Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKORDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKORDE

ARTIKEL 23

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Der Ouderlingen ambt is, behalve ’t gene dat boven, artikel zestien, gezegd is, hun met den Dienaar des Woords gemeen te zijn, opzicht te hebben, dat de Dienaren, mitsgaders hunne andere medehelpers en Diakenen hun ambt getrouwelijk bedienen, en de bezoeking te doen, naardat de gelegenheid des tijds en der plaats, tot stichting der gemeente, zoo voor als na het nachtmaal kan lijden, om bijzonder de lidmaten der gemeente te vertroosten en te onderwijzen, en ook anderen tot de Christelijke religie te vermanen.

In dit artikel hebben wij een korte omschrijving van het ambt der ouderlingen.

In het vorige artikel bezagen wij het komen tot het ambt, nu moeten wij bezien wat dit heerlijke ambt insluit.

In artikel 16 is reeds gewezen op het werk om met de Dienaren des Woords de Kerkelijke dicipline te oefenen, en te bezorgen dat alles eerlijk en met orde geschiede. Dus hebben de ouderlingen met de Dienaren des Woords dit werk gemeen.

Hun ambtswerk is alzoo (volgens het artikel) opzicht te hebben op de Dienaren. Dit opzicht geldt de leer, den wandel en alle ambtelijken arbeid. In het Formulier van bevestiging der Ouderlingen, lezen wij: “Ten derde is hun ambt, inzonderheid mede toezicht te nemen op de leer en den wandel der Dienaren des Woords, ten einde alles tot stichting der, Kerk gericht moge worden, en dat gene vreemde leer worde voorgesteld, volgens hetgeen wij lezen Hand. 20:28, waar de Apostel vermaant naarstige wacht te houden tegen de wolven, die in de schaapskooi van Christus mochten komen.”

Dat de ouderlingen in dezen verstandig te werk gaan. Alle vitzucht zij verre. Is een ouderling niet voldaan met iets in de prediking, hij spreke er eens met den leeraar afzonderlijk over. Dikwijls is iets niet recht verstaan of begrepen. Menig ouderling viel een Dienaar des Woords aan dadelijk na of voor de predikatie. Om de gevolgen bekommerde men zich niet. “De verstandige zal tijd en wijze weten.”

Is de wandel niet stichtelijk, is er een nalatigheid in ambtswerkzaamheden, als voorheen beschreven; in liefde en getrouwheid, worde er op gewegen.

Het opzicht der ouderlingen zal ook gaan over hun medehelpers en de diakenen.

Door de “medehelpers” verstaan wij de Broeders in hetzelfde ambt.

Heerschappij over elkaar zij verre geweerd, maar er worde acht gegeven op handel en wandel, die voorbeeldig behoort te zijn. Tot nut der gemeente zij er een opscherping van elkander in getrouwe plichtsbetrachting.

Ook zal het toezicht der ouderlingen zich uitstrekken tot de diakenen. Of zij getrouw zijn in de uitoefening van hun ambt, opdat in de behoeften van de armen naarstig voorzien worde.

In het artikel wordt verder op de werkzaamheden der ouderlingen gewezen, als volgt: “En de bezoeking te doen, naardat de gelegenheid des tijds en der plaats, tot stichting der gemeente, zoo voor als na het Nachtmaal kan lijden, om bijzonder de lidmaten der gemeente te vertroosten en te onderwijzen, en ook anderen tot de Christelijk Religie te vermanen.”

Er wordt hier op “huisbezoek” gedoeld, dat is, bezoek in de huizen der leden.

