Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN ZEER DROEVIGE TOESTAND DER KERK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN ZEER DROEVIGE TOESTAND DER KERK

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hosea 8:12: “Ik schrijf hem de voortreffelijkheden Mijner wet voor, maar die zijn geacht als wat vreemds.”

GEL. LEZER! Wij lezen in Psalm 103:4 (in rijm) : “Schoon zwaar getergd, lank-moedig en weldadig; De HEER is groot van goedertierenheid.” O, mochten we dat eens leeren uitleven in onze ziel door den H. Geest. Wij zouden dan in verwondering wegzinken, ziende er op dat wij nog niet vernield zijn, of met de Laodiceesche gemeente den mond Gods uitgespuwd. Wij zijn zeker niet anders waardig. Inzonderheid bij het zien en gevoelen van de zonde der ondankbaarheid en de versmading van Gods roepstemmen en weldaden, die de Heere nog voortgaat ons ellendigen rijkelijk te schenken. Dan blinken Gods deugden op het hoogste uit. Toch heeft dan de ziel die deugden lief, ja lief boven alles en gaat in beginsel uitleven: God het al, en wij het niet. God rechtvaardig, wij heiwaardig. Bij U Heere is de gerechtigheid; bij ons de beschaamdheid des aangezichts. Mag dan het geloofsoog een weinig meer ontsloten worden en iets geopenbaard worden van den weg der verlossing in Christus, dan zien wij, dat in Hem al de deugden Gods tot de hoogste glorie komen en waaruit vloeit de zaligheid voor doemen helwaardigen. Gel.! Dan blijft er als geen geest meer in ons over. Johannes viel ook als dood aan Zijne voeten. Dan is de Heere der heirscharen alleen verheven en de Heilige Israëls groot in het midden van ons.

Indien wij iets mogen leeren verstaan van de meening des Geestes in bovengenoemden tekst, zal het ook ons, die in Israëls plaats zijn ingezet en het meer verdorven hebben dan zij, een wonder worden dat wij nog zijn wie en wat we zijn.

De Heere schildert ons in dit hoofdstuk, den droeven toestand van dat zoo hoog bevoorrechte Israël. Mochten wij er ook ons beeld in leeren zien, namelijk van den jammerlijken toestand der Kerk in onze dagen. De Heere getuigt, dat Zijn Woord veracht, de voortreffelijkheden Zijner wet niet meer gekend, en het met voeten werd vertreden. In hoogheid en vijandschap des harten was men er tegen verheven.

Door de voortreffelijkheden van Gods wet en de voorschrijving daarvan, moeten wij naar onze meening verstaan, de wille Gods in Christus Jezus ons bekend gemaakt in de geheele Gods-openbaring zooals die vervat is in de H. Schrift. Hoe God nu Zichzelven wil verheerlijken in en door Christus Jezus in het zaligen van vloek en doemwaardige zondaren. Nu is het niet meer die werkt, maar die gelooft in Hem, Die den goddelooze rechtvaardigt, die wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.

Het Werkverbond door God met Adam ons Verbondshoofd opgericht, is verbroken; en zijn we allen door de overtreding der wet onder den dood besloten. Om door werken zalig te worden is een afgesneden zaak en gansch hopeloos. In Adam allen rechtvaardig verloren. Niemand heeft recht, noch macht, noch wil, om de zaligheid weer door werken of doen te verdienen. Christus, als Borg en Middelaar van den Vader gezalfd, heeft alleen daartoe recht, macht en wil. Vandaar is het oprichten van een eigengerechtigheid zulk een vreeselijke zonde van ongeloof, een overtreding van Gods wet en wil, een versmaden Van den Rotssteen onzes heils Jezus Christus, en een smartten en bedroeven van den H. Geest. Daarbij is het duidelijk, dat wij geen hongeren en dorsten hebben naar de gerechtigheid van Christus, indien wij nog in zonde en ongerechtigheid kunnen leven. In ieder wedergeborene is een beginsel om verlost te willen worden van alle ongerechtigheid, doch het moet alleen in Christus Jezus gevonden worden: “Die Mij vindt, vindt het leven.”

