Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DEN BRANDENDEN BRAAMBOSCH

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DEN BRANDENDEN BRAAMBOSCH

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Exodus 3:2b: “En hij zag, en zie, het braam-bosch brandde in het vuur en het braambosch werd niet verteerd.”

GEL. lezer! Den weg waarop de Heere Zijn volk leidt in dit benedenrond, is altijd geweest en zal ten einde toe blijven, om door vele verdrukkingen in te gaan in het Koninkrijk Gods. De Heere heeft geen lust tot plagen en bedroeft de menschenkinderen niet van harte, en dat zeker niet van Zijn volk en erfdeel. O neen! maar al het kwade dat hier over ons komt, daar zijn wij oorzaak van door de zonde. Al het goede schenkt de Heere uit enkel genade. Doch voornamelijk is dit de weg door God Zelf bepaald, om in Christus Jezus te verstrekken tot de verheerlijking Zijns Naams, tot opluistering Zijner deugden, en tot vergrooting van de zaligheid Zijns volks. Het is ook de nalatenschap van onzen grooten Voorlooper en Meester Christus Jezus. In Hem is alle verdrukking in het vleesch, enkel genade. Ook komt ons lijden niet in aanmerking als eenige verdienste onzerzijds; maar het is gelijkvormigheid verkrijgen aan Hem, Die het recht der wet vervuld heeft door Zijn borgtochtelijk lijden en sterven voor allen die Hem van den Vader zijn gegeven. Hij heeft den satan zijn vangst ontnomen, door Zijnen dood den dood te niet gedaan, en het leven verworven voor alle de uitverkorenen.

Dit genadewerk Gods werd ook Mozes zoo heerlijk vertoond aan den berg Horeb, in dat wonderlijke gezicht van het braambosch dat brandde en toch niet verteerde. Wij willen dan hier iets meer over schrijven en u bepalen: Bij een braambosch die brandde, en een braambosch die niet verteerde.

In de eerste plaats worden wij hier gewezen op een braam- of doornenbosch. O gel.! In Adams val, in hem die ons Verbondshoofd was, zijn wij allen niets anders dan doornen en distelen geworden. Wij zijn tot niets anders meer nuttig, dan ter verbranding. Zelfs het aardrijk is om onzer zonden wil vervloekt om doornen en distelen voort te brengen. Tijdelijke en eeuwige ellende zijn wij onderworpen. Al wat wij daarboven hebben, is enkel genade; hetzij algemeene of bijzondere genade. Dit hebben wij nog allen door Christus naar het welbehagen des Vaders. Mochten wij dat toch eens meer inleven, dan zou onze ontevredenheid en murmureering wat gestild worden.

Zoo is dan de wereld om onzer zonden wil een Mesech der ellende. Ook is de wereld in ons aller hart. O, voorwerpen van Gods toorn van het Paradijs of. Eeuwig sterven, eeuwige wanwoop, en toch geen vernietiging is door de zonde ons aller rechtvaardig deel. God is rechtvaardig en vlekkeloos heilig en moet daardoor een verterend vuur zijn voor een ieder goddelooze. Van ’s menschen zijde een afgesnedene en wanhopige zaak. Maar, o eeuwig wonder! God in Christus een vergevend God, wordt ons voorgesteld en bekend gemaakt in dit brandende en toch niet verterende braambosch. Christus, als dien Engel des verbonds, daalde neder in de vuurzee van Gods toorn en heeft met Zijne dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid den toorn Gods gebluscht voor alle de uitverkorenen. Hij is als dat ware brand- en zondoffer den bitteren dood gestorven in den toorn Gods, doch is opgestaan van den dood en leeft tot in eeuwigheid.

Christus was dat beloofde heilige zaad Gods, dat ons vleesch en bloed aannam, en zoo Borg en Middelaar des Genadeverbonds. Hij is tot zonde gemaakt, doch bleef heilig, onbesmet en afgescheiden van de zondaren. Hij werd een vloek voor vloekelingen, zonder in een vloek te veranderen. Hij heeft Zichzelf vernietigd tot in den dood des kruises. Hij is dat Godslam, dat geslacht stond van voor de grondlegging der wereld. In de volheid des tijds gezonden, en geopenbaard in het vleesch. Verteerd door Gods toorn als de Borg Zijns volks, en toch nu leeft aan de rechterhand Gods om voor hen te bidden. Hij heeft immers met eene offerande in eeuwigheid volmaakt allen die geheiligd worden? Dit is de verborgenheid en het heilgeheim van het brandende braambosch. Niet te begrijpen met ons verstand, maar door het geloof verliest de ziel zich er in en aanbidt.

