Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GODVERHEERLIJKENDE EN ZIELZALIGENDE SCHULDBELIJDENIS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GODVERHEERLIJKENDE EN ZIELZALIGENDE SCHULDBELIJDENIS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hosea 5:15a: “Ik zal henengaan en keeren weder tot Mijne plaats, totdat zij zichzelve schuldig kennen en Mijn aangezicht zoeken.”

GELIEFDE lezer! Veel wordt er gezucht onder de vruchtgevolgen der zonde in deze wereld der ongerechtigheid, die om deizonde wil een Mesech der ellende is; maar hoeveel wordt er gezucht onder de zonde zelf? Mochten wij deze vraag eens overdenken en ter harte nemen. Het ongeloovige zuchten onder de ellende als vrucht der zonde en des doods is enkel vijandschap en opstand tegen God, en van nature is er niets anders in ons, dewijl het bedenken des vleesches vijandschap is tegen God, want het onderwerpt zich der wet Gods niet; want het kan ook niet, daar God in rechtvaardigheid er ons onder besloten heeft.

Het oprechte zuchten onder de zonde zelf is een vrucht van Gods eeuwige liefde en het kruis van Christus. Het ontspruit uit de liefde Gods in het hart van elke wedergeborene ziel uitgestort, door den H. Geest.

Over deze zaken zullen wij verder wat schrijven, zijnde een korte overdenking over bovengenoemden tekst.

In dit hoofdstuk zien wij hoe de profeet Israël en inzonderheid Juda de oordeelen Gods vanwege de zonde, moet aankondigen. Gods verbolgenheid rust op dezelve. Hun grootste zonde was geveinsdheid. Zij willen hun vleesch uitleven, maar toch ook godsdienstig zijn en waanden zichzelven in dien weg de gunst des Heeren deelachtig te zijn. De Heere getuigde echter tot hen, dat zij met hunne schapen en met hunne runderen zouden gaan om Hem te zoeken, maar Hem niet vinden, want Hij had Zich van hen onttrokken (vers 6). Hun hart was niet recht voor God. Zij eerden den Heere met de lippen, doch hun hart was verre van Hem. De Heere getuigde een gruwel te hebben van al zulke offeranden. Zij maakten des afvals en hunne zonden te grooter, en zich meer rijp voor een versmadende roede. De kastijdende roede deed hen geen nut; de verharding nam toe onder al de Gods-bemoeienissen. O, Gel.! laten v/ij het een oogenblik bedenken, wat een vreeselij ke en hemeltergende zonde het is, om God en de afgoden te willen dienen. Het was den ondergang der eerste wereld, toen de kerk, de kinderen van Seth, zich gingen vermengen met de wereld, de kinderen der menschen, Kains geslacht. Toen was de maat der ongerechtigheid spoedig vol en zij werden verdelgd, hoewel een Noach genade vond in de oogen des Heeren. God laat Zich niet bespotten. Eigenwillige godsdienst is niet anders dan zichzelf te zoeken en zichzelf te bedoelen, en ze is een gruwel voor God. Opene de Heere onze blinde oogen bij aan- en voortgang er voor, hoe diep ook wij en onze kinderen in deze dagen daarin verzonken liggen. De grauwigheid overdekt ons en wij merken het niet eens meer op. Israël van den Ouden Dag, maar ook wij nu in hunne plaats ingezet zijnde en nog dieper gezonken zijnde dan hen, zijn de verwerping meer dan waardig. Zoo de Heere niet een overblijfsel had gelaten om Zijn eeuwig Verbonds wil, als Sodom zouden wij geworden zijn, en als Gomorra gelijk gemaakt. Dat onze ontrouw Gods trouw niet te niet doet, moest ons steeds met diepe schaamte vervullen; ons in verwondering, ware verootmoediging en aanbidding aan Zijne voeten doen wegsmelten.

