Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De duisternis dezer eeuw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De duisternis dezer eeuw

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De scriptie Smalende godslastering verboden? Onderzoek naar de Geldigheid van de argumenten voor afschaffing van het verbod op smalende godslastering van de hand van mr. H. van der Wilt is een beknopte, maar belezen studie.

Begin 2009 stemde een meerderheid van de tweede Kamer voor afschaffing van het verbod op smalende godslastering, zoals opgenomen in art. 147 Wetboek van Strafrecht. Het kabinet kondigde daarop aan met een wetsvoorstel te zullen komen waarin dit artikel werd geschrapt en tegelijkertijd art. 137c zou worden uitgebreid. Dit artikel verbiedt het beledigen van een groep mensen wegens (onder meer) hun godsdienst. Het onderzoek richt zich op de vraag in hoeverre het schrappen van het verbod op godslastering gerechtvaardigd en wenselijk is en voorts of de door het kabinet aangekondigde aanpassing van het verbod op groepsbelediging een adequaat alternatief biedt.

Ezel-arrest
Het debat loopt al een aantal jaren. In het bekende ezel-arrest van de Hoge Raad uit 1968 beperkte ons hoogste rechtscollege de uitleg van art. 147 maximaal, door te eisen dat moest blijken dat de verdachte de uitdrukkelijke bedoeling moet hebben gehad om God te lasteren, wil hij veroordeeld kunnen worden. Nadien heeft er geen succesvolle toepassing van het verbod meer plaatsgevonden. Hoewel het artikel van tijd tot tijd door diverse belangengroeperingen werd ingezet om vergaande uitingen van blasfemie aan de kaak te stellen, strandden deze pogingen. Vanuit SGP-hoek betrof dat in 2008 nog de actie tegen de kruisigingsact van Madonna, waarbij de SGP-jongeren trachtten het Hof Amsterdam tot een andere koers te bewegen; het Hof achtte dit evenwel geen taak voor de rechter.

Nadat toenmalig minister Donner na de moord op Van Gogh een poging lanceerde het verbod op smalende godslastering ‘op te poetsen’, werd hij met name vanuit D66 weggehoond. Daarop heeft de regering door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum onderzoek laten verrichten naar de plaats en meerwaarde van het verbod. Dit rapport werd door de regering aanvankelijk positief opgepakt: “Het is van groot belang dat in het strafrecht mogelijkheden bestaan om op te treden tegen uitingen die ernstig afbreuk doen aan het respect voor elkaars opvattingen en geloofsovertuiging, dat in onze samenleving zo belangrijk is. Uit het bovenstaande kan echter de indruk ontstaan dat het niet eenvoudig is om succesvol strafrechtelijk op te treden tegen grievende uitingen via de weg van de discriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Daar komt bij dat de onderzoekers aangeven dat de strafbaarstelling van godslastering in hun ogen sinds het ezel-arrest van de Hoge Raad feitelijk een dode letter is geworden. De vraag is of het beeld dat de onderzoekers schetsen van de mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen haatuitingen, terecht is. De onderzoekers stellen bijvoorbeeld zelf dat de ruimte die op grond van de rechtspraak van het EHRM over de vrijheid van meningsuiting bestaat voor vervolging ter zake van discriminerende en haatzaaiende uitlatingen, mogelijk groter is dan de Hoge Raad in concrete zaken lijkt aan te nemen. Dit zou ruimte bieden voor een effectievere inzet.”

