Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

1925 de nacht van Kersten 1985

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1925 de nacht van Kersten 1985

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het gezantschap bij de paus heeft politiek Nederland diverse keren in hevige beroering gebracht. In 1815, nadat de heerschappij van de Franse keizer Napoleon definitief voorbij was, werd vanuit Nederland een gezant naar de Heilige Stoel gestuurd. De paus regeerde toen nog over een aanzienlijk deel van Italië, de Kerkelijke Staat, en kon als een wereldlijk vorst beschouwd worden. In 1870 werd de Kerkelijke Staat in het koninkrijk Italië opgenomen. Het rijksgebied van de paus werd nu wel erg klein: alleen het Vaticaan.

1871: OPHEFFING GEZANTSCHAP

Al een jaar nadat de Kerkelijke Staat bij het koninkrijk Italië was gevoegd, diende het liberale Kameriid Dumbar een voorstel in om het gezantschap op te heffen. De gelden die hiervoor bestemd waren, konden beter gebruikt worden. In brede lagen was er nl. twijfel over het nut van een gezantschapspost in het Vaticaan. De geestverwant van Dumbar, de liberaal Fransen van der Putte, vroeg zich in de Kamer af; „Wat moet een Nederlandsche gezant bij de paus doen, wat is zijn werkkring? " De historicus dr. Puchinger citeert in zijn boek „Colijn en het einde van de Coalitie II' de Nieuwe Rotterdamsche Courant: , , Een Gezant bij een Vorst zonder Rijksgebied, zonder onderdanen, is een ongerijmdheid. Er zijn in korte tijd vrijwat Vorsten van den troon vervallen, maar wij herinneren ons niet, dat de andere Regeeringen voortgingen zich bij deze Vorsten te doen vertegenwoordigen."

Tot groot ongenoegen van het roomskatholieke volksdeel werd het amendement-Dumbar aangenomen. Een van de felste reacties van rooms-katholieke zijde luidde: „Neemt het onveranderlijke besluit, zweert - gij moogt dien eed' doen- het liberalisme te verfoeien als het grootste kwaad op aarde, als het onrecht dat leeft en strijdt om het recht te vernietigen." Veel rooms-katholieken bleven hopen op herstel van het gezantschap. In 1896 werd in het programma van de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) opgenomen dat de opheffing blijvend werd betreurd. „Voor het belang en de eer des lands vorderen zij (de katholieke kamerleden) haar herstel. Zoo spoedig dit herstel met eenige hoop op goeden uitslag kan worden beproefd, zullen zij geen middel ongebruikt laten om daartoe te komen."

1915: TIJDELIJKE GEZANTSCHAPSPOST

Midden in de Eerste Wereldoorlog kwam de minister van Buitenlandse Zaken, Loudon, met een voorstel om tijdelijk een buitengewoon gezant bij de Heilige Stoel aan te stellen. Volgens de regering was dat van belang omdat van de paus initiatieven tot vrede zouden uitgaan en daarvan wilde, ja zelfs moest, de regering op de hoogte zijn. De gezantschapspost werd in feite een luisterpost. Duidelijk werd gesteld dat dit een tijdelijke maatregel zou zijn die niet moest worden gezien als een opstap naar het herstel van een definitief gezantschap.

De Tweede Kamer nam in juni 1915 het wetsvoorstel met ruime meerderheid (82-10) aan; de Eerste Kamer een week later. Achteraf bleek dat de resultaten van de pauselijke activiteiten om tot vrede te komen zeer gering zijn geweest. De benoemde gezant Regout was niet lang in functie: nog in hetzelfde jaar 1915 stierf hij in Rome aan de gevolgen van een ernstige bloed- en ingewandsziekte. Zijn opvolger werd jhr. mr. Van Nispen tot Sevenaer, die tot 1925 de post zou bemannen.

