vaak smalend aangeduid met het woord „zedenmeesterij". De heer Van Dis: „Allereerst moet duidelijk zijn dat wij ons met dit voorstel bewegen op het terrein van de publieke moraal ofwel de openbare zedelijkheid. En die zedelijkheid -misschien is het goed dat tussen haakjes nog even op te merken- bestrijkt meer dan alleen de sexualiteit. Het gaat bij de publieke moraal niet om de mens in zijn privé-bestaan maar om de mensin-gemeenschap. Niet in de eerste plaats om het inwendige - de morele overtuiging- maar om de uitwendige zijde van het mens-zijn, zijn gedrag. (...) De essentiële vraag wat de inhoud is van die publieke moraal op het gebied van de zedelijkheid valt alleen te beantwoorden als men een beginsel of een waarde erkent, dat onderscheid tussen goed en kwaad mogelijk maakt. Kent men zulk een norm —vanuit de achtergrond van onze politieke overtuiging spreken wij bij voorkeur van een gebod- niet, dan kan men ook geen zedelijk-verantwoorde handeling verrichten. Eigenlijk kan men - óók de overheid- dan geen stap doen.

In dit licht bezien is de vraag of de staat zedemeester kan, mag en wil zijn een onjuiste vraag. De overheid zal, wil ze nog op enig verantwoorde wijze stuur aan de samenleving geven, zedemeester móeten zijn. En de overheid hééft natuurlijk ook opvattingen over zedelijkheid en onzedelijkheid. Alleen, ze verbergt die voor zover mogelijk en ze hult zich in een waas van neutraliteit."

GOD-ONTEREND

Wat is pornografie eigenlijk? Wat is het kernbezwaar van de SGP? De SGPafgevaardigde: , , In pornografische lectuur en afbeeldingen wordt de sexualiteit geabstraheerd van een levensomvattende liefdesrelatie waardoor met name vrouwen —die zich daar overigens voor lenen- uitsluitend als lustobject functioneren. Dat is mensonterend; anders gezegd: in strijd met de humaniteit, of, zoals wij, met verwijzing naar de Bijbel moeten zeggen, tevens God-onterend, want de mens beantwoordt in die situatie niet aan Zijn beeld, als hoedanig hij (en zij) geschapen is. Dat is de kern van het kwaad, waar overigens allerhande ander kwaad mee gepaard kan gaan of uit voort kan vloeien, zoals dwang, uitbuiting, enz."

DISCRIMINATIE

Het CDA vindt het voorstel van haar geestverwante minister bij nader inzien toch wel wat te ver gaan. Ze liet dit duidelijk doorschemeren.

De christen-democraten gronden hun bedenkingen vooral op het feit dat pornografie discriminerend is voor vrouwen. De heer Van Dis ging hier kort op in toen hij het CDA de vraag voorhield: „Als men geen norm zegt te kennen waaraan de eerbaarheid gemeten, althans getoetst kan worden, hoe zal men dan een vast begrip hebben van wat discriminatie wezenlijk is? "

De regeringsvoorstellen maken melding van mogelijke schade van pornografie voor jeugdigen. Een moeilijk vraagstuk. Wetenschappelijk onderzoek levert geen eenduidig bewijs op van schadelijkheid. Het enige waarop gewezen kan worden is een „risico van schade", meer niet. De heer Van Dis sprak van een „hachelijke zaak" als men met behulp van onderzoek en enquêtes moet gaan vaststellen wat de openbare zedelijkheid kan schaden.

Als men op grond van het mensonterende karakter van pornografie niet tot schadelijkheid voor het eerbaarheidsbesef kan concluderen, dan lukt het waarschijnlijk in het geheel niet om de schadelijkheid vast te stellen. Het gaat om het verschil tussen schadelijkheid en schandelijkheid."