In onzen tekst vinden we een God Die Zich verborgen houdt voor Zijn volk, zoolang het nog blijft vasthouden aan eigengerechtigheid. Het vreeselijkste oordeel onder alle de oordeelen Gods is, het oordeel der verharding. Onder het oordeel maakt de Heere geen bijzondere bemoeienissen meer met ons en onthoudt Zijne gunstrijke teekenen. Zoover kwam het met Israël. Zal dat onder ons ook niet duidelijk op te merken zijn? De Heere echter verandert niet; Hij gedenkt Zijns Verbonds gestadig. Hij komt niet over in onzen weg, maar Hij Zelf trekt hen en doet hen wandelen op den weg der gerechtigheid. Op Zijn tijd zegt de Heere: Tot hiertoe en niet verder. Dan aanvaardt Zijn volk de schuld en roept uit: “Bij U, o Heere, is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid des aangezichts!” De rechte schuldbelijdenis vloeit alleen voort uit de liefde Gods in onze harten uitgestort door den H. Geest, Die ons is gegeven. Het is een droefheid naar God, die een onberouwelijke bekeering werkt tot zaligheid. Het is dat hartelijk berouwvolle leedwezen over onze zonden, en dat wij daardoor de gunst en gemeenschap met God moeten missen. O, Gel.! wij zullen weten dat de zonde kwaad en bitter is. God werkt er niet overheen, maar wandelt in een vlak veld, en maakt een vlak veld in de harten van Zijn volk. Dan is de Heere goed en recht, en wij enkel zonde en ongerechtigheid. Dan worden wij vlak en oprecht voor God gelijk als David: “Ik zal belijdenis van mijne overtredingen doen voor den HEERE, en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela.” Zoolang David zijn zonde bedekte, werd zijn sap veranderd in zomerdroogte. O, als de Heere Zichzelven in ons verheerlijkt, zoo smelten wij weg in schuld en schaamte voor Hem. Dan is het belijden geen droog lippenwerk, maar waarheid in ons binnenste; en worden wij bekeerd met ons gansche hart en ziel tot den Heere alleen. Hij verbergt Zich soms lang voor Zijn volk, gelijk wij daar een voorbeeld van hebben in de Kanaaneesche vrouw; maar Hij heeft daarmede een heilig doel en einde. Het is opdat wij onszelven schuldig zouden kennen en Hem achteraan kleven. Wij houden onszelven op de been tot het uiterste. Al wat iemand heeft zal hij geven voor zijn leven. Toch moeten wij met onszelven in den dood komen. In dezen weg van ontdekking grijpen wij echter alles aan, om onszelven in het leven te behouden. Men denkt: O, als ik van deze of die zonde maar verlost was, of maar eens kracht ontving om wel te leven. Ja, de ziel grijpt alles aan tot verbetering, en wij moeten verlost worden. Nooit hebben wij iets om den Heere toe te brengen. De Heere vraagt niet om het uwe, maar om u. Met onszelven in den dood te geraken is alleen de plaats, alwaar God op het hoogst wordt verheerlijkt, daar dit de Gode-welbehagelijke en door Hem verordineerde weg is, waarin God in Christus Zich een volk formeert tot Zijnen lof.

Het moest met Israël zoover komen, dat dit volk niet anders overhield dan schuld. Tienduizend talenten schuldig, en niets om te betalen. Ook aanvaarden, dat zij zichzelf er in gebracht hadden. De Heere sprak: “Doet gij u dit niet zelven, doordien gij den HEERE uwen God verlaat ten tijde als Hij u op den weg leidt?” Als wij nu deze stem des Heeren in onze ziel mogen vernemen, dan zegt de overtuigde zondaar: O ja, Heere! ik heb dit mij zelven rechtvaardig berokkend; maar gena, o God gena! Ik kan Uwe gunst niet missen. Ik derf Uwe gunst om mijn eigen toegeven aan de begeerlijkheid der oogen en des vleesches en de grootheid des levens. Uw doen is rein, Uw vonnis gansch rechtvaardig. Dan is het een vanzelfsheid een welgevallen te nemen in de straf onzer ongerechtigheid, en wordt uitgeroepen: “Het zijn de goedertierenheden des HEEREN dat wij niet vernield zijn.” Maar eeuwig wonder! dan mag de ziel ook weer vrijmoedigheid vinden tot God in Christus, zoo vrede en blijdschap smaken en soms wel eens zingen: In de grootste smarten, blijven onze harten, in den Heere gerust.