Mozes was geroepen en werd nu uitgezonden tot een groot werk, namelijk om Israël uit de Egyptische dienstbaarheid te verlossen en uit te leiden. Mozes ontbrak daartoe alles in zichzelf. Doch de Heere wilde Zijn knecht onderwijzen en bekrachtigen in en door dit gezicht, hem vertoo-nende dat het niet zijn werk, maar Gods eigen werk zou zijn. Mozes werd instrumenteel gebruikt in Gods hand. Dit moet Mozes goed weten. Veertig jaar geleden dacht Mozes wellicht dat hij het wel doen kon, toen hij een Israëliet verloste en den Egyptenaar doodde. Nu de Heere hem echter riep en uitzond, kon hij niet en moest hij alleen door Gods genade en kracht in het geloof den weg op. O gel.! dat is de weg van al Gods ware Dienstknechten, die de Heere in Zijnen Wijngaard uitzendt. Mocht de Heere nog eens over ons opstaan en arbeiders zenden zonder male en buidel, om door Zijn kracht en genade Hem te dienen en voor Hem te leven. Paulus kon geen goede gedachte denken noch zuchten van zichzelf, maar vermocht alle dingen door Christus Die hem kracht gaf.

Doch om verder te gaan: De Heere had het geschrei Zijns volks gehoord en zou het nu Zelf uitleiden door een machtige hand en door het bloed des Lams.

Ook moeten wij u er bij bepalen, hoe dat ook Gods volk in Christus hier op aarde een brandend doch niet verterend braambosch is. Als Christus in ons is, dan is het lichaam dood om der zonde wil, maar de geest is levend om der gerechtigheids wil. Het zal hier voor de Kerk blijven, een stervend en verterend leven; doch mogen wij het aanvaarden en ons eigen leven in deze wereld haten door de liefde Gods in het hart uitgestort, dan zullen we ook deelen in de vrucht van Christus kruis om Gode te leven. O gel.! Ik zal zijn Die Ik zijn zal, woont in het braambosch. Ik de HEERE worde niet veranderd, daarom zijt gij kinderen Jacobs niet verteerd. Hij gedenkt Zijns Verbonds gestadig. Hoe groot is Gods eeuwige trouw over zulke ontrouwen! Het moest ons in diepe schaamte en ootmoed voor den Heere doen bukken in het stof.

Nu zal deze braambosch blijven branden zoolang deze zondige wereld blijft bestaan, en wij een lichaam der zonde en des doods omdragen. Ook zullen wij hier gedurig doornen en distelen ontmoeten, als vrucht onzer zonden. Gods kinderen zijn hier als lelien onder de doornen, die er gedurig in verward zitten en door gewond worden. Maar gelukkig, ér is genezing onder de vleugelen van dat lijden en sterven des Heeren voor gewonde zielen. Onszelven genezen kunnn wij niet; maar er is balsem in Gilead en een Heelmeester aldaar. O, Hij is met doornen gekroond en in alles verzocht doch zonder zonde, om nu degenen die verzocht worden ter hulpe te komen.

Alle eeuwen door is Gods weg met Zijn volk geweest in de zee en door diepe wateren van verdrukking. De dagen der verdrukking zijn echter meest de gezegendste tijden voor de Kerk geweest. O, als het volk er onder mocht buigen en het als eigen schuld ervaren, zoo zijn het zalige tijden geweest. Dan mogen ze wel eens getuigen: “Bezwijkt mijn vleesch en mijn hart, zoo is God de rotssteen mijn harten en mijn deel in eeuwigheid.” Dit moet ondervonden worden en kan niet door het verstand gevat worden. Het zal hier blijven, met Christus gekruist. Onze werken verbrand, doch wij behouden, maar al-zoo als door vuur. Het Godswerk kan niet teniet gedaan worden, maar de Heere zal het steeds als gelouterd en beproefd goud te voorschijn brengen. De Heere heeft te Sion een vuur en te Jeruzalem een oven. Hij geeft Zijn eer aan geen ander, noch Zijn lof den genedenen beelden. O, er moet steeds wat verbrand worden van zonde, hoogmoed en eigengerechtigheid, om arm zondaar te blijven voor God. De Heere zal doen overblijven een ellendig en arm volk, en die zullen op Zijnen Naam vertrouwen. Die hier mag leeren zuchten onder de zonde, met een droefheid naar God en naar de verlossing, die zullen straks hun wensch verkrijgen. Daar zal geen smartende doorn (die Paulus nog in zijn vleesch moest omdragen), noch weedoende distel meer zijn. Ach! mochten wij er toch meer verliefd op zijn, en hier met lijdzaamheid loopen de loopbaan die ons is voorgesteld, ziende op Jezus Christus den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand van den troon Gods.

