Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE GESCHIEDENIS VAN JOZEF

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE GESCHIEDENIS VAN JOZEF

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gen. 37:3b en 4: “En hij maakte hem een veelvervigen rok. Als nu zijne broeders zagen dat hun vader hem boven alle zijne broederen lief had, haatten zij hem en konden hem niet vrediglijk toespreken.”

JOZEF wordt wel eens de morgenster in het huis van Jacob genoemd. Een Godvreezend kind is waarlijk een schijnend licht in een huisgezin. Door Woord en Geest verlicht zijnde, zal het als een licht schijnen in de duisternis en kan niet verborgen verblijven. Woord en daad, handel en wandel, zal getuigen van de vreeze Gods in het hart. O, was er menig zulk een kind in de huisgezinnen! In menig gezin vinden we niet een Godvreezende Jozef. Mocht de Heere opstaan en Zich ontfermen!

Jozef als de morgenster in het huisgezin van Jacob, doet ons denken aan Christus, de heerlijke Zoon des Vaders. Hij is de blinkende Morgenster in het huisgezin Zijns Vaders. Hij schijnt als een heerlijk licht onder de geestelijke familie. Hij verlicht een iegelijk hunner komende in de wereld. Hij verlicht het hart met geestelijke en hemelsche kennis. Hij doet hun duisternis opklaren, en doet hen in duisternis gezeten, bidden:

“Zend, HEER, Uw licht en waarheid neder, En breng mij, door dien glans geleid, Tot Uw gewijde tente weder; enz.” Allen die tot het huisgezin des Vaders behooren en in Christus gelooven ter zaligheid, zullen met de wereld niet in de duisternis wandelen, maar het licht des levens hebben.

Dat Jacob groote voorliefde tot zijn zoon Jozef had, bleek ook uit den veelvervigen rok dien hij hem maakte. Zeker was dit een opperkleed tot bijzondere versiering bestemd. Alzoo maakte Jacob een groot onderscheid tusschen zijn Jozef en zijn andere zonen. Hierin handelde hij zeer onbedachtzaam. Het was onvoorzichtig van hem om zijn voorliefde op zulk eene in het oog loopende wijze te openbaren. Dit moet tot haat en nijd leiden bij zijn broeders die God niet vreezen. Immers stak Jozef in dat kleed boven al zijn broeders in voornaam voorkomen uit en werd hij tot de voornaamste verklaard.

Jacob had hoogst voldaan en dankbaar moeten zijn, dat een genadig God zijn Jozef had versierd met het kleed van Godzaligheid. Hij had kunnen begrijpen, dat dit tegen zich zelf en Jozef tot haat en nijd kon leiden. Was Jozef met dit onderscheidingskleed niet een doorn in zijn broeders oog?

Hier is een nuttige les voor ouders, om geen onderscheid te maken gelijk Jacob, tusschen het eene kind en het andere. Het is waar, dat het eene kind aantrekkelijker of innemender is dan het andere, alsook dat het eene kind meer aandacht en verzorging noodig heeft dan het andere, maar al de kinderen in het gezin hebben recht op dezelfde liefde der ouders. Werd dit steeds ter harte genomen, want Jacob staat in dit opzicht niet alleen.

Nu zal wellicht iemand geneigd zijn om in geestelijken zin, den veelvervigen rok dien Jacob voor zijn Jozef maakte en hem deed dragen, over te brengen op Christus in den staat der vernedering wanneer de vraag gedaan werd: “Wie is deze die van Edom komt met besprenkelde kleederen van Bozra? Deze die versierd is in zijn gewaad, die voorttrekt in zijne groote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen. Waarom zijt Gij rood aan Uw gewaad, en Uwe kleederen als van een die in de wijnpers treedt?” enz. Maar laten wij voorzichtig zijn met het vergeestelijken, verkeerd toepassen en Gods Woord in te leggen. Wij dwaze menschen hebben Gods Woord niet in te leggen; God heeft er genoeg in gelegd. Nu is het de heilige kunst om er uit te halen wat God er in gelegd heeft; ja, om door den H. Geest de Heilige Schrift op de rechte wijze uit te leggen, zooals een Filippus deed op den wagen van den Moorman.