Schuldbelijden behoort tot het leven der kerk in Christus Jezus, Die in dit benedenrond tot zonde is gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Onszelven schuldig te kennen door den Heere voor den Heere, is een Verbonds-weldaad. Niemand immers kan noch wil daar komen. Het is alleen door het krachtdadige, overtuigende en overredende werk van den H. Geest in onze harten. Hij werkt in ons het willen en het werken naar Zijn welbehagen. Nooit zal een mensch uit het Adams-geslacht geboren het met God eens worden tegen zichzelven, als het niet was dat er voor die gekenden van eeuwigheid verzoening was aangebracht door voldoening, waaruit de vergeving van zonde voortvloeit. Zonder bloedstorting geen vergeving; en kan er dus ook geen waarachtige berouwvolle schuldbelijdenis in ons zijn. O, mochten deze teekenen van Gods gunst in Christus Jezus toch eens meer openbaar komen in de kerk onzer dagen! Wat staat het er diep treurig bij. Laten wij maar van eigen hart beginnen. Ja, de wetenschap is er nog wel (hoewel ook maar schaars), maar waar is het smartgevoel? En wat zijn wij in gevaar in deze dagen, om over de zonde heen te werken door een verbond te maken met den dood en een voorzichtig verdrag met de hel. Wij houden veel liever aan onze eigen gerechtigheden vast, dan dat wij eens eerlijk voor God zouden worden en met ons gansche hart voor Hem in de schuld vallen. Wat is dit toch een jammerlijke en gevaarvolle toestand. O, de zonde van ongeloof; wie zal ze peilen?

De hand des Heeren is echter niet verkort, dat ze niet zou kunnen verlossen; en Zijn oor niet zwaar geworden om te hooren. Doch het zal bij ons moeten worden zoowel bij aan- als bij voortgang: “Alleen ken uwe ongerechtigheid, dat gij tegen den HEERE uwen God hebt overtreden.” De breuk ligt bij ons. De Heere is recht in al Zijn weg en werk. Zijn goedheid en lankmoedigheid is onbegrijpelijk. Hij vernedere ons onder Zijne krachtige hand. De Rechter staat voor de deur. Hoe zullen wij God kunnen ontmoeten in Zijne oordeelen? O, dit kan alleen met een verbrijzeld en verbroken hart vanwege onze zonden. De Heere zegt, dat Hij zal zien op den arme en verslagene van geest, en die voor Zijn woord beeft. Gods goedertierenheid roemt nog steeds tegen een welverdiend oordeel. Wat klaagt dan een levend mensch? een ieder klage vanwege zijn zonden.

Moge de Heere in deze benauwende dagen geven, om als kerk, land en volk voor Hem in te vallen. Hij bedeele ook met die genade het volk in ons oude vaderland, dat van alle zijden omringd is van het oorlogsvuur. Het is voor den Heere als niets om te helpen, door het geringe en weinige als door het machtige. Hij is God en niemand meer. Wie heeft zich echter ooit tegen Hem verhard en vrede gehad?

De Heere geve ons uit genade zoo bij aan- als voortgang uit te leven, tot Zijne verheerlijking en onzen vrede in Christus Jezus onzen Heere, door de gezegende overtuigingen des Heiligen Geestes: Mijne overtredingen bedek ik niet. Ik ben bekommerd vanwege mijne zonden. Dan mogen wij u toeroepen: “Het bloed van Jezus Christus Zijnen Zoon reinigt ons van alle zonde.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1940

The Banner of Truth | 16 Pagina's

GODVERHEERLIJKENDE EN ZIELZALIGENDE SCHULDBELIJDENIS

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1940

The Banner of Truth | 16 Pagina's