1920: DEFINITIEVE GEZANTSCHAPSPOST

In 1919, een jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog, werden in de Kamer van verschillende zijden vragen gesteld aan de minister van Buitenlandse Zaken, Van Karnebeek, of het nu nog wel zinvol was Van Nispen als gezant in het Vaticaan te handhaven. Met name de christelij k-historische voorman, dr. Schokking, herinnerde de minister aan het tijdelijke karakter van het gezantschap. Minister Van Karnebeek hechtte eraan het gezant­ schap te handhaven. Het jaar daarop prijkte op de begroting voor Buitenlandse Zaken weer de gezantschapspost bij het Vaticaan. Tevens was het plan van de regering er een definitief, blijvend gezantschap van te maken. Vooral van christelijk-historische zijde was men verontwaardigd. De Savornin Lohman had onoverkomenlijke bezwaren tegen het regeringsvoorstel: „Door de wederinstelling van het gezantschap wordt het rechtsgevoel van een groot deel des volks gekrenkt." Hij diende een amendement in om de ƒ 30.000, - voor de post te schrappen en dus tevens het hele gezantschap op te heffen. De liberalen waren evenmin gelukkig met het regeringsvoorstel. Zij dienden een motie in met als doel: handhaving van het tijdelijke gezantschap. De RKSP was uiteraard voor het voorstel, evenals de Vrijzinnig Democratische Bond. In de Anti-revolutionaire kamerfractie heerste verdeeldheid. Het gevolg was dat noch het amendement van Lohman, noch de motie van de liberalen werd aanvaard. Het gezantschap was daarmee definitief geworden. Puchinger in zijn reeds genoemde boek: „Lohman was bepaald furieus!" De CHU voelde zich in een hinderlaag gelokt voor dr. Nolens, de fractieleider van de RKSP. Volgens hem had de CHU met het goedkeuren van de tijdelijke post tijdens de Eerste Wereldoorlog in feite al geen bezwaar meer tegen de omzetting in een definitieve. Door deze gebeurtenis was de verhouding tussen de CHU en de RKSP, die in samenwerking met de ARP, rechtse coalitiekabinetten vormden, danig verstoord.

Toen er in februari 1922 over het amendement van het christelijk-sociale Kamerlid Van Laar gestemd werd, dat ook ten doel had de post op te heffen, stemde de CHU met Van Laar mee. Zonder resultaat overigens.

1922: AMENDEMENT VAN DS. KERSTEN

Na de verkiezingen in 1922 werd er weer een coalitiekabinet gevormd dat steunde op RKSP, ARP en CHU. Bij de formatiebesprekingen was overeenge komen dat de AR- en CH-fracties niet zelf een amendement zouden indienen. Mocht er van andere zijde wel een poging worden gedaan de gezantschapspost op te heffen, dan behielden de fractieleden zich het recht voor al dan niet mee te stemmen. In juli 1922 had echter ook de in 1918 opgerichte SGP een vertegenwoordiger in de Kamer gekregen: 26 juli werd ds. Kersten beëdigd als lid. Nog hetzelfde jaar diende hij een amendement in om de post op te heffen. In een uitvoerige rede lichtte hij zijn standpunt toe. Met het sturen van een gezant naar het Vaticaan erkent de Nederlandse regering de macht van de paus.

„Nu is die macht geen wereldlijke. De bedoelde gezant te Rome is niet gezonden naar een wereldlijk vorst die zich misschien tegelijk hoofd van deze of die Kerkformatie gevoelt, doch naar hem, die beweert te zijn het hoofd van de Christelijke Kerk; die als zoodanig door zijn geloofsgenoten wordt geëerd."

In de serie van vijf brochures onder de titel Is er geen oorzaak? liet ds. Kersten als derde het licht zien: Gezantschap bij den Paus. Daarin schreef hij over de macht van de paus o.a. het volgende: „Zoo den paus eenige macht wordt toegekend, dan is dit door de Roomschen: de zeer groote macht van Christus' Stedehouder te zijn. Maar die macht is voor ons een vloek. (. .) Om wat God van oude tijden aan ons land wrocht, Nederland mag niet meedoen, die macht te versterken door den paus een gezant te zenden en in die zending te erkennen de positie, die op onrecht steunt."

