De overlevingskansen van een Protestantse natie
INLEIDING
De versnelling in het proces van Europese integratie heeft de laatste tijd al heel wat pennen in beweging gebracht. Ook de bekende auteur Dr. W. Aalders heeft zich niet onbetuigd gelaten. In gesprekken met ir. L. van der Waal werd Aalders geïnspireerd tot bezinning op het proces van Europese eenwording en de plaats van Nederland daarin. De neerslag van die bezinning is te vinden in zijn boek „De overlevingskansen van een Protestantse natie", dat de ondertitel heeft „Nederland in een verenigd Europa". Wie overigens in dit boek een afweging van voor- en nadelen van de Europese eenwording verwacht, komt bedrogen uit. Waarschijnlijk kent hij Aalders ook niet goed. Aalders graaft dieper en legt in dit boek de geestelijke wortels van de Europese cultuur bloot. In nog geen 200 bladzijden wordt de , , geestelijke" geschiedenis van Europa over een periode van zo'n 2500 jaar onthuld. Deze veel-omvattendheid maakt het onmogelijk het boek in 2 pagina's te bespreken. Ik zal er slechts enkele hoofdlijnen uitlichten.
DE KLASSIEKE BESCHAVING
De Europese cultuur heeft twee wortels: de klassieke oudheid en het christendom. Worden deze twee in onze kringen vaak tegenover elkaar gesteld, Aalders doet dat beslist niet. Voor hem is de Griekse cultuur een openbaring van Gods algemene genade. Met name op staatkundig gebied kwam dat tot uitdrukking. Als enig volk zagen de Grieken de staat als een rechtsstaat. Het was een staat waar recht heerst: zowel overheid als burgers hebben rechten en plichten. Het was geen dictatuur, waar het volk het eigendom is van de heerser en dus geen rechten heeft. Het is evenmin een anarchie, waar niemand van verphchtingen wil weten en waar als gevolg daarvan een chaos heerst. De Griekse staat, de polis, was niet gebaseerd op menselijke willekeur, maar op rechtsbeginselen.
Deze rechtsbeginselen waren geen rationele, menselijke bedenksels. Nee, zij hadden een religieuze grondslag. God is de bron van het recht en niet de mens. Dat goddelijk recht leeft in het bewustzijn van de mens als individu en komt bij een volk tot uiting in zijn gewoonterecht. Wanneer echter het religieuze fundament van de staat wordt aangetast, vervalt ook de rechtsstaat. Het goddelijk recht wordt dan ingewisseld voor menselijke willekeur.
De idee van de rechtsstaat van de Grieken werd overgenomen door de Romeinen. Na de dood van Julius Caesar dreigde het Romeinse Rijk onder Oosterse invloeden te komen. De twee belangrijkste kandidaten voor de opvolging van Julius Caesar waren Antonius en Óctavianus, de stiefzoon van Caesar. Antonius trouwde met de Egyptische koningin en wilde de oosterse cultuur, met zijn politiek despotisme, het Romeinse Rijk binnenvoeren. Augustus wist Antonius echter te verslaan en redde zo de rechtsstaat-gedachte voor Europa.
De vergoddelijking van de keizers in de derde eeuw vormde opnieuw een aanslag op de rechtsstaat. De bekering van Constantijn de Grote tot het Christendom betekende de redding van de rechtsstaat.
DE MIDDELEEUWEN
De val van het Romeinse Rijk in het Westen bracht voor West-Europa een tijd van chaos. Pas met Karel de Grote kwam er een herstel van het staatkundig leven. Hoewel hij over een groot rijk van verschillende volken heerste, hield hij duidelijk de grenzen van zijn macht in het oog. Uit angst voor een te grote machtsconcentratie, met het gevaar van dictatuur, liet hij de verschillende volken hun eigen bestuur en hun eigen gewoonterecht.
