Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Politieke partijen en overheidssubsidie (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Politieke partijen en overheidssubsidie (1)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

TEKST & UITLEG

De positie vanpolitiekepartijenin ons land is sinds dejaren zestigingrijpendgev^ijzigd.De ontzuilinghadtot gevolg dat de partijeninhet algemeenveel losserkwamente staan van demaatschappelijkeorganisatiesv^aarmee zij tot dan toe (ineen zuil) verbondenw^aren.Wederzijdsesympathieënbleven aanvankelijknog welbestaan, maar deformelebandenwerdendoorgesneden.Dat is eenproces geweestwaarbijopden duur ook 'kv^aliteitszetels'voorbepaaldebelangengroeperingen in de Tweede-Kamerfracties verdv^enen. De politieke partijen werden autonomer, maar kv\^amen daardoor in zekere zin ook meer geïsoleerd te staan.

MINDER BINDING

Daar kwam bij dot de kiezers zich bij het uitbrengen van hun stem steeds minder lieten leiden door maatschappelijke positie of overwegingen van beginselmatige aard. Daardoor nam het aantal mensen dat vanwege de binding aan 'hun' politieke partij bij iedere verkiezing op dezelfde partij stemde, af. De binding aan een politieke partij is in de laatste decennia duidelijk veranderd van karakter. Er is minder levensbeschouwelijke binding en er wordt meer gelet op het voordeel dot de keuze op zou kunnen leveren en op de persoonlijke aantrekkingskracht van de lijsttrekker.

Het is te begrijpen dat deze factoren de bereidheid om lid van een politie­ ke partij te worden bepaald niet doen toenemen. Dat kan mede duidelijk gemaakt worden aan de hand van enkele 'sprekende' cijfers. In 1 946 was 15 procent van de kiezers lid van een politieke partij en in 1956 was dat nog 14 procent. Maar vanaf de jaren zestig daalde dat percentage met sprongen. In 1967 was het 8, in 1977 nog maar 5 en in 1986 was het tot 4 procent gedaald.

Nu zegt een percentage natuurlijk niet alles over de absolute ledenaantallen. Het zou immers zo kunnen zijn dat door de sterke bevolkingsgroei van na de oorlog het percentage wel daalde, terwijl toch het ledenaantal hetzelfde bleef. En in zekere zin was dat ook wel het geval. Toch wordt zichtbaar dat vanaf de jaren zestig niet alleen het percentage, maar ook het absoluut aantal partijleden sterk afnam. Aanvankelijk was er nog sprake van een zekere verschuiving, naar nieuw opgerichte partijen, maar zeker sinds de jaren tachtig delen vrijwel alle partijen in deze malaise.

UITZONDERING

De kleine christelijke partijen vormden en vormen daarop (nog) een positieve uitzondering. Hoewel er na tientallen jaren gestadige groei ook bij onze partij de laatste vijf jaren sprake is van een zekere stabilisatie. Het aantal SGP-leden schommelt rond de 23.700, Uiteraard blijft het streven gericht op ledenwinst, maar de werkelijkheid toont dat de winst van lokale ledenwerfacties, partijbreed gezien, wegvalt tegen het verlies door natuurlijk verloop en andere oorzaken van vermindering. Zonder enige vorm van zelfverheffing mogen we wijzen op en blij zijn met de hoogste betrokkenheidsgraad van alle politieke partijen. Wie daarbij bovendien bedenkt dat bij de SGP alleen mannen lid kunnen worden, heeft daarvoor weinig rekenwerk nodig.

l.FRING

Toch kunnen in dit opzicht de oorzaken van ledenverlies bij anderen, ons tot lering zijn. Het is niet altijd eenvoudig oorzaak en gevolg te scheiden, maar er zijn toch wel oorzaken te noemen, waarvan een aantal voor u waarschijnlijk wel herkenbaar is. We noemen: de toegenomen welvaart, het sterk gestegen opleidingsniveau, de individualisering, de sterk verminderde invloed van levensbe­ schouwelijke betrokkenheid, de ^ vloed van andere mogelijkhedei 5 de vrije tijd te besteden, de verp a sing van brede politieke betrokk' - heid naar betrokkenheid bij dee. e langen, bijvoorbeeld door middc van actiegroepen. Al deze oorzake hebben er mede toe geleid dat irder geval de grote partijen hun L dentallen drastisch zagen dalen. Maar dat geldt ook ons, al is het mindere mate en in een minder h tempo. Maar er is méér! En daar moeten ook wij op onze tellen pc sen. De partijorganisatie is, vanz^ sprekend, aangepast aan de tijd aan de eisen die in deze tijd aan litieke partijen en politici worden steld. De complexe maatschappij vraagt daarom. Maar dot kan oo betekenen dat de partij en wat ze doet, verder van de mensen af is men te staan. Het gaat velen 'bov de pet'. De eenvoud is weg! Deel kon dat niet anders, deels is misschien toch wel wat te doen aan c. ze vorm van verzakelijking van de partij.

VERANDEREND KARAKTER

Zonder te beweren dat er niet mee is te zeggen, wil ik een aantal voc beelden noemen. Ledenvergaderin gen van de kiesvereniging haddei vroeger een sterk sociaal karakter Natuurlijk had dat te maken met h feit dat er toen misschien maar éér keer per twee weken iets buitenshi s te 'beleven' was, terwijl je nu blij bent als je één keer in de twee we ken een avond thuis bent. Er is vee concurrentie. Maar daarmee mogf i we het niet helemaal afdoen. Het kan ook zijn dot de cultuur zo ver .- kelijkt is en de vergadertijgers zo veel invloed hebben gekregen, en e besproken onderwerpen zo technisch en hooggeschoold van inho I zijn dat men zich daar niet meer thuis voelt.