Zeker schrijver zegt het volgende daarvan: “Het huisbezoek is de ambtelijke, maar dan private en vertrouwelijke herderlijke zorg voor de leden der gemeente in hunne huizen, en is uitdrukkelijk op de Schrift gegrond. Christus heeft niet alleen voor geheele scharen gepredikt, maar ook den enkelen geloovige opgezocht, zooals de Samaritaansche vrouw, Joh. 4; de boetvaardige zondares. Luk. 7; de weenende Maria Joh. 20; den gevallen Petrus Jch. 21. En Hij gaf aan Zijne apostelen de opdracht, niet alleen aan de volken in het algemeen, Matth. 28:19; Mar. 16:16, maar ook in de huizen het evangelie te prediken, Matth. 10:12, en de enkele schapen te weiden, Joh. 21:15-17. Zij leerden dan ook aan de huizen, Hand. 20:20, en zochten ook de enkelingen, zooals den kamerling, Hand. 8, Cornelius, Hand. 10, Lydia en den stokbewaarder, Hand. 16, op.”

Volgens het artikel moet het huisbezoek door de ouderlingen gedaan worden. Dat ook de Dienaren des Woords geen vreemdelingen moeten zijn in de huizen der leden, is reeds aangetoond naar aanleiding van Art. 16. Droevig, indien een Dienaar des Woords tijd en gelegenheid hebbende, geen behoefte en begeerte heeft eens persoonlijk met de leden te spreken.

Lettende op de gelegenheid des tijds en der plaats, en tot stichting der gemeente, zal dit huisbezoek dus zooveel mogelijk door de ouderlingen geschieden voor en na het Nachtmaal.

Voor het Avondmaal, om indien noodig, moeilijkheden uit den weg te ruimen, en na het Avondmaal, om te spreken over de vrucht er van.

Zooals beschreven, vinden wij dit alles weinig of niet meer betracht. Het is te begrijpen dat de uitvoering hiervan door de ouderlingen, vooral in vacante gemeenten, vele moeilijkheden medebrengt. Toch kan het nut er van, niet weggeredeneerd worden. Het verval in vele kerkelijke dingen, ontstaat veel door nalatigheid. Lusteloosheid, liefdeloosheid en te weinig besef van verantwoordelijkheid, zijn ook wel groote hindernissen.

Langzamerhand schijnt het jaarlijksche huisbezoek voor het voornoemde bezoek in de plaats gekomen te zijn, waaraan minder moeilijkheden verbonden zijn. Wel is het zeer droevig, indien ook dit, zooals in vele gemeenten, ook reeds in verval is geraakt.

Hoe opbouwend voor een gemeente ‚wanneer de leden (ouders en hun kinderen, doopleden), door de ouderlingen bezocht worden, en, waar noodig vertroosting en ook onderwijzing wordt toegediend.

Voetius sprak ook nog van het gewone gelegenheids-bezoek door predikant of ouderling alleen, aan kranken, zwakken, ouden van dagen, bezochten, bevoorrechten, enz. Ook zullen zij niet vergeten worden die, hoewel geen leden zijnde, de kerkdiensten bijwonen. De ouderlingen zullen deze en ook hen, die zonder eenige godsdienst zijn, “tot de Christelijke Religie vermanen.”

Laten wij ten slotte mogen wijzen op het woord van Paulus aan Titus: “Want een Opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet geneigd tot toornigheid, niet geneigd tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker, maar die gaarne herbergt, die de goeden liefheeft, matig, rechtvaardig, heilig, kuisch, die vasthoudt aan het getrouwe Woord dat naar de leer is, opdat hij machtig zij beide om te vermanen door de gezonde leer en om de tegensprekers te wederleggen.” Titus 1:7-9.

En van Petrus: “De Ouderlingen die onder u zijn, vermaan ik, die een mede-ouderling en getuige des lijdens van Christus ben, en deelachtig der heerlijkheid die geopenbaard zal worden: weidt de kudde Gods die onder u is, hebbende opzicht daarover niet uit bedwang maar gewilliglijk, noch om vuil gewin maar met een volvaardig gemoed, noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde. En als de overste Herder verschenen zal zijn, zoo zult gij de onverwinnelijke kroon der heerlijkheid behalen.” 1 Petrus 1:4-4.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1938

The Banner of Truth | 6 Pagina's

KERKORDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1938

The Banner of Truth | 6 Pagina's