Iemand die minder last van angst voor macht had, was de Paus, die het Heilige Roomse Rijk stichtte. Aalders ziet dit als een regelrechte aantasting van de staat als rechtsstaat. De paus als kerkelijk leider sticht een „hemelrijk op aarde". Hij vermengt daarbij kerk en staat, godsdienst en politiek. In feite is het Heilige Roomse Rijk het uitvloeisel van een ideologie. Aalders omschrijft het begrip „ideologie" als het stichten van een volmaakte staat op aarde, waarin de mens wordt aangesproken op concrete (in de Middeleeuwen waren dat religieuze) behoeften en waarbij het doel alle middelen heiligt. Alles wordt in dienst van dit ideaal gesteld.
Vrijheid voor mensen andere, eigen keuzen te maken, wordt met geweld in de kiem gesmoord. Protestanten hebben dat aan den lijve ondervonden.
HET PROTESTANTISME
Tegen deze aanmatiging van de Paus ontstond verzet: het Protestantisme. Het protestantisme was niet alleen een godsdienstige beweging, maar ook en zelfs in de eerste plaats een politieke, aldus Aalders. Het verzet richtte zich tegen de ideologie van de Paus, het Heilige Roomse Rijk, die voor persoonlijke vrijheid geen enkele plaats liet.
In Nederland heeft dit Protestantisme een toespitsing gekregen in de strijd tegen de Spaans/Roomse tirannie. In deze strijd werd de republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, als Protestantse natie, geboren. Protestants in de zin van gericht tegen elk absoluut machtsstreven. Het politieke systeem werd dan ook zo ingericht dat de macht niet bij één persoon of één instantie berustte. Er heerste een „balance of power" tussen stadhouder en staten, tussen de afzonderlijke gewesten en de Staten-Generaal.
Dit politiek Protestantisme werd gedragen door het religieus Protestantisme. De gereformeerde kerk legde evenwel niet, zoals de Rooms katholieke kerk een absoluut beslag op de burger. De burger was persoonlijk verantwoordelijk en had gewetensvrijheid.
RATIONALISME EN IDEOLOGIE
Dit politiek Protestantisme werd al spoedig bedreigd doordat aan de religieuze wortels werd geknaagd. Het rationalisme ging het geloof vervangen. Menselijk denken werd gezet tegenover Gods openbaring. In 1618/19 kon de aanval van het rationalisme, dat in het Remonstrantisme tot uiting kwam, nog worden afgeslagen. In de loop van de zeventiende en in de achttiende eeuw rukte het rationalisme echter in heel Europa, ook in Nederland, onstuitbaar op. Dit rationalisme holde het geloof uit. En waar geen geloof meer is, ontstaat een leegte. Dit geldt individueel, maar ook voor een heel volk. Die leegte moet worden opgevuld. Het Volk wordt daardoor vatbaar voor idealen die hier op aarde verwezenlijkt moeten worden en waar alles voor moet wijken. Het volk wordt gevangen door de ideologie; de ideologie van de rede, van het volk, van de staat of van een bepaalde klasse. Een serie van , , halfgoden", Napoleon, Bismarck, Mussolini, Lenin, Hitler verschijnt in de Europese geschiedenis. Zij weten de massa van het volk in beweging te krijgen voor hun ideaal. De rechtsstaat bestaat niet voor hen. Hun macht is absoluut, hun aanspraak op de mens totaal. Wie niet voor is, wordt uitgeroeid. Slechts weinigen doorgronden deze verandering in het Europese denken en zagen de rampzalige gevolgen ervan. Aalders noemt de Engelse politicus Burke, en de Spaanse schilder Goya die de moderne, rationele mens als een door ideologie bezeten en alles verwoestend beest schilderde.
Na de Franse Revolutie, toen Napoleon weliswaar verslagen was maar de ideeën van de Franse revolutie bleven voortwoekeren, zijn het in Nederland met name Bilderdijk en Groen van Prinsterer geweest die gewaarschuwd hebben. Het zijn profeten geweest, die echter nauwelijks verstaan werden.
