Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De strijd om de school

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De strijd om de school

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het onlangs gepresenteerde nieuwe reglement voor het katholiek onderwijs heeft veel pennen in beweging gebracht. In allerlei bewoordingen is te kennen gegeven dat een dergelijk reglement, waarin de kerk zo'n belangrijke plaats opeist, in deze tijd onder de bestaande wetgeving niet meer mogelijk is. Dit reglement, dat ontworpen is door een commissie onder leiding van prof. dr. W. van der Grinten, bepaalt dat de bisschoppelijke verantwoordelijkheid voor het katholiek onderwijs wordt overgedragen aan de Nederlandse Katholieke Schoolraad (NKSR). Alle bisschoppen in Nederland kunnen zich hierin vinden, behalve bisschop Gijsen van Roermond. Deze stelt zich op het onwrikbare standpunt dat het zijn taak is, en van niemand anders, goedkeuring te geven aan de vereiste regelgeving, alsook controle uit te oefenen op de naleving van dit reglement. Als scholen weigeren aan deze eisen te voldoen, verliezen zij het predikaat kathohek. Schoolbesturen in zijn bisdom moeten dan ook de statuten ter goedkeuring aan hem voorleggen. Dit stelt veel schoolbesturen onder zware druk.

PERS

Dit reglement in het algemeen en het standpunt van bisschop Gijsen in het bijzonder heeft in veel gevallen de hoofdcommentaren van de landelijke dagbladen bereikt. Globaal genomen wijzen deze commentaren op het befaamde artikel in de Grondwet over de vrijheid van onderwijs, op de verzuiling in het onderwijs en - om niet meer te noemen - op de scheve verhouding die er zou bestaan tussen het openbaar en het bijzonder onderwijs voor wat betreft het aantal scholen, met name in het zuiden van ons land.

Het optreden van de bisschoppen heeft geleid tot het opnieuw aan de kaak stellen van de onderwijsverzuiling. De vrijheid van onderwijs zou praktisch gezien op andere wijze moeten worden ingevuld. Heel concreet: minder bijzondere (christelijke) en meer openbare scholen, omdat veel ouders de christelijke school niet meer kiezen vanwege het karakter van de school maar uit andere motieven. Één van de commentators wil nog net niet spreken van een nieuwe schoolstrijd, maar is wel van mening dat „het zeker niet onbewolkt" is. Volgens dit commentaar kan de scherpere regelgeving eraan bijdragen dat deze scheve verhouding tussen het aantal scholen voor openbaar en bijzonder onderwijs wordt rechtgetrokken. Daarmee leveren de bisschoppen „huns ondanks" een bijdrage aan de modernisering van de samenleving.

ANDERE „KLEUR"?

Allerlei vragen zijn in het kader van deze problematiek te stellen, zoals: wie zijn de dragers van de vrijheid van onderwijs? Zijn dat de ouders of zijn dat de schoolbesturen? Mogen de bisschoppen zich zo inlaten met het onderwijs? Als het karakter van de christelijke school niet meer overeenkomt met de doelstelling van de chool, wat dan? Moet dan een dergeijke schooi van , , kleur verschieten"? et andere woorden: moet een hristelijke school die alleen een aambordje op de buitenmuur heeft evestigd, en in de schoolpraktijk de rondslag van de school niet tot uitrukking brengt, b.v. overgaan naar het openbaar onderwijs? Ook dat is niet eenvoudig.

KERK EN ONDERWIJS

Mij boeit de vraag: welke invloed wordt in het onderwijs aan de kerk toegekend? Naast de ouders, de overheid, het bedrijfsleven en de politiek heeft ook de kerk relaties met de school. Voor de kerk van de Reformatie was het een vanzelfsprekendheid het onderwijs naar de Heilige Schrift te bevorderen. Uitspraken van classes en synoden kunnen hiervoor als bewijs worden aangevoerd (Synode van Antwerpen, 1565; Synode van Dordrecht, 1574; Synode van Middelburg, 1581; Synode van Den Haag, 1586 en niet te vergeten de Synode van Dordrecht 1618-1619). Laatstgenoemde stelde een speciaal ondertekeningsformulier vast, waarin als het ware de invloed van de kerk op het onderwijs werd vastgelegd. In deze synodeuitspraken komen in wezen drie elementen terug: in de eerste plaats dat er scholen en schoolmeesters zijn, vervolgens dat de onderwijzer een goede beloning behoort te ontvangen en ten derde de onvoorwaardelijke onderschrijving van de belijdenis des geloofs. We moeten vaststellen dat de kerk toen een grote invloed bezat voor wat betreft het onderwijs op de scholen. Zelfs bij het benoemen van onderwijzers werd de kerk de mond gegund. Nadien is er veel veranderd. De tijd van de Republiek met de gereformeerde staatsschool is voorbij. Deze staatsschool ging uit van een gereformeerde overheid, een overheid die in de Grondwet belijdenis deed van haar christelijk geloof. Er was nog geen sprake van de scheiding van kerk en staat. Met de komst van de Fransen in 1795 werd al gauw de scheiding kerk-staat een feit (1796). Nederland wilde geen christelijke staat meer zijn, wilde geen belijdenis van het christelijk geloof doen in de Grondwet. Deze scheiding heeft grote consequenties met zich meegebracht, niet in het minst door de nationale onderwijswetgeving. Voordien kon elk gewest of stad eigen regels voorschrijven. We moeten vaststellen dat in feite de kerk uit het beheer en bestuur van scholen is verdwenen, maar daarmee is niet voorbij de zorg die de kerk heeft en houdt voor het onderwijs. Het is haar niet onverschillig in welke leer de kinderen worden onderwezen en opgevoed.

