Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN BRIEF

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN BRIEF

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarde Broeder:

Des Heeren gunst zij uw deel!

Ik gedenk thans om den grooten God van Wien ik en alle schepselen in alles afhankelijk ben. Hoe heerlijk te mogen gelooven en te ondervinden, dat Hij een machteloos volk ter hulpe is. Hij doet Zijn hulp nooit vruchtloos vergen. Hij is Jacobs God, en zingen wij wel eens:

Zalig hij die in dit leven,
Jacob’s God ter hulpe heeft, enz.

Waar ze zich ook bevinden, Hij is overal ten goede voor Zijn volk. Dat is door Christus Jezus, Die den toorn Gods door onze zonden ontstoken, heeft gedragen. Hoe kan dat ingrijpen en aandoen, als zij die verdiend hebben dat Gods vreeselijken toorn overal op hen zal zijn, hun Borg in Gods brandenden toorn hooren roepen: “Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?” En: “Mij dorst!” Deze offerende Hoogepriester heeft de gansche Kerk met God verzoend, en zoo is nu God overal ten goede voor Zijn volk. Ge zult wellicht zeggen: Kon ik dat eens altijd vastelijk gelooven, hoe zou ik getroost zijn en niet vreezen. Nu ik kan begrijpen dat ge dat niet altijd kunt zien en gelooven, daar uw geloof soms zoo klein is, uw geestelijk gezicht zoo verduisterd, en het soms schijnt alsof de Heere overal tegen is en ge in de ellende zult omkomen. Op zulke tijden dacht Job in het vuur der beproeving te verteeren; David met de belofte van het koningschap door Saul’s hand om te komen, en werd hij op zijn ziekbed (Ps. 30) verschrikt; Jona over boord gaande zoo ter hel in te zinken, en zit Thomas in de banden des ongeloofs in hopeloosheid terneer.

Ons niet te kunnen gelooven verandert echter gelukkig de zaak niet. Wat God in Zijn Woord zegt, staat eeuwig onveranderlijk vast en is waarheid. Hij zegt tot de gansche Kerk: “Bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar Mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE uw Ontfermer.” Bij God is geen “misschien” en zijn geen vraagteekens in betrekking hunne behoudenis; het is alles een beslist “zullen.”

“U zullen, als op Mozes’ bee,
Wanneer uw pad loopt door de zee,
Geen golven overstroomen.”

Heerlijke gedachte! dat de God van het volk overal tegenwoordig is. Niet alleen in Zijn werking, maar ook in Zijn wezen is Hij tegenwoordig; Hij is oneindig. Job 11:7-9: “Zult gij de onderzoeking Gods vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden? Zij is als de hoogten der hemelen—wat kunt gij doen? dieper dan de hel—wat kunt gij weten? Langer dan de aarde is hare maat, en breeder dan de zee.”

Nergens is God van uitgesloten. Jer. 23:23, 24: “Ben Ik een God van nabij, spreekt de HEERE, en niet een God van verre? Zoude zich iemand in verborgene plaatsen komen verberge dat Ik hem niet zoude zien? spreekt de HEERE; vervul Ik niet den hemel en de aarde? spreekt de HEERE.”

Dus verkeert ieder schepsel in de tegenwoordigheid Gods. Paulus sprak tot de Atheniërs: “In Hem leven wij, en bewegen wij ons, en zijn wij.” Hoe wonderlijk! Hoe weinig wordt dit beseft en geloofd.

Hoe geheel anders verkeert het kind Gods in de tegenwoordigheid Gods dan de zondaar van Hem vervreemd. De zondaar op den breeden weg en korter of langer wel gedaan, wordt soms plotseling door Gods toorn getroffen en weggedaan in de plaats van ach en wee, alwaar Gods toorn eeuwig brandt.

Gods alomtegenwoordigheid is voor hen die op den smallen hemelweg wandelen altijd ten goede. Op welke wegen de Heere hen ook leidt, het komt altijd goed uit.

Hoe donker ook Gods weg moog’ wezen,
Hij ziet in gunst op die Hem vreezen.

En zij zullen wanneer het licht schijnt op de leidingen Gods, “zingen van de wegen des HEEREN, want de heerlijkheid des HEEREN is groot.”