Haaks hierop stond de visie van de anti-revolutionaire fractieleider, H. Colijn. In 1922 zei hij in de Kamer dat de luisterpost bij het Vaticaan niets met principiële gronden te maken heeft: „Het is alleen de erkenning van het bestaan van het diplomatieke centrum van het Vaticaan." Voor hem is alleen van doorslaggevende aard of het belang van dit diplomatieke centrum zo groot is dat het nodig is er een gezant te hebben. „Dat is een grond gewichtig genoeg, om heen te stappen over het bezwaar van het Protestants-Christelijk deel des volks."

Overigens was dit niet het standpunt waar de hele fractie zich in kon vinden. Met name de gereformeerde-bonders Duymaer van Twist en prof. H. Visscher stonden niet achter deze zienswijze. Op 15 december 1922 werd het amendement-Kersten verworpen: 48 tegen 37 stemmen. Behalve de indiener stemden ook de socialistische en liberale kamerleden en het grootste deel van de CH-fractie voor het amendement. Duymaer van Twist onthield zich van stemming, terwijl prof. Visscher tegen het amendement stemde. In 1924 diende de CHU een amendement in van dezelfde strekking. Het kabinet was nl. , , gereconstrueerd" als gevolg van de vlootwetcrisis en de CHU achtte zich van de belofte geen amendement in te dienen ontslagen. Ook dat werd verworpen.

In juli 1925 werden verkiezingen gehouden. De SGP kwam versterkt uit de strijd tevoorschijn: behalve ds. Kersten werd ook ds. Zandt gekozen. Het nieuwe kabinet stond onder leiding van Colijn en werd gesteund door de drie confessionele partijen: ARP, CHU en RKSP. Bij de formatiebesprekingen was al gebleken dat van een stevig kabinet geen sprake kon zijn. De gezantschapskwestie hing als een zwaard van Damocles boven de regering. Ondanks de reëel aanwezige mogelijkheid dat eind 1925 het kabinet zou vallen, ging Colijn met zijn ministersploeg aan de slag. Er was geen andere keuze; de drie confessionele partijen waren op elkaar aangewezen. Oud noemt in zijn boek , , Honderd jaren" deze formatie „Op hoop van zegen." Vier ministers van de RKSP hadden in het kabinet zitting.

2e SGP-AMENDEMENT

In november werd de begroting van buitenlandse zaken behandeld. Het volgende amendement werd in de nacht van 10 op 11 november ingediend:

„Ondergeteekenden hebben de eei voor te stellen het bedrag van begrootingsartikel 10, uitgetrokken onder A, te verminderen met ƒ 9.000, - en het bedrag, uitgetrokken onder B, te verminderen met ƒ 19.000, -. ToeHchting: De bedoeling van het amendement is, het Nederlandsche gezantschap bij den Pauselijken Stoel op te heffen. Kersten. Zandt."

Ds. Kersten hield ter toelichting van zijn amendement een korte rede. Hij had er geen behoefte aan een uitvoerige uiteenzetting te geven; in 1922 was er ook al een amendement met deze zelfde bedoeling ingediend en toen had hij zijn standpunt uitvoerig verwoord. Drie punten somde hij kort op: „Ik wil hier (...) verklaren, dat ik in dit gezantschap zie een erkenning van de geestelijke macht des Pausen, gelijk in het zenden van een gezant steeds ligt het erkennen van de macht desgenen naar wien men een gezant afvaardigt. En die erkenning strijdt met de Gereformeerde belijdenis. In de tweede plaats zie ik in het gezantschap bij den Pauselijken Stoel een versterking van de Roomsche politiek en die Roomsche politiek acht ik een gevaar te zijn voor ons Nederland. En in de derde plaats wordt door dit gezantschap een Roomsch cachet gedrukt op het Nederlandsche volk."

Na deze toelichting hield de fractieleider van de RKSP, dr. Nolens, een korte toespraak waarin hij zei dat aanneming van het amendement „uiterst grievend" zou zijn. Bovendien was het de vraag of de RKSP nog steun zou kunnen verlenen aan een kabinet dat gevormd werd door partijen die medeverantwoordelijk zouden zijn voor de opheffing van de gezantschapspost. Met deze korte verklaring, waarop later veel kritiek kwam, was de knuppel in het hoenderhok gegooid. Bij eerdere pogingen het gezantschap op te heffen was van RKSP-zijde op deze wijze nooit gereageerd. Ofschoon het kabinet zelf niet de kabinetskwestie stelde, was het iedere ingewijde duidelijk: bij aanvaarding van het amendement is het met het kabinet gedaan. Er was geen compromis meer mogelijk, 't Is niet te verwonderen dat de Vrijzinnig Democratische Bond onder leiding van Marchant voor het amendement stemde. Marchant, die nog kort tevoren een hevige aanvaring had gehad met premier Colijn, had op 5 november al in de Kamer verklaard „dat de bestendiging der zoogenaamde Christelijke coalitie als Regeeringsmeerderheid tot schade is van het land." Hij zag de kans om het kabinet ten val te brengen. De socialisten waren evenmin voorstander van het kabinet-Colijn.

Ds. Kersten ervoer de verklaring van Nolens als een Goddelijke besturing. In een brochure schreef hij: „Zoo vangt God de wijzen in hun arglistigheid. Want toch door deze verklaring heeft dhr. Nolens bewerkt, dat het amendement werd aangenomen en de coalitie tot nu toe verbroken werd. Door die verklaring dreef niemand minder dan dhr. Nolens zelf de linksche partijen in de Kamer om voor het voorstel van de Staatkundig Gereformeerden te stemmen. Hoe duidelijk komt in dit verloop uit, dat de Héere de harten neigt als waterbeken."

HET KABINET VALT

De volgende dag, 11 november, na de middag, werd het amendement in stemming gebracht. Het werd aange­ nomen met 52 tegen 42 stemmen. Daarmee was duidelijk geworden dat de meerderheid van de volksvertegenwoordiging tegen een Nederlandse vertegenwoordiging bij de paus was.

Toen de uitslag van de stemming bekend was, deelde minister-president Colijn mee dat de vier roomse ministers ontslag namen. De kabinetscrisis was een feit geworden. De eerste Banier die na de val van het kabinet verscheen, maakte als volgt melding van deze gebeurtenis: „Die elfde november 1925 dient als een historische datum in de annalen te worden aangeteekend. Het Nederlandsche volk is begonnen het Roomsche juk af te schudden. Een eerste slag is Rome toegebracht. (...) 't Zal niets beduiden, dat het gezantschap is opgeheven, zoo ons volk weer indommelt en het geweer laat roesten."

Een nevendoel dat bereikt was, was de verbreking van de coalitie. De protestantse partijen, ARP en CHU hadden jarenlang samengewerkt met de RKSP. O.a. bij de algemene beschouwingen in 1924 had ds. Kersten zich al duidelijk tegen de coalitie uitgesproken: „De coalitie bracht het gevaar der verroomsching van ons volk. (...) Ik zal den dag zegenen, als de coalitie (...) wordt verbroken en men de wacht bij het beginsel betrekt." Inderdaad zijn er geen echte coalitiekabinetten meer tot stand gekomen. Na vier maanden werd in maart 1926 het extra-parlementair kabinet De Geer gevormd, in 1929 gevolgd door een soortgelijk kabinet onder leiding van Ruys de Beerenbrouck. Daarna traden de 4 kabinetten Colijn op, die behalve de steun van de drie grote confessionele partijen, ook werden gesteund door de liberalen.

ISOLEMENT

Als vanzelf dringt zich na deze regels over het verleden, een vergelijking op met het heden. Ofschoon het niet in het kader van dit artikel hoort, wil ik één ding aanstippen.

Het meest in het oog springende verschil is wel dat de SGP van 1985 meer geïsoleerd is dan de SGP van 1925. Dat komt duidelijk naar voren in de stellingname van de CHU die vrijwel identiek was aan die van de SGP. Kijken we even verder dan alleen naar de gezantschapskwestie, dan zien we dat ondanks de grote verschillen tussen de coalitiepartijen enerzijds en de SGP anderzijds, er toch grote eenstemmigheid bestond over fundamentele vragen als leven en dood, gezag, huwelijk en gezin. De eenstemmigheid is er nu helaas niet meer.

Woudenberg,

drs. W. Fieret.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1985

De Banier | 24 Pagina's

1925 de nacht van Kersten 1985

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1985

De Banier | 24 Pagina's