Het is waar, God de Vader heeft Zijn Zoon Christus in den staat der vernedering, het roode kleed van bloedig lijden doen dragen om de zonden der Zijnen te verzoenen, en heeft Hem in den staat der verhooging versierd met het kleed der hemelsche heerlijkheid, maar dan zien wij nog geen veelvervigen rok. Wel is het duidelijk, dat de oppervlakkige en dwalende christelijke partijen met hunne onderscheidene voorstelling van Christus, Hem een veelvervig kleed willen doen dragen, maar God de Vader heeft Zijn Zoon alzoo niet bekleed en wij vinden zulk een Christus niet in de H. Schrift.

Dat de Heere ons een recht geloofs-gezicht schenke van den Christus der Schriften, opdat we in zalige verwondering van Hem mogen uitroepen: “Mijn Liefste is blank en rood, Hij draagt de banier boven tien duizend.” Heerlijke en zoete geloofs- en liefdesuitgangen naar Jezus, in Wien de Kerk, door Woord en Geest onderwezen, steeds alle heil en zaligheid mocht zoeken en vinden. Die Hem vind die vindt het leven en trekt een welgevallen van den Heere.

In het 4de vers lezen wij de gevolgen van vader Jacobs doen. De broeders van Jozef zien in den veelvervigen rok, dat hun vader hem boven hen beminde. Dit leidde niet tot een nauw zelfonderzoek en vernedering, maar tot haat en nijdigheid. Jozef, die men toch al niet verdragen kon, wordt nu gehaat met een bittere haat en … vader Jacob staat hier schuldig. Neen, het volk van God is niet volmaakt in zich zelf op aarde. Hoeveel zwakheden en gebreken! Hoe noodig de overtuiging en ontdekking daarvan, opdat men zich schuldig kenne en zich bekeere. Een gedurige ontdekking en bekeering is noodig bij het kind des Heeren. Hoe gebrekkig is zijn heiligmaking! Eenmaal zal bij in de heerlijkmaking van ziel en lichaam, volkomen verlost zijn van alle zonde en gebrek. Zeker is het daarna Jacob tot schuld en droefheid geworden, dat hij de haat tegen zijn Jozef had helpen bevorderen, waarvan voor beiden de gevolgen zeer bitter waren. De Heere doet op Zijn tijd de zonde bij Zijn volk tot bitterheid en droefheid worden. Zijn oog is steeds op hen gericht. Dan zal ook schaamte en verwondering hun hart vervullen.

De broeders konden Jozef niet meer vrediglijk toespreken. Geen vriendelijken blik, geen liefderijk woord, geen groet des vredes, ontvangt de jeugdige Jozef meer van zijn broeders. Hoe zal het kunnen, terwijl hun hart met haat en nijd is vervuld? Zij doen het Jozef gevoelen, dat hij een gehaat voorwerp is. Dat heeft wellicht Jozef menige traan in het verborgen doen storten. Gehaat te worden door hen die men liefheeft, is een bitterheid en smart der ziel.

We doelden er op, dat de broeders Jozef al niet genegen waren eer zijn vader hem den veelvervigen rok maakte. De oorzaak daarvan vinden wij in het 2de vers vermeld: “Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaar, weidde de kudde met zijne broeders (en hij was een jongeling), met de zonen van Bilha en de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen; en Jozef bracht hun kwaad gerucht tot hunnen vader.”

In deze woorden zien we weer het onderscheid tusschen Jozef en zijn broeders. Neen, Jozef kon aan de zonden zijner broeders geen gemeenschap hebben. De zonde is hem den dood geworden. Met leedwezen ziet Jozef zijn broeders zondigen en dingen doen, die hun vader niet mag zien en weten. Menigeen wil de zonde voor een mensch verbergen, maar dat een ‘heilig en rechtvaardig God de zonde ziet, daar bekommert men zich niet over.

