ZALIG ZIJN DE BARMHARTIGEN
Mattheus 5:7: “Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden.”
HEERLIJKE en nuttige les die Christus Zijne discipelen gaf: “Weest dan barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig is.”
Dat hun Vader zeer barmhartig voor hen was, mochten ze steeds ondervinden. Hun ellende was zeer groot, hoe jammerlijk lagen ze daarin neer; maar de Vaderlijke barmhartigheid werd hen bewezen in de eeuwigheid en in den tijd. Die was zoo groot, dat ze daardoor in hunne ellende zullen vrijgemaakt worden. Daardoor worden de vaten der barmhartigheid eeuwig behouden.
Hoe zoet is de Vaderlijke barmhartigheid in de ontdekte en gevoelige ellende. Dat is zoetigheid in bitterheid, door de zonde. Paulus mocht roemen als een ellendige in zichzelf: “Mij is barmhartigheid geschied.” David zong er in blijdschap over:
Barmhartig is de HEER’ en zeer genadig; Schoon zwaar getergd, lankmoedig en weldadig;
De HEER’ is groot van goedertierenheid.
Het is ook van bijzondere en troostrijke beteekenis voor al de armen van geest en die steeds uit hunne ellende tot den hemelschen Vader roepen: “Is niet Efraim mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind? Want sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstiglijk aan hem; daarom rommelt Mijn ingewand over hem, Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de HEERE,” Jer. 31:20.
Christus wekt de Zijnen op om gelijkvormigheid te verkrijgen aan hunnen hemelschen Vader, daarom: “Weest dan barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is.” Dan zullen ze het beeld van hunnen Vader als Zijne kinderen vertoonen. En is het niet noodzakelijk en nuttig? Zoo zullen ze andere schepselen in de ellende in zekere mate doen ondervinden, wat zij op bijzondere wijze in hunne ellende van hunnen Vader genieten.
Die barmhartigheid, door de genade Gods, aan ellendigen mogen bewijzen en daarin het beeld huns Vaders vertoonen; die spreekt Jezus zalig en schenkt hen een belofte van troostrijken inhoud.
“Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden.”
Sinds de mensch God heeft verlaten en daardoor zichzelf en anderen in diepe ellende heeft gestort, deze wereld daardoor en Bethésda van ellende is geworden; is er veel gelegenheid om barmhartigheid te bewijzen. Niet alle menschen zijn echter in die gemoedsgesteldheid, hoe godsdienstig ook wel, om barmhartigheid aan ellendigen te bewijzen en zich over hen te ontfermen. Dit leert Jezus zoo duidelijk in de gelijkenis, die we vinden in Lukas 10. Daar lezen we, dat de godsdienstige priester en Leviet de half-doode en ellendige man onder de moordenaren gevallen, voorbij gingen en hem aan zijn lot overlieten; maar de Samaritaan bewees hem barmhartigheid, met innerlijke ontferming bewogen zijnde.
Christus heeft, op aarde zijnde, ook op bijzondere,wijze getoond wat het wil zeggen barmhartigheid te bewijzen. Allerlei ellendigen kwamen tot Hem of werden tot Hem gebracht, en Hij ontfermde Zich over hen en bewees ze Zijne barmhartigheid. Bij dag en bij nacht was Hij daartoe gereed.
Die den ellendige barmhartigheid bewijst handelt verstandiglijk, Psalm 41:2: “Welgelukzalig is hij, die zich verstandiglijk gedraagt jegens een ellendige: de HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads.” Ook lezen we in Psalm 112:5: “Wel dien man die zich ontfermt en uitleent; hij beschikt zijne zaken met recht.”
Niet alleen in de zaligspreking, maar ook op andere plaatsen in de H. Schrift wordt de heerlijke deugd van barmhartigheid zeer aanbevolen, en worden des Heeren kinderen opgewekt die steeds te beoefenen. Petrus schreef: “En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk.” Paulus schreef aan de Colossenzen: “Zoo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid.” Daar hen niet alleen naar het lichaam maar ook naar en in de ziel barmhartigheid is bewezen door den Vader aller barmhartigheid, behooren ze dan ook niet steeds barmhartigheid te bewijzen aan ellendigen naar ziel en lichaam beide?
Het zal ons allen duidelijk zijn, dat zelfs natuurlijke menschen, bedeelt met algemeene genade, en niet overgegeven aan de wreedheid van het diep verdorven hart, zelfs veel barmhartigheid in natuurlijken en lichamelijken zin bewijzen aan ellendigen. Toen de dochter van Farao het kindeken Mozes zag, “werd zij met barmhartigheid bewogen over hetzelve,” Exodus 2:6. Veel barmhartigheid wordt in dit opzicht bewezen door natuurlijke menschen in hospitalen en andere plaatsen van liefdadigheid.
De barmhartigheid der barmhartigen, die door Jezus worden zalