Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SAMENSPRAAK TUSSCHEN WAARHEID EN GERECHTIGHEID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SAMENSPRAAK TUSSCHEN WAARHEID EN GERECHTIGHEID

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gerechtigheid: De lente is weer in het land. Laten we ons verheugen in Hem, vriend Waarheid, Die in het wisselen der seizoenen Zijn almacht toont. Hij verandert het gelaat des aardrijks. Die een opmerkzaam en een aan God gebonden hart uit den hemel ontving, zal zich verlustigen in de heerlijkheid van Zijn Schepper. Die daarvan ontbloot is, mist veel.

Waarheid: Ik lees ook van een geestelijke lente in de Waarheid Gods, en daaruit kunnen wij leeren dat er in het geestelijke leven van de Bruidkerk ook een wisseling van geestelijke seizoenen is. Daarin spreekt God, Die door Zijnen Geest woont en werkt in het hart van het kind des Heeren.

Na de onaangename wintertijd van koudheid en dorheid, van hardigheid en doodigheid, kan het sterk verlangen naar de geestelijke lente en om met de Bruid uit het Hooglied te kunnen getuigen: “Mijn Liefste antwoord mij en zegt tot mij: Sta op, mijne vriendin, mijne schoone, en kom. Want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan; de bloemen worden gezien op het land, de zangtijd genaakt, en de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land; de vijgeboom brengt zijne jonge vijgjes voort, en de wijnstokken geven reuk met hunne jonge druifjes: Sta op, mijne vriendin, mijne schoone, en kom.”

Ger.: De geestelijke lente is een zeer aangename tijd en stand in het leven der genade. In zulk een tijd wordt het kind Gods als opnieuw jong. Ik denk om de oude Anna. Wat liep ze toch hard door de straten van Jeruzalem om de goede boodschap te brengen tot hen die de vertroosting in Israël verwachtten.

In zulk een tijd is het licht van binnen en ook over den weg. Het geloof is in zijn vruchtbare oefeningen met Christus. Zoo komt er vruchtbaarheid in hetgeen Gode welbehagelijk is. Door de invloeiende kracht des Geestes staat de ziel op uit onmacht en allerlei ellende, om in goeden moed het Lam te volgen. Hart en mond stemmen saam om zich te verblijden en te zingen van de goedertierenheden des Heeren.

Hij, Die is de Liefste en de verwachting van al Zijn volk, gaf verlossing. De ziel is verlost van het barre wintergetij (toch zoo nuttig) en geplaatst in de zoete lente. De biddende en zuchtende verwachting werd niet beschaamd. De getrouwe Verbonds-God vervult Zijn belofte: “Die den HEERE verwachten zullen de kracht vernieuwen, zij zullen opvaren met vleugelen gelijk de arenden, zij zullen loopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden,” Jes. 40:31.

Waarh.: Nu u begonnen zijt, vriend Gerechtigheid, om over de lente te spreken met al haar schoonheid en aangenaamheid, wilde ik wel eens met u handelen over het rechte gebruik en het misbruik der bloemen, zooals die ook thans weer overal gezien worden. Hebt u daar iets op tegen?

Ger.: Ganschelijk niet; ik ben zelfs blij dat u dit onderwerp naar voren brengt, want het grieft mij gedurig dat die heerlijke voortbrengselen van den hemelschen Landbouwer zoo weinig recht gebruikt worden, en er zooveel ongerechtigheid mee bedreven wordt.

Waarh.: Als nu alle menschen die dit lezen van harte met ons zullen instemmen, dan kan onze samenspraak vruchtbaar zijn tot hun welzijn en ter heerlijkheid Gods. Dat zij zoo!

Ger.: Gaarne mag ik de bloemen beschouwen als voortbrengselen van onzen Schepper, Die op den derden dag niet alleen de drooge aarde voortbracht maar die ook versierde met allerlei groen geboomte en planten (Gen. 2). Diezelfde God gaat daarmede nog voort na den diepen val des menschen, maar nu in en door Hem Die tot Zijn Bruidkerk sprak (om Zich te meer heerlijk en begeerlijk voor het geloofsoog te maken): “Ik ben eene roos van Saron, eene lelie der dalen,” Hoogl. 2:1.

In de bloemen kunnen wij God zien, in Zijn groote goedheid, ontferming, wijsheid, macht en majesteit. Wat is menig menschenhart en oog daar blind voor. Een mensch gaat daar heen als een beeld, dat wel oogen heeft maar niet ziet. Heidensche philosofen hebben de heerlijkheid van een Oppermachtig wezen gezien en beschreven, zooals geopenbaard in de plantenwereld; maar menig mensch die den naam van Christen draagt, merkt en ziet ze niet—is er dood voor.

God heeft op den zevenden dag gerust van Zijne werken en Zich daarin verlustigd, ja, in al het goede dat Hij geschapen had. Zoo betaamt het ons met verwondering de bloemen Gods gade te slaan, Gods heerlijkheid daarin te zien, en ons te verlustigen in die voortbrengselen van Gods wonderdoende hand.

Christus heeft tot leering van Zijn menigmaal kleingeloovige volk op de lelien gedoeld, zeggende: “Aanmerkt de lelien des velds, hoe zij wassen; zij arbeiden en spinnen niet, en Ik zeg u, dat ook Salomo in al zijne heerlijkheid niet is bekleed geweest gelijk eene van deze. Indien nu God het gras des velds, dat heden is, en morgen in den oven geworpen wordt, alzoo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleeden, gij kleingeloovigen?” Matth. 6:28-30.

Waarh.: Gij hebt op een nuttig gebruik der bloemen gewezen. Vergeet echter ook niet hoe zielsprofijtelijk het is, om door roos en lelie heengeleid te worden tot Hem Die God en mensch is in eenigheid des Persoons. Hij is het sieraad, de schoonheid en heerlijkheid der Kerk op aarde en in het hemelsche Paradijs Boven. De dichter sprak in zijn lied der liefde: “Gij zijt veel schooner dan de menschenkinderen; genade is uitgestort op Uwe lippen; daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid.” O, dat ieder zondaar schoonheid en begeerlijkheid in Jezus zag!

Ger.: Het komt mij ook te binnen, hoe we in de bloem de kortstondigheid en vergankelijkheid des natuurlijken levens kunnen opmerken, maar waar tegenover staat de eeuwigdurende gunst des Heeren voor degenen die Hem vreezen. Het is goed om in het gezin en in de gemeente des Heeren nog al eens te zingen:

Gelijk het gras in ons kortstondig leven,
Gelijk een bloem, die, op het veld verheven,
Wel sierlijk pronkt, maar kracht’loos is en teer;
Wanneer de wind zich over ’t land laat hooren,
Dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren;
Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer.

Maar ’s HEEREN gunst zal, over die Hem vreezen,
In eeuwigheid altoos dezelfde wezen;
Zijn trouw rust zelfs op ’t late nageslacht,
Dat Zijn verbond niet trouweloos wil schenden,
Noch van Zijn Wet afkeerig d’ ooren wenden,
Maar die, naar eisch van Gods verbond, betracht.

Waarh.: Tegenover het nuttig gebruik der bloemen, staat het ontzettende misbruik daarvan, zooals we dit thans bijzonder overal kunnen opmerken. Sinds de mensch God heeft verlaten en de ware kennis Gods verloren, is hij geneigd om met alles wat God geeft en voortbrengt, afgoderij te bedrijven. Niet zonder oorzaak heeft God tot Israël maar ook tot ons gesproken: “Gij zult geene andere goden voor Mijn aangezicht hebben.”

Zoo zet menig mensch zijn hart op de vergankelijke bloem, pronkt er mede, ziet noch vereert God er in. Men wil de bloemen, maar de heerlijke Voortbrenger verwerpt en onteert men.

(Wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1939

The Banner of Truth | 16 Pagina's

SAMENSPRAAK TUSSCHEN WAARHEID EN GERECHTIGHEID

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1939

The Banner of Truth | 16 Pagina's