EERBAARHEID

Hierna besprak de SGP-afgevaardigde de voorstellen meer in detail. Bijvoorbeeld artikel 239: de schennis van de eerbaarheid. Daarbij gaat het niet om afbeeldingen of voorwerpen, maar om het menselijk lichaam zelf of delen ervan. We kunnen denken aan nudisme of exhibitionisme. De heer Van Dis pleitte ervoor gemeenten de vrijheid te laten om geen deel van onder hun beheer vallende stranden en plassen voor naaktrecreatie beschikbaar te stellen. Waar wel gebieden voor naturisme zijn aangewezen blijkt dat er buiten die gebieden nogal wat schort aan de handhaving van de bepalingen op dit punt. De vrijheid van groepen burgers wordt zo nog eens extra aangetast, zo stelde de SGP-er.

OPENBARE PLAATSEN

In de regeringsvoorstellen wordt bepaald dat op „plaatsen voor het openbaar verkeer bestemd" geen pornografische producten mogen worden aangeboden. De heer Van Dis vroeg de minister naar een nadere aanduiding van deze plaatsen. Dat de openbare weg, openbare terreinen en een aantal openbare gelegenheden als stations en postkantoren daaronder vallen is niet voor tegenspraak vatbaar. De SGPwoordvoerder vroeg van de bewindsman de toezegging „dat in alle gelegenheden voor welker beheer de overheid verantwoordelijkheid draagt, alle pornografische uitingen zullen worden geweerd." Hieraan vastknopend informeerde hij naar de mogelijkheden die er bestaan om reclame voor pornografische producten te bestrijden.

JEUGDIGEN

Aan het eind van zijn betoog stond de heer Van Dis stil bij de bescherming van jeugdigen. Hij benadrukte de eerste verantwoordelijkheid van ouders en opvoeders, wat niet wegneemt dat de overheid tot taak heeft hen daarbij te helpen, in het bijzonder door alle publieke pornografische uitingen te weren.

Kinderpornografie werd door de SGPer als een , , gruwel" bestempeld. Op zijn minst mag toch verwacht worden dat de bepalingen om kinderen te beschermen streng genoeg zijn en goed nageleefd worden.

De heer Van Dis besloot zijn bijdrage aan de debatten met de volgende slotbeschouwing: „De minister zal begrepen hebben dat dit wetsvoorstel niet beantwoordt aan onze wensen. En wat wij wensen is eigenlijk niet meer dan het behoud van het bestaande. Men kan en zal dit conservatief noemen. Maar wij mogen er dan wèl op wijzen dat de voorstellen van de minister althans voor een belangrijk gedeelte eigenlijk reactionair zijn. Want met name wat artikel 240 betreft, keert hij terug naar het standpunt van de wetgever van 1886 (bijna een eeuw geleden). Een standpunt dat als liberaal te kenschetsen is. De toenmalige wetgever zag pornografie vooral als een openbare orde-probleem. De burgers werden uitsluitend beschermd tegen opdringerigheid, onverhoedse confrontatie.

Daarom vielen bijvoorbeeld geschriften niet onder de strafbepaling. Dat alles zou nog te verdedigen zijn en te begrijpen als we konden stellen dat de publieke eerbaarheid zich gedurende de laatste eeuw in positieve zin ontwikkeld had (...) De minister zal het met ons eens zijn dat dat niet het geval is. Het is zeer de vraag of de nieuwe wet, als die er komt, het kwaad zal kunnen helpen keren en weren. Als wij er vertrouwen in zouden kunnen hebben dat de nu voorgestelde wet stipt gehandhaafd en nageleefd zou worden, dan zou er nog sprake kunnen zijn van een verbetering ten opzichte van de bestaande toestand. Maar waar zouden wij zulk optimisme op moeten baseren?

Wij mogen de minister, die ongetwijfeld een klassieke opleiding genoten heeft, misschien wel de bekende woorden van Horatius voorhouden die zei: „Wat baten wetten zonder zeden." En wij herinneren tenslotte ook nog aan de uitspraak van Tacitus in zijn „Germania": „Daar hebben goede zeden meer invloed dan elders goede wetten." Wij zouden zijn woorden, die speciaal ook op deze lage landen sloegen, vandaag niet met vrijmoedigheid durven herhalen."

Fractievoorlichter.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 november 1984

De Banier | 24 Pagina's

Over goede wetten  en goede zeden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 november 1984

De Banier | 24 Pagina's