Dus verstaan wij dan onder de voortreffelijkheden van Gods wet, den weg en de wille Gods in de openbaring des Genade-verbonds ons bekend gemaakt. In die openbaring van Gods wil en wet zien we ook, hoe Hij nu weer het eigendom van den zondaar wil worden in Christus Jezus en hij een eigendom Gods. In het Werk-verbond was het: Doet dat en gij zult leven; in het Genade -verbond is het: Leef en doe dat. Christus is gekomen om te zoeken en zalig te maken, dat verloren is. De voortreffelijkheden en wonderen van Gods wet worden openbaar in het opzoeken van den verloren, doch uitverkoren zondaar. Bij de inplanting van de wet des geestes des levens in het hart, wordt de zondaar zaligmakend overtuigd van zijn zonden. Een consciëntie of wettische overtuiging maakt een zondaar hopeloos en radeloos, doch hij blijft er mede in vijandschap tegen God, de zonde beminnen, en wordt het nooit eens met God om Hem recht en gerechtigheid toe te kennen. Deze zaken doet de zaligmakend overtuigde met zijn gansche hart en ziel, daar de liefdewet in zijn hart is ingeplant door den H. Geest. Door deze voortreffelijkheid van Gods wet in het hart van den uitverkoren doch in Adam verloren zondaar in te planten; komen de eeuwige gedachten Gods in Christus openbaar. Hoe Hij Zich wil verheerlijken in het hart van een vloek, doem en heiwaardig volk in zichzelven. Wordt dit door de H. Geest in de ziel uitgewerkt, Die in ons werkt het willen en werken naar dat eeuwig welbehagen, dan worden wij geformeerd tot Godes lof. De verheerlijking van Zijnen grooten Naam is de Gods-bedoeling in schepping en herschepping. De Heere heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil. Dit is een volmaakte deugd in God, omdat Hij alleen God is. Onszelven te verheerlijken is een vreeselijke ondeugd in het schepsel, omdat wat wij zijn wij zijn door den Heere, in den Heere, en zoo ook betamelijk voor den Heere.

De voortreffelijkheden van Gods wet zijn bijzonder geopenbaard in de openbaring van Jezus Christus, wijl het des Vaders welbehagen is, dat in Hem al de volheid wonen zou. Christus is in de volheid des tijds in Zijne vleeschwording, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij door lijdelijke en ook dadelijke gehoorzaamheid de wet vervullen zou als plaatsbe-kleeder en schuldovernemer voor al de Zijnen, opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. Hij heeft met eene offerande volmaakt voor al degenen die geheiligd v/orden, Hebr. 10:14. Door voldoening is verzoening teweeggebracht voor al de uitverkorenen. Als nu in een zaligmakende overtuigde ziel door den H. Geest de dag van Gods heirkracht aanbreekt, wordt zij ook gewillig gemaakt om te willen wat God wil; zij wordt overgebogen in Gods weg en wil ook geen anderen weg als die door den Heere bepaald is, tot Zijne eer en onze zaligheid. Dit geschiedt door het geloof in Jezus Christus. Zij gaat eigen wil verzaken en schrijft den dood op alle vermeende goede werken en gestalten, daar zij voorheen den Heere mee wilde bewegen. Dan wordt alles in Christus zeer begeerlijk en noodzakelijk, en roept zij uit: “Uw komst is ’t die mijn heil volmaakt.” Christus is ons van Gode geworden tot ware wijsheid, gerechtigheid, heiligmaking en verlossing. Goede werken als vruchten der dankbaarheid (die er zeker moeten zijn in ieder wedergeborene), worden gekend en erkend, als gaven Gods door Christus Jezus, om er dan alleen mede in den Heere te eindigen.

Om nu op deze plaats te komen, zoo kost dit al onze vermeende hoogheid en eigenwaarde, ja, ons leven. O Gel.! welk een almachtig genade-werk Gods is het, om een zelfzoeker en eerroover Gods een liefhebber Gods te doen worden. Ja, al Gods volmaaktheden te beminnen, boven onze eigene zaligheid. Dan wordt het alles des Heeren zaak en niet meer de onze. Alleen dan als Christus als de heerlijkheid des Vaders een gestalte in ons verkrijgt, wordt God op het hoogst verheerlijkt en de mensch op het diepst vernederd. Gebeurt dit, dan mag de ziel deelen in Gods gunstrijk welbehagen en bekomt getuigenis dat zij Gode behaagt; deelt in de gemeenschap Gods en van Zijnen Zoon Jezus Christus door den H. Geest, en heeft een vrij moedigen toegang tot den Vader. Niemand komt tot den Vader, dan door Christus.

Nu getuigt de Heere, dat deze dingen voor Israel wat vreemds waren. O Gel.! wat zal de Heere van ons getuigen in deze dagen? Israel was zoo verblind geworden, dat toen de voortreffelijkheid van Gods wet in het vleesch geopenbaard werd in de zending Zijns Zoons tot behoudenis van verlorenen, men riep: “Kruist Hem! kruist Hem!” Men wilde liever aan eigen garen rooken, met een bedriegelijke hope der zaligheid, dan als een verloren zondaar aan de voeten des Heeren te vallen, smeekende om genade. Voor den Apostel Paulus was het niet geheel vreemd meer, als hij belijd: “Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vleesch leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij heeft liefgehad en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.” In Zijnen dood gedoopt wordende, sterven wij en gaan ten onder met zonde, wereld, satans-dienst en eigenzelf; doch Gode zij dank! veel meer zullen wij behouden worden door Zijn leven, dewijl wij door den dood Zijns Zoons verzoend zijn, ook toen wij nog vijanden waren. Door het geloof in Christus worden wij gereinigd van doode werken, om als een eigen volk Gods in Christus, bekwaam gemaakt te worden voor het Koninkrijk Gods, alwaar God zal zijn alles in allen.