Het absolute dieptepunt in de Europese geschiedenis was wel de periode 1933-1945. Europa heeft toen ten diepste kennis gemaakt met de macht van de ideologie. Alle zedelijke grenzen vervaagden. Deze periode laat zien waartoe een geestelijk uitgehold en door- ideologie bezeten mens kan komen.
Toch betekende dit niet het einde van Europa. Het jaar 1945 betekende de bevrijding, een ingrijpen van God, waardoor Europa niet reddeloos ten onder ging. Heeft Europa geleerd van deze geschiedenis? Aalders lijkt in het slot van zijn boek optimistisch. Een nieuw rechtsgevoel, waarvan hij Paul Scholten als vertegenwoordiger ziet, is doorgebroken. De Europese mens heeft toen „als een Platoonse herinnering opnieuw iets ervaren van de hoge onderscheiding, de eer, de genade, de adel van het mens-zijn; van de glorie en grandeur van de mens als schepsel van de Almachtige". Zal dit echter voor Europa in zijn geheel gelden of is dit besef alleen bij een enkeling doorgebroken? De laatste zin van het boek „Tenzij de barensweeën van het doorleden Armageddon (periode 1939- 1945, JV) voor niets zijn geweest. . ." wijst op een open eind.
ALGEMENE GENADE EN ZONDE
Het boek van Aalders geeft een fascinerend beeld van de geestelijke geschiedenis van Europa. Dat was ten diepste wat de geschiedenis drijft, wat onder de feitelijke gebeurtenissen zich afspeelt, legt hij bloot. Het boek geeft veel waardevols, veel stof tot nadenken. Er is veel waarin de SGP zich kan herkennen. Ik denk daarbij met name aan de religieuze geworteldheid van de staat, waar Aalders de nadruk op legt. Ook als SGP vragen wij steeds aan de regering naar de religieuze uitgangspunten van haar beleid en haar wetgeving. Toch komen bij het lezen van en nadenken over dit boek enkele vraagtekens naar boven. Vraagtekens die bij heel wezenlijke punten geplaatst kunnen worden.
Het meest fundamentele punt is wel de plaats van de algemene genade in het wereldgebeuren. Is het mogelijk dat culturen zonder kennis van Gods openbaring in Zijn Woord, toch weten wat goed en recht is? Aalders is op dit punt zeer optimistisch, waar het de Griekse cultuur betreft. De rechtsstaat van de Grieken was niet een eigen verzinsel, integendeel. De Grieken hadden een bijzondere roeping op het gebied van de algemene genade, zoals Israël dat had op het gebied van bijzondere genade, aldus Aalders. Het inzicht in de beginselen van een rechts staat was een (algemene) genadegave van God.
De orthodox-gereformeerde geloofsleer erkent inderdaad dat de algemene genade van God een rol speelt in de wereldgeschiedenis. Romeinen 2 vers 14 en 15 wijst daar duidelijk op. God heeft Zijn Wet in de harten van de heidenen geschreven, zodat zij van nature de dingen doen die der wet zijn. In zoverre kunnen wij ook met Aalders meegaan. Vanuit de orthodox-gereformeerde geloofsleer is echter ook altijd een diep besef geweest van de ontwrichtende kracht van de zonde. De zonde heeft ook de kennis die de mens door de algemene genade van God had verduisterd (vergelijk Romeinen 1:21).