Daarnaast verdwijnt ook steeds rr ar het persoonlijk contact. Tientallen •- ren werd de contributie bijvoorbe d persoonlijk aan huis opgehaald, tegenwoordig is het één van de vele acceptgirokaarten. Vroeger verge derden we regelmatig, tegenwoordig blijft het bij één of twee keer per jaar. Het doet allemaal mee. Op veel plaatsen was de grens tussen kerk en staat niet of nauwelijks zichtbaar en dat had iets. (zie Van Vroeger) En nu pleit ik niet in alles voor terugkeer naar het oude, het gaat nu even om de feiten. Het is al gezegd: er is eer te noemen. Wat dacht u bijjrbeeld van schaalvergroting als evolg van gemeentelijke herindeng.

MINDER LEDEN, MINDER INKOMSTEN

aar eigenlijk was het schrijven ver de SGP in dit verband een uittapje. We wilden het hebben over e verminderde ledenaantallen en e gevolgen daarvan voor het func- -neren van de politieke partijen. De alende ledentallen leidden logicherwijs tot dalende inkomsten voor e partijen. Aanvankelijk kon dat orden opgevangen door contribueverhoging, maar uiteraard houdt eeft ook dot middel zijn grenzen. en te hoge contributie kan ook weer en reden worden om voor het lidaatschap te bedanken. n niet alleen de inkomsten verminerden, ook de uitgaven stegen erk. Doordat aan het functioneren n politieke partijen steeds hogere isen worden gesteld, is er bijvooreeld meer, en doorgaans hoger opeleid, personeel nodig. En wat acht u van de gigantische ontwikkengen op het gebied van de automasering en de communicatie? gen deze achtergrond is het niet erwonderlijk dat de partijen zich an het eind van de jaren zestig tot e overheid hebben gericht met een rzoek om financiële ondersteuing. Dat verzoek heeft toen geleid f de invoering van indirecte doeluiteringen. Eerst aan de wetenschapelijke bureaus (1972) en later ook an partijgebonden geledingen op et terrein van voorlichting en vor­ ming (1975) en Jongerenwerk (1981). Daarover is, ook nog vrij recent, meermalen geschreven in ons partijorgaan en we laten dat nu dan ook verder rusten.

UITBREIDING SUBSIDIËRING

De hierboven geschetste ontwikkelingen hebben er toe geleid dat in het begin van de jaren negentig vrij algemeen de wens bij de (grote) politieke partijen leefde dat de overheidsbijdrage, niet alleen zou worden verhoogd, maar ook zou worden verbreed. Met andere woorden: niet alleen de eerder genoemde geledingen zouden in aanmerking moeten komen voor (meer) subsidie, maar ook de politieke partijen zelf zouden daarop aanspraak moeten kunnen maken. Als voornaamste argument werd daarvoor gebruikt dot anders het goed functioneren van de partijen en onlosmakelijk daaraan verbonden, het goed functioneren van onze democratie in gevaar zou kunnen komen.

We gaan hier niet heel de geschiedenis ophalen, maar maken wel melding van het feit dat in 1990 door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken (BiZa) de Commissie subsidiëring politieke partijen werd ingesteld, die in 1991 advies uitbracht. Deze commissie adviseerde verdeeld en was bepaald geen groot voorstander van directe partijsubsidiëring. Dat bood op korte termijn dus geen soelaas.

Maar bij de begrotingsbehandeling van BiZa in 1995 kwam dit punt op­ nieuw aan de orde. Waarbij de minister beloofde hierover een inhoudelijke discussie op te starten.

NIET ONWELWILLEND

En inderdaad, er verscheen een notitie van de minister. Deze werd aan alle politieke partijen toegezonden met het verzoek daarop te reageren. De minister benadrukte het belang van politieke partijen in een democratisch staatsbestel. Daarnaast werden in deze notitie in het kort ook de maatschappelijke ontwikkelingen geschetst die als oorzaken konden worden aangemerkt voor de veranderde en nog steeds veranderende positie van de politieke partijen. De conclusie werd daarbij getrokken dat het niet aannemelijk was dat deze situatie zich ten gunste van de politieke partijen zou wijzigen. Het tegendeel werd waarschijnlijk geacht. En daarom was de slotsom van deze notitie dat de minister niet onwelwillend stond tegenover de gevraagde financiële uitbreiding.

HOE? Wel was daarbij de vraag in welke vorm deze uitbreiding gegeven zou moeten worden. Moest het uitbreiding zijn van de bestaande, indirecte, doeluitkeringen of zou het beter zijn om alle bestaande bedragen te bundelen in één directe uitkering aan de partijen zelf, een zogeheten 'brede doeluitkering'?

De minister stelde in zijn notitie voor om te komen tot zo'n brede doeluitkering, waarbij echter afzonderlijke onderdelen daarvan zouden worden 'geoormerkt' als bijdragen die door de ontvangende partij uitsluitend gebruikt zouden mogen worden voor hun wetenschappelijk bureau en voor het partijgebonden Jongerenwerk.

Op deze notitie heeft ook ons Hoofdbestuur, zij het gematigd, positief gereageerd.

Een en ander heeft uiteindelijk geresulteerd in een 'Voorstel van wet tot regeling van de subsidiëring van politieke partijen'. Een voorstel dat uiteindelijk heeft geleid tot de nieuwe 'Wet subsidiëring politieke partijen' die, na goedkeuring door Tweedeen Eerste Kamer, op 1 juli 1999 van kracht is geworden. Over de inhoud ervan, die ook voor onze partij van groot belang is, D.V. de volgende keer meer. DN

DN

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 1999

De Banier | 20 Pagina's

Politieke partijen en overheidssubsidie (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 1999

De Banier | 20 Pagina's