Nu is het geen wonder dat deze zaken als wat vreemds worden geacht. Wij menschen staan daar in vijandschap tegen. Vleesch en bloed onderwerpt zich der wet Gods niet, want het kan ook niet. O neen! het zal een eeuwig wonder zijn, als we iets van die zaken zullen mogen kennen. Dit zal alleen kunnen door een herscheppend en vernieuwend genade-wonder in het hart. Het kan toch ook met niet minder voor de eeuwigheid. Maar waar vinden wij deze teekenen? Zouden de zaken, die wij maar in het kort hebben aangestipt, ook bij velen in deze dagen niet geheel vreemd zijn? Laat een ieder maar eens bij zichzelven beginnen. Dit zal altijd de voordeeligste weg zijn, daar toch een ieder voor zichzelf Gode zal rekenschap geven. Waar worden ze gevonden die levendig bekommerd zijn vanwege hunne zonden, die hongeren en dorsten naar God? Deze komen met al hunnen arbeid tot verbetering, in de onmogelijkheid, maar kunnen het toch niet opgeven, daar de Heere vasthoudt. Waar zijn ze die alles schade en drek achten om de uitnemendheid der kennis van Christus; die alles verkoopen wat zij hebben, om dien Parel van groote waarde te gewinnen? Die met Paulus het heilgeheim leerden: Als ik zwak ben, dan ben ik machtig. Ik vermag alle dingen, door Christus die mij kracht geeft. Zonder Hem kan ik niets doen. O mochten wij nog eens oprecht worden tusschen den Heere en onze ziel. Wat zullen wij dan in schaamte moeten wegzinken, vanwege onze lauwheid, gevoelloosheid en onkennis van deze dingen des Heeren. Zou de roede van Gods oordeelen, zoo versmaad, dan niet volkomen rechtvaardig zijn? Indien wij Gods Woord niet achten, wat wijsheid zouden wij dan nog hebben? Al wat hoog is onder de menschen is een gruwel voor God. “Een wijze beroeme zich niet in zijne wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijne sterkheid; een rijke beroeme zich niet in zijnen rijkdom: Maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat, en Mij kent, dat Ik de HEERE ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde;” enz. (Jer. 9:23, 24). Verlaters van des Heeren wet wonen in het dorre; maar die op den Heere vertrouwen, zal de goedertierenheid omringen.

Wordt in onze dagen door velen niet wat vreemds geacht, het bevindelijk werk des H. Geestes? Ja, wordt het niet door velen tegengesproken en bespot? Dringt men wat sterk aan op de noodzakelijkheid van persoonlijke bevindelijke kennis van den Drie-eenigen God, zooals Hij Zich in Zijn Woord openbaart als noodzakelijk gekend te worden ter zaligheid; dan rijst de vijandschap zich daar menigmaal tegen op. Zou dat niet grenzen aan of zijn de zonde tegen den H. Geest? Het is immers een staat van verharding en vijandschap tegen het God-verheerlijkende en bevindelijke werk des H. Geestes in de harten Zijns volks?

Ontdekke de Heere onze oogen, dat wij mogen aanschouwen de wonderen Zijner wet, eer het voor eeuwig te laat is.

O, arm maar toch gelukkig volk van God! gij moogt hier een verachte fakkel zijn in de oogen dergenen, die in meeningen gerust zijn. Straks zal uw zaak, dewelke toch des Heeren eigen zaak is, gerechtvaardigd worden voor engelen en menschen. Die hier bedrukt met tranen zaait; zal juichen als hij vruchten maait. Edoch o volk! . er is in deze dagen ook veel reden om ons zeer te schamen, daar wij zoo meegevoerd werden om onszelven te helpen; wij zoo weinig ontdekkende en armmakende genade beleven, in de ware God-verheerlijkende oefeningen des geloofs. Ach! wat wordt Christus ontbloot en het schepsel bewierrookt. Van eigen hart moeten wij maar beginnen. Wat een zoeken van eigen eer, en geen bekommering over de verbreking Jozefs. Paulus mocht zich verblijden in de goede ordeningen en de vastigheid des geloofs, van de Colossenzen. Zouden wij niet moeten vreezen in deze dagen, als de goede ordeningen en inzettingen zoo gemakkelijk verbroken worden, en er zooveel openbaar komt een ijver zonder verstand in ongeloof? Zal het niet tot verbreking leiden, wanneer ieder doet wat goed is in eigen oogen? Zou het in deze dagen niet noodzakelijk zijn, om schouder aan schouder te staan, daar de strijd tegen het levende kind al nader en nader komt?

O Heere! God der heirscharen, breng ons weder, en doe Uwe toornigheid over ons te niet, om Jezus wil.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1940

The Banner of Truth | 16 Pagina's

EEN ZEER DROEVIGE TOESTAND DER KERK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1940

The Banner of Truth | 16 Pagina's