Jozef maakte zijn vader met de zonden van zijn broeders bekend. Dit doen van Jozef was geen boosaardige aanbrenging om moeite en twist teweeg te brengen. Ook wilde Jozef daardoor niet heiliger voor zijn vader schijnen te zijn dan zijn broeders. Er was een heilige drijfveer. Jacob behoort als vader te weten wat zijn zonen doen, en hij heeft gezag om zijn zonen te bestraffen en te vermanen. Jozef weet het, naar zijn stem luisteren zij niet. Ze mochten eens naar hun vader luisteren en de zonden afbreken, door gerechtigheid te doen, hen ten goede. Jozef zag zijn broeders zoo gaarne in hun zondeweg gestuit. Door liefde werd hij gedreven in zijn doen. Ofschoon verkeerd opgevat en daardoor gehaat, zal hij toch voortgaan het goede voor zijn broeders te zoeken.

Wat Jozef overkwam van zijn broeders, doet ons denken aan hetgeen Jezus van Zijn broeders naar het vleesch werd aangedaan. Hij, Die Zijn broeders in alles is gelijk geworden uitgenomen de zonde, heeft veel haat en nijd van hen moeten ondervinden. Hij was Godvreezend en toonde steeds Zijn liefde en goedheid, maar Hij werd gehaat en gesmaad. Neen, de heilige Jezus kon niet doen als Zijn broeders, maar vertoefde in het midden van hen als de godzalige, oprechte en getrouwe. Het groote onderscheid werd gezien en gevoeld. Hij bestrafte en vermaande, opdat zij zich zouden bekeeren van hun snoodheid en boosheid. Haat en nijd was echter het gevolg. Ze konden Hem niet meer vrediglijk toespreken. Booze aangezichten moest Hij aanschouwen en valsche en ruwe woorden hooren. Dit stemde Hem tot droefheid en smart. Hij wist wat het gevolg daarvan zijn zou. Weenend stond Hij eenmaal voor de poort van Jeruzalem.

Dit alles onderging de meerdere Jozef als Borg in de plaats van een schuldig volk; van een volk dat God en mensch heeft gehaat en gesmaad. God en den naaste te haten, is het bestaan van de gevallen Adam. Zoo leert het volk des Heeren, waarvoor Christus de losprijs betaalde, door het overtuigend en ontdekkend licht des Geestes Zich kennen. O, hoe groot is de liefde van Dien Borg, dat Hij wilde boeten voor de vreeselijke zonde van haat en nijd; de Zijnen daarvan verlossen, Zijn liefde in het hart uitstorten, opdat ze Hem zouden beminnen en in Zijn voetstappen wandelen.

Zoo ging het een Saul van Tarsen. Hoe vreeselijk was de haat omtrent Jezus en de Zijnen! Wat zeggen deze woorden veel: “Saul! Saul! wat vervolgt gij Mij.” Maar Christus had dezen vijand lief. Ja, ook in onbegrijpelijke liefde, geleden en den smadelijken kruisdood gestorven, voor zulk een vijand! In liefde hem opgezocht, hem van haat en vijandschap verlost, Zijn liefde in het hart uitgestort, zoodat Paulus nu met banden van liefde aan Christus en Zijn dienst verbonden daarna mocht getuigen: “Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?”

Geve de Heere, dat menig zondaar van haat en vijandschap, minachting en verwerping, verlost, dit Paulus mocht kunnen nazeggen. Wat zal die meerdere Jozef de ziel dan dierbaar zijn. Wat zullen er dan bij tijden zoete en krachtige uitgangen naar Christus zijn en zal de bede ons niet vreemd zijn: “Och dat Gij mij als een broeder waart, zuigende de borsten mijner moeder, dat ik u op de straat vond: ik zoude u kussen, ook zouden zij mij niet verachten; enz.”

(Wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 augustus 1937

The Banner of Truth | 6 Pagina's

DE GESCHIEDENIS VAN JOZEF

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 augustus 1937

The Banner of Truth | 6 Pagina's