Aalders erkent ook de macht van de zonde. Echter in zijn boek komt die macht, en de gevolgen daarvan, slechts terloops ter sprake. Het positieve beeld overheerst. We kunnen niet ontkennen dat de Griekse cultuur sterk religieus georiënteerd was; dat zij naar eeuwige, goddelijke normen zocht. Zij deed dat echter niet vanuit het geloof. Niet het hart, maar het verstand was in de Griekse filosofie de enige weg tot kennis van het Ware en het Goede. En greep men niet in de Renaissance, toen niet meer God, maar de mens met zijn kennen en kunnen in het middelpunt kwam te staan, terug op het gedachtengoed van de klassieke oudheid? Is er niet een lijn te trekken van de Verlichting, toen het geloof definitief het veld moest ruimen voor de rede, via de Renaissance naar de klassieke oudheid? Komt juist niet in de klassieke oudheid het beeld naar voren van de mens die zelf wil opklimmen tot God? Door de algemene genade zo sterk en de kracht van de zonde zo weinig te benadrukken, komt Aalders met zijn geschiedschrijving in problemen. Wanneer de Grieks-klassieke cultuur en het Christendom dezelfde oorsprong, namelijk God, hebben, dan kunnen beiden moeilijk met elkaar in confüct komen. Hoe zit het dan echter met de vervolgingen van de christenen in het Romeinse Rijk? Volgens Aalders vielen die wel mee. Het Romeinse principaat was niet anti-christelijk; vervolgingen waren er slechts incidenteel (pag. 39).
Enerzijds kunnen wij ons afvragen of de historische werkelijkheid hier geen geweld wordt aangedaan. Immers heel de geschiedenis van het Romeinse Rijk vanaf de eerste christengemeenschap tot aan Constantijn de Grote zijn er vervolgingen geweest. Natuurlijk niet altijd en overal even hevig, maar zij waren toch meer dan incidenten.
Anderzijds zijn de perioden zonder vervolgingen niet te verklaren vanuit een betrokkenheid van de staat op de kerk. Eerder is sprake van een religieuze onverschilligheid en tolerantie, wat bepaald geen teken is van algemene genade.
Ook in de beschrijving van de personen van Augustus, Constantijn de Grote en Karel de Grote is Aalders mijns inziens veel te positief. In zijn visie waren het personen die, met voorbijgaan aan eigen belangen, de rechtsstaat voor Europa gered hebben. Bovenstaande personen hebben inderdaad een grote en positieve staatkundige betekenis gehad voor Europa. Dat eigenbelang voor hen geen rol speelde, valt evenwel te betwijfelen.
Streefde Augustus niet naar de alleenheerschappij in het Romeinse Rijk, en moest Antonius daarvoor niet wijken? Inderdaad weigerde hij na zijn overwinning de titel van dictator. Maar was dat geen eigenbelang? Had Augustus niet te maken met de Senaat in Rome, waarin de belangrijke adelijke families zitting hadden? Hadden niet enkele senatoren zijn pleegvader Julius Caesar vermoord, toen deze teveel macht naar zich toe wilde trekken? Augustus is verstandig geweest. Officieel liet hij de Senaat in zijn waarde. Feitelijk had hij alle macht en kon niemand om hem heen.
Constantijn de Grote gaf inderdaad aan de christelijke kerk godsdienstvrijheid. Maar gaf hij ze ook echte vrijheid? Bepaalde hij niet uiteindelijk wat op de kerkelijke concilies beslist werd? Stuurde hij niet Athanasius in ballingschap toen hem dat politiek goed uitkwam? Tenslotte was het geen zuiver voorbeeld van gewetensdwang toen Karel de Grote de heidense Germaanse volken voor de keus stelde; doop of dood? Hanteerde de Roomse inquisitie niet hetzelfde principe?
Aalders' uitgangspunt is dat beide wortels van de Europese beschaving, de klassieke oudheid en het Christendom, in eikaars verlengde liggen. Dat werkt door in zijn geschiedschrijving en in zijn optimistische kijk op de mogelijkheden van de Europese cultuur. Naar mijn mening is echter een zekere tegenstelling tussen de klassieke cultuur beter te verdedigen; een tegenstelling die in bijvoorbeeld Renaissance, Humanisme, Verlichting duidelijk naar voren komt.