Concreet wordt hier gewezen op de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens aan de nationale rechter geboden ruimte om in de specifieke nationale context een oordeel te vellen over de ter discussie staande uitlatingen. De conclusie is daarom dat de uitleg van de Hoge Raad niet voldoet aan de eisen die de samenleving stelt. Voor een bredere toepassing is, gelet op de jurisprudentie vanuit europa, ruimte en daaraan bestaat volgens de regering ook behoefte: “Het uitblijven van een reactie van de kant van de overheid op krenkingen kan een gevoel van achtergesteldheid teweegbrengen dat afbreuk doet aan de intenties van het gelijkheidsbeginsel. (…) Het strafrecht heeft daarom zeker een rol, al moet gewaakt worden tegen te hoog gespannen verwachtingen. De inzet van het strafrecht alleen kan problemen en spanningen in de samenleving niet oplossen. Maar het levert wel een bijdrage (…).” en tot slot in de conclusie: “De actie van het kabinet verloopt langs twee lijnen: (…) en het bevorderen van de strafrechtelijke bestrijding van haatuitingen. (…) Bij het tweede gaat het om de intensivering van opsporing en vervolging. Het is van groot belang dat wordt opgetreden tegen de bovenlaag van kwetsende uitingen. Uitingen waarmee wordt beoogd haat te zaaien, te discrimineren of anderen in de samenleving ernstig te kwetsen, moeten met kracht worden bestreden.”

Argumenten
In deze setting is de scriptie geschreven. Het onderzoek richt zich met name op de bijzondere draai van het kabinet om art. 147 niet langer ‘op te poetsen’, maar in te wisselen voor het plan om art. 137c aan te passen. Op overzichtelijke wijze plaatst de auteur alle argumenten die door de tegenstrevers van het verbod op godslastering worden aangevoerd op een rij en ontzenuwt deze overtuigend. Vervolgens bespreekt hij de argumenten die pleiten voor handhaving van het verbod, waarbij hij tevens aantoont dat een constructief debat wordt ontweken, doordat de argumenten pro simpelweg worden genegeerd.

Van der Wilt weerspreekt dat het enkele feit dat het artikel thans te boek staat als een dode letter, tot afschaffing moet leiden. er zijn meerdere artikelen in het Wetboek van Strafrecht die zelden of nooit worden gebruikt, maar wel normstellend en preventief werken. Juist in een tijd van verruwing en verharding van het debat is het een verkeerd signaal om het verbod op godslastering te schrappen. Dat het voorts moeilijk te bewijzen is, is een gevolg van de unieke benadering door de Hoge Raad, maar dat is een keuze waarop de rechter of wetgever terug kan komen. De auteur bespreekt in dat verband ook rechtspraak van het europese Hof waaruit blijkt dat een ruimere toepassing van het verbod op godslastering zeker mogelijk is en niet in strijd zal komen met de vrijheid van meningsuiting. Ook argumenten als “God kan niet gelasterd worden door ongelovigen c.q. behoeft geen bescherming door strafbaarstelling” slaan de plank mis. Het artikel heeft immers niet als doel de bescherming van God als Opperwezen, maar de bescherming van de verhoudingen in de samenleving. De ongelovige godslasteraar is zeer wel in staat in de sfeer van gelovigen in te dringen en zich op ‘voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze’ uit te laten. De auteur kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat het er alle schijn van weg heeft dat het kabinet uiteindelijk gezwicht is voor de ongegronde bezwaren van de tegenstrevers van art. 147, zonder grondig te toetsen of die bezwaren wel hout snijden. Dat het handhaven van het artikel gelovigen op een voorsprong zet, waardoor zij beter beschermd zouden worden dan niet-gelovigen (rechtsongelijkheid), is eveneens een weinig overtuigend argument. ten eerste heeft de rechtsgemeenschap krachtens oude tradities altijd rekening gehouden met de godsdienstige gevoelens van minderheden (denk aan de positie van gemoedsbezwaarden). ten tweede gaat het niet om een extra bescherming, maar om een bijzondere bescherming. Ook homoseksuelen bijv. krijgen die zonder probleem.

Ten slotte toont de auteur aan dat de voorgestelde ‘verduidelijking’ van art. 137c geen deugdelijk alternatief vormt voor het wegvallende verbod. Art. 147 heeft een unieke en eigen plaats tussen de beschermingsbepalingen. De vage bewoordingen die de minister ter toelichting van het voorstel bezigt en de strikte koers van de rechtspraak inzake het verbod op groepsbelediging, geven geen enkele zekerheid dat de bescherming van gelovigen verbeterd zal worden. Het huidige art. 137c biedt geen bescherming tegen uitingen waarmee gelovigen opzettelijk ernstig worden beledigd, indien die uitingen niet direct een bepaalde groep betreffen. De Hoge Raad heeft immers in maart 2009, na het parlementaire debat, de toepassing van art. 137c zeer beperkt door te oordelen dat een poster met de uitlating ‘stop het gezwel dat Islam heet’ geen belediging opleverde: met deze grievende uitlating over een godsdienst is er nog geen uitlating gedaan over een groep mensen die deze godsdienst aanhangen. Ook het Hof Amsterdam oordeelde in de Madonnacase op basis van een soortgelijke overweging dat van schending van art. 137c geen sprake was.