Ik heb echter gedurig mogen opmerken, dat, waar de Heere alomtegenwoordig is, Hij Zich echter niet altijd op dezelfde wijze uitlaat aan Zijn volk. Hoe onderscheiden liet Hij Zich uit aan Israël met en na de Wetgeving op Sinai. Met de Wetgeving openbaarde God Zich in vreeselijkheid en ontzagwekkendheid: “En al het volk zag de donderen en de bliksemen, en het geluid der bazuin, en den rookenden berg; toen het volk zulks zag, weken zij af en stonden van verre.” Nadat God de Wet had afgekondigd, Israël in het verbond ingegaan en het bloed des verbonds gesprengd en toegepast, zoo lezen wij: “Mozes nu en Aaron klimmen opwaarts, ook Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten Israëls. En zij zagen den God Israëls en onder Zijne voeten als een werk van saffiersteenen, en als de gestaltenis des hemels in zijne klaarheid. Doch Hij strekte Zijne hand niet tot de afgezonderden der kinderen Israëls, maar zij aten en dronken na dat zij God gezien hadden Exod. 24:9-11.

Zijl ge hier niet bij bepaald geworden toen ge in uw ziels-ervaring eerst met Sinai kennis maaktet, en daarna door de leiding des Geestes, op Golgotha gebracht door het geloof mocht staren op het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt, en Gij toen met de gerechtigheid van Christus bekleed, God Zich uitliet als een verzoend God en Vader? Zoo ging het mij, en mocht ik toen juichen: “Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus.” Dikwijls denk ik: Ach! mocht menige ziel in het stuk der ellende ingeleid en nu als een omzwevende gevangene, ook eens spoedig zulk een uitlating Gods in en door Christus ontvangen.

Asaf wist ook dat een alomtegenwoordig God Zich niet altijd op dezelfde wijze uitlaat aan Zijn volk. Somtijds zingen de ware Asafs, wier naam “Op-en-Neer” is, met hem:

Zou God Zijn gena vergeten?
Nooit meer van ontferming weten?
Heeft Hij Zijn barmhartigheen
Door Zijn gramschap afgesneen?
’k Zei daarna: Dit krenkt mij ’t leven;
Maar God zal verandering geven;
D’ Allerhoogste maakt het goed;
Na het zure geeft Hij ’t zoet.

Daar ’s Heeren kinderen vanwege hunne afwijkingen en ongehoorzaamheden nog al eens met de roede moeten kennis maken, zoo laat God Zich uit als een toornig Vader, en moeten die geliefde kinderen dan nog al eens heel wat inen uitwendige ellende ondergaan. Maar Hij zal niet eindeloos kastijden. De Kerk mocht van ouds al getuigen: “Ik dank U, HEERE, dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd en Gij troost Mij.”

Geliefde Broeder! Ik hoop dat ge, door de genade Gods, een zeer gehoorzaam kind zijt, opdat de roede u gespaard worde, dewelke geen zoetigheid geeft, maar wonder! toch tot zoetigheid leidt.

Mag ik u eens vragen, of ge er al eens aan gedacht hebt, dat de Heere ook bij Jona in den buik van den visch tegenwoordig was? O, die heerlijkheid Gods in den buik van den visch, diep, heel diep onder de wateren, en—Jona’s hel werd een hemel, waarin hij God loofde. Hoe blijde was Jona wel dat God alomtegenwoordig is. Waarlijk, Hij is overal tegenwoordig Zijn volk ten goede; een Drie-eenig God, Vader, Zoon en Heilige Geest.

Mocht het onbekeerden en goddeloozen ter verschrikking zijn, dat God alomtegenwoordig is, maar al Gods volk tot blijdschap, troost en bemoediging onder alle bestrijdingen, aanvallen en verdrukkingen in dit jammerdal hier beneden. Ik moet getuigen: “De Heere is bij mij, daarom zal ik niet vreezen.” Hij zal als de getrouwe nooit begeven noch verlaten.

Hoe heerlijk is Hij tegenwoordig in den Hemel. Daar kan een zondig mensch niet leven vanwege de onuitsprekelijke heerlijkheid des Allerhoogsten. Toch zullen al ’s Heeren kinderen daar komen om het eeuwige leven te be-erven, maar dan volmaakt gereinigd en geheiligd door het bloed des Lams en door de Geest onzes Gods.

Ik begin te merken, dat mijn brief lang is geworden. Voor ditmaal dan geeindigd. Dat wij veel mogen gedenken om de overal tegenwoordigheid des Heeren, en geloovig met die volmaaktheid in God bezig zijn als David in Psalm 139. Dat wij ook behoefte mogen hebben met dien Godsman te bidden: “Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij en ken mijne gedachten; en zie of bij mij een schadelijke weg zij, en leid mij op den eeuwigen weg.”

Hartelijk gegroet en Gode bevolen,

Uw Broeder in den strijd,
J. v. Z.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1939

The Banner of Truth | 6 Pagina's

EEN BRIEF

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 1939

The Banner of Truth | 6 Pagina's