NEDERLAND IN EUROPA
Aalders gaat in zijn boek niet in op de vraag of Europese integratie wenselijk is. Evenmin op de vraag hoe de Europese integratie eventueel het beste vorm kan krijgen. Wel kunnen vanuit zijn werk enkele lijnen worden uitgezet.
Zo is Aalders een tegenstander van een centralistisch bestuurde staat die met de culturele verschillen tussen volken geen rekening houdt. Gecentraliseerde wetgeving en bestuur miskennen de historisch gegroeide verschillen tussen volken. Ook voor de Europese Gemeenschap geldt dat. Aalders schrijft; , , het is een dwaze waan dat een wetgever de geschiedenis zou kunnen negeren en Engelsen, Fransen, Spanjaarden en Nederlanders zou kunnen nivelleren tot een grijze eenheid binnen een centraal geregeerd machtsblok" (pag. 185).
Wanneer wij de ontwikkelingen in de EG zien, dan blijkt die centralistische tendens duidelijk aanwezig te zijn. Vanuit Brussel wordt voor ieder land geldende wetgeving uitgevaardigd. Om concurrentievervalsing tegen te gaan, worden nationale verschillen niet toegestaan. Een economische gemeenschap kan mijns inziens ook moeilijk anders bestuurd worden. Immers, landen zijn toch altijd op eigenbelang uit. Om deze „ongebondenheid" te beteugelen moet er wel een sterk centraal gezag zijn.
PROTESTANTISME IN NEDERLAND
Aalders stelt zich de vraag of een protestantse natie (Nederland) overlevingskansen heeft binnen een verenigd Europa. Er zijn echter twee vragen die eigenlijk eerst gesteld moeten worden voordat de vraag van Aalders aan de orde komt. De eerste is: Is Nederland een Protestantse natie. De tweede is: Heeft het Protestantisme in Nederland overlevingskansen.
Kunnen wij de eerste vraag positief beantwoorden? De Nederlandse natie is vanuit het Protestantisme voortgekomen. Het Protestantisme heeft in Nederland ook grote invloed gehad. Echter om zich Protestants te noemen is meer nodig dan alleen gschiedenis. Het Protestantisme zal steeds weer in de praktijk bewezen moeten worden, wil het zijn betekenis houden. Is Nederland in 1988 nog Protestants? Is er bij het volk en de regering nog een levende relatie met God, een luisteren naar Gods geboden? Het antwoord moet helaas ontkennend zijn. Is niet de relatie God, Nederland en Oranje door het overgrote deel van ons volk vervangen door „Sport, Nederland en Oranje"?
Heeft het Protestantisme nog overlevingskansen in Nederland? Het gaat daarbij niet om de overlevingskansen van de kerk. Immers, God houdt Zijn kerk in stand door Woord en Geest, en niet door de politiek. Het gaat om het Protestants karakter van de Nederlandse natie. Enerzijds zijn er duidelijk nog resten van het Protestants verleden. Wij kunnen denken aan het bijzonder onderwijs. Anderzijds loopt Nederland op bijvoorbeeld zedelijk gebied voorop in het verlaten van Gods geboden. Menselijkerwijs gesproken zijn de overlevingskansen voor het Protestantisme in Nederland niet groter dan in een verenigd Europa.
Helaas hebben wij de twee gestelde vragen niet met „ja" kunnen beantwoorden. De vraag komt dan naar boven: Hebben die antwoorden nog gevolgen voor onze houding ten opzichte van de Europese integratie en voor de vraag hoe principieel een keus voor of tegen Europa is? En zo ja, welke gevolgen? Het zijn vragen die het overdenken waard zijn. Ongetwijfeld zal dat ook een van de bedoelingen van Aalders zijn geweest, toen hij zijn boek schreef.
drs. J. J. Verboom
N.a.v. Dr. W. Aalders: De overlevingskansen van een Protestantse Natie. Uitg.: Voorhoeve, Den Haag; 1987; 191 hlz.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 november 1988
De Banier | 20 Pagina's