Art. 137c zal dus – wil het een alternatief bieden voor het wegvallen van art. 147 – niet alleen verduidelijking, maar ook uitbreiding benodigen. Of dat gaat gebeuren is zeer de vraag en zal afhangen van de inhoud van het wetsvoorstel. Als deze ‘koppelverkoop’ (art. 147 weggeven en het verbod op smalende godslastering via art. 137c binnenhalen) inderdaad plaats zou vinden, wordt de auteur daar evenmin erg blij van. Het ligt meer voor de hand, is wetstechnisch zuiverder en vanuit religieus perspectief wenselijker om godslastering los te koppelen van belediging van (een groep) gelovigen. Bovendien zouden bij een dergelijke constructie gelovigen mogelijk ook minder speelruimte hebben om hun op de Bijbel gestoelde mening te ventileren (denk bijv. aan de uitlatingen van RPF-politicus Van Dijke en andere identieke vrijspraken). Alles overziend verwijst de auteur de kabinetsvoornemens ter zake daarom voorshands naar de prullenbak en bepleit de handhaving van art. 147 met suggesties voor een verbeterde opzet en handhaving.

Christelijke achtergrond
De studie biedt een uitgelezen mogelijkheid om binnen korte tijd een vrij volledig overzicht te krijgen in de discussie omtrent het schrappen van het verbod. Het boekje is goed leesbaar en verliest zich niet in technische details of niet ter zake doende uitweidingen. Pijnlijk duidelijk wordt dat tegenstanders uit kampen als D66 en PvdA in feite niet geïnteresseerd zijn in het debat en niet bereid of in staat zijn zich serieus in de argumenten pro en contra te verdiepen. Zoals een van de geciteerde PvdA’ers het verwoordt: “Het verbod moet eruit, linksom of rechtsom.” De vraag die juist om die reden (het gaat in feite om een kruistocht waarbij alleen van belang is of er een meerderheid kan worden gevonden voor afschaffing) bij mij rijst, is of het met het oog op het dienen van de zaak niet beter zou zijn geweest indien de jurist Van der Wilt zich minder nadrukkelijk zou hebben uitgesproken over zijn christelijke achtergrond. De juridische, technische en maatschappelijke argumenten van de schrijver hebben ook los daarvan immers onverkort geldingskracht en het minder benadrukken van zijn christelijke drijfveren zou er mogelijk toe kunnen leiden dat deze argumenten bij seculiere, doch meer neutrale lezers aan overtuigingskracht zouden winnen. Immers, de christelijke achterban hoeft Van der Wilt niet te overtuigen! Als het werk aldus zou worden ontdaan van de meer persoonlijke noten c.q. ontboezemingen, zou dat naar mijn inschatting meer effect kunnen hebben in het debat; naar ik aanneem is het met dat doel ook door de Bond tegen het vloeken uitgegeven. Wellicht iets voor een bewerking van een tweede druk. Het probleem(pje) van de taal- en typefouten die hier en daar voorkomen, kan dan ook meteen worden opgelost.


N.a.v. Smalende godslastering verboden? Onderzoek naar de geldigheid van argumenten voor afschaffing van het verbod op smalende godslastering
mr. H. van der Wilt
Uitgegeven door Stichting Onderzoek en Publicatiefonds Bond tegen het vloeken
i.s.m. Buijten & Schipperheijn Motief, 2009
Verkrijgbaar via de webshop van de Bond tegen het vloeken
Prijs: € 10 excl. verzendkosten

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 2010

De Banier | 24 Pagina's

De duisternis dezer eeuw

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 2010

De Banier | 24 Pagina's