SCHOOLSTRIJD

Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn geworden dat de zorg van de overheid voor het onderwijs noodzakelijk is. Sterker, het behoort tot de roeping van de overheid. Maar dit wordt problematisch, wanneer dezelfde overheid het geven van onderwijs overeenkomstig de eisen van de Heilige Schrift onmogelijk maakt door óf de Bijbel van de school te weren óf, zo deze mocht blijven, verbood dat de boodschap van zonde en genade de kinderen mocht worden voorgehouden. Zo probeerde de overheid door middel van de onderwijswet van 1806 de kinderen op te leiden tot „alle maatschappelijke en christelijke deugden". De Heere Jezus diende men te beschouwen als iemand die voorbeeldig leefde, en wiens voorbeeld tot navolging strekte. De mens was als redelijk denkend wezen tot een dergelijk deugdzaam leven in staat. En de Bijbelse geschiedenislessen moesten hieraan bijdragen. Toch werd de openbare school door deze onderwijswet van 1806 niet plotsklaps godsdienstloos. maar niettemin was de inhoud van deze christelijke godsdienst, van dit christelijk geloof, voor veel ouders onaanvaardbaar. Zij hebben gestreden voor vrijheid van onderwijs om hun toebetrouwde kinderen te onderwijzen „in de voorzeide leer". Deze strijd om de christelijke school heeft bijna de hele negentiende eeuw beheerst en resulteerde in de Lager Onderwijswet 1920. Volledige gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs werd daarin wettelijk vastgelegd.

DS. KERSTEN

De belofte die de ouders bij de doop van hun kind(eren) hebben afgelegd, houdt voor hen een grote verantwoordelijkheid in: zij moeten bij de keuze van de school daaraan denken. In veel gevallen was dat (zeer) moeilijk; wel willen maar niet kunnen, soms ook: wel kunnen maar niet willen. Dit laatste betrof veelal de bezwaren tegen de geest die op sommige christelijke scholen heerste door het onderwijs in de leer van de veronderstelde wedergeboorte. Deze groep ouders stuurde hun kinderen naar de openbare school.

Ds. Kersten heeft deze keus voor de openbare school steeds fel bestreden: „Beter geen godsdienst, dan een verkeerde godsdienst wordt er geroepen. Maar dat is fout. De openbare school is niet neutraal. Ziet maar de leesboeken, let op het onderwijs in de natuurkennis en de vaderlandse geschiedenis." „Daarom roepe men om christelijke scholen. Niet een openbare plus wat godsdienstonderwijs, maar een school waar het onderwijs doorzuurd is van het zuurdeeg van Gods Woord."

Om de tegenstelling in zijn achterban te overbruggen streed hij, en anderen, met niet aflatende ijver voor de oprichting van eigen scholen. Hij schreef dan ook openlijk: „Nog nimmer kan ik het betreuren, dat ik de weg ben opgegaan: eigen scholen te bouwen." Ds. Kersten had geen bezwaar tegen het oprichten van eigen scholen, omdat de geest van het onderwijs - én op de zgn. neutrale openbare school én op de vele christelijke scholen - zijns inziens niet was overeenkomstig de eisen van Gods Woord.

SPANNINGSVELD

Het stichten van eigen scholen, d.w.z. bijzondere scholen die niet van de overheid uitgaan, roept de vraag op: Moet de school dan toch van de ouders uitgaan en niet van de overheid? Groen van Prinsterer heeft zijn leven lang gestreden voor de gereformeerde staatsschool, d.w.z. de school die uitgaat van een gereformeerde overheid waarop de gereformeerde kerk grote invloed uitoefende. Dat is niet gelukt. Door de nood gedwongen heeft hij voor de bijzondere school moeten kiezen, maar zijn ideaal heeft hij niet prijsgegeven.