Die hier niets leert kennen van dit brandende braambosch daar de Heere in woont, diens lot zal vreeselijk zijn wanneer den vollen toorn Gods zal geopenbaard worden over alle kinderen der ongehoorzaamheid. Een bloote wetenschap dezer zaken laat ons koud, en vernedert ons niet voor God. Het zal beleefd en uitgeleefd moeten worden in onze zielen. Dan krijgen wij eerst met een rechtvaardig en heilig God te doen, Die voor ons een verterend vuur buiten Christus moet zijn. Dan leert de ziel een plek kennen, waar ze uitroept: Het is buiten hope; voor eeuwig verloren! Maar daar wordt ook de ziel het onderwerp voor de ontsluiting van het heilgeheim der verlossing in Christus. Daar leert zij iets kennen in de beleving van het brandende, doch niet verterende braambosch. O, eeuwig wonder!

Het zal er nu voor mij en u persoonlijk op aankomen of Christus in ons al een gestalte verkreeg, en de liefde Gods in het hart uitgestort, eigenliefde verteert. Dan krijgt de ziel God in alle Zijne deugden en volmaaktheden zoo lief. Voornamelijk krijgt zij het heilig recht Gods bovenal lief, al is het dat zij haar eigen doemvonnis moet onderteekenen. Dit doet zij met haar gansche hart. Evenwel hongert en dorst zij naar God, naar den levenden God. En o hoe heerlijk dan, dat voldane recht Gods in Christus met het geloofsoog te aanschouwen, en de zalige geloofsomhelzing door de gezegende toediening des Geestes in onze ziel. Dan wordt het, eeuwige liefde des Vaders, des Zoons en des H. Geestes! Dit is in geen woorden te verklaren. Hier zinken wij in ’t niet weg. O zalig wegzinken in ons niet! Hier is het enkel verwondering en beginnen wij te verdwijnen, en wordt het in beginsel uitgeleefd: God op het hoogst verheerlijkt, wij op het diepst vernederd. Hier moeten Mozes de schoenen van de voeten, want de plaats waar hij op staat is heilig land. Nu kan er niets meer van een mensch in aanmerking komen. Hier wordt geleerd: God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der zaligheid door onzen Heere Jezus Christus.

In deze dagen begint het braambosch ook weer te branden onder de gerichten Gods die op de aarde zijn. Het oordeel gaat uit van het huis Gods. Maar o, zuchtend en bekommerd volk, vreest niet! De poorten der hel zullen Zijn Kerk niet kunnen overweldigen. Het zal echter bij ons in de schuld moeten komen. Wanneer Mijn volk, zegt de Heere, zich zal schuldig kennen, zal ik aan Mijn Verbond gedenken. Dat de Heere mocht schenken wat Hij gebiedt, daar zondaar te worden door den Heere en voor den Heere, een eerste en grootste Verbonds-belofte is in Christus Jezus.

Bij den Heere is de gerechtigheid, maar bij ons de zoo betamelijke beschaamdheid des aan-gezichts. O volk! wij hebben het er wel naar gemaakt, dat de Heere ook ons bezoekt met Zijne oordeelen. De Heere doe ons met Habakuk onder waarachtig schuldbesef beven voor Gods Woord en daden, maar ook bidden met sterk verlangen naar de komst van Zijn Koninkrijk: “Uw werk, o HEERE! behoud dat in het leven in het midden der jaren, maak het bekend in het midden der jaren; in den toorn gedenk des ontfermens.” Dit zal de Heere zeker doen, daar Hij Zichzelven niet kan verloochenen. Hij wil er echter van den huize Jacobs om gevraagd zijn, opdat Hij het hun doe. O, toen het geschrei der kinderen Israëls opklom tot in de ooren van den Heere Zebaoth, was hunne verlossing nabij, al werd de naakte grond ook nog ontbloot en zij door een weg van onmogelijkheid van hunne zijde uitgingen. Doch zij kwamen uit de dienstbaarheid, en dat enkel door het bloed des Lams. Wij eindigen met Psalm 81 vers 7:

Op uw noodgeschrei
Deed Ik groote wond’ren;
Onder Mijn gelei
Vondt gij hulp; Mijn woord
Werd van u gehoord
Uit de plaats der dond’ren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1941

The Banner of Truth | 16 Pagina's

DEN BRANDENDEN BRAAMBOSCH

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1941

The Banner of Truth | 16 Pagina's