Kuyper wilde niet van de gereformeerde staatsschool weten, hij koos zeer nadrukkelijk voor , , De school aan de ouders". Hij stelde de roeping van de ouders primair. Het bijzonder onderwijs regel, het openbaar onderwijs aanvulling. Het is een boeiende vraag of deze beide standpunten elkaar uitsluiten, want Groen van Prinsterer heeft (zijn leven lang) met deze vraag geworsteld: zie aan de éne kant zijn strijd voor de gereformeerde staats-

Vervolg op pagina 12 Vervolg van pagina 11

school en aan de andere kant zijn strijd voor gewetensvrijheid van de ouders door middel van de facultatieve splitsing.

Dat laatste betekent dat er drie soorten openbare scholen zouden moeten zijn: protestants-christelijke, roomse en joodse scholen, alle drie uitgaande van de gereformeerde overheid. Een school die van de ouders uitgaat paste niet in zijn visie. Zijn spreuk was: „Als de overheid onderwijs geeft, zij de staatsschool christelijk-nationaal."

In de leus „de school aan de ouders" wordt echter uitgesproken dat de ouders zorg dienen te dragen voor goede scholen en zich daarbij financieel door de overheid gesteund weten. Het openbaar onderwijs komt dan op de tweede plaats, als aanvulling. Toen in 1857 Groen van Prinsterer zijn ideaal van de gereformeerde staatsschool zich zag ontvallen, ging hij zich inzetten voor bijzondere scholen uitgaande van de kerken. Maar in de praktijk bleken de meeste nieuw opgerichte scholen uit te gaan van een vereniging. Maar Groen is het bijzonder onderwijs blijven zien als een noodoplossing. Hij heeft zich niet kunnen verzoenen met de bijzondere school. Heel sterk is dit nog gebleken aan het eind van zijn leven toen hij terugkeerde naar zijn vroeger ideaal.

SGP

Deze problematiek is de SGP niet vreemd. Artikel 10 van het oude Program van Beginselen, dat gold van 1918 tot 1958, stelde sterk de roeping van de ouders primair:

„Het schreiend onrecht, aan een Christelijke natie geschied in de beroving der scholen van Gods Woord, waardoor met staatshulp en belastinggeld een groot deel van het opkomend geslacht buiten kennis van de Schrift groot werd, worde hersteld. De herstelling hebbe zo plaats, dat de roeping der ouders bij het onderwijs der kinderen voorop ga. Alleen bij het in gebreke blijven van de vervulling dier ouderlijke roeping, doe de overheid onderwijs geven. Het bijzonder onderwijs worde regel; het openbaar onder­ wijs slechts aanvulling. Uit alle onderwijs worde geweerd, wat de eer des Heeren en het gezag der overheid aanrandt. Het toezicht der overheid bepale zich alleen tot die zaken, die in de vrije aard van de roeping der overheid liggen, en belemmere nimmer de vrije levensbeweging der Christelijke school."

In 1958 is de tekst van artikel 10 gewijzigd. De formulering van dit nog van kracht zijnde artikel luidt als volgt: „De overheid drage er zorg voor, dat het onderwijs in zijn verschillende vormen overeenkomstig Gods Woord is. Zij ga derhalve tegen, dat met staatshulp en belastinggeld een groot deel van het opkomend geslacht buiten de kennis van de Heilige Schrift wordt onderwezen."

Als we deze beide versies van artikel 10 vergelijken, valt op dat de redactie van artikel 10 uit 1958 meer gaat in de richting van Groen van Prinsterers ideaal van de gereformeerde staatsschool. Volgens mij is dit een stap in de goede richting, want het principe moet ons leiden, en niet de omstandigheden. Terecht is de bijzondere school door ds. Abma de „next best" genoemd. De keus voor de gereformeerde staatsschool sluit de verantwoordelijkheid van de ouders niet uit hun kinderen „te doen en te helpen onderwijzen in de voorzeide leer." Dat hebben zij beloofd, maar zolang het ideaal niet te verwezenlijken is, blijve de christelijke school op reformatorische grondslag een noodzakelijk alternatief. De leer van de kerk der Reformatie en de invloed daarvan hebbe in het onderwijs een waardige plaats.

26 juni 1987

De studiesecretaris

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juli 1987

De Banier | 20 Pagina's

De strijd om de school

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juli 1987

De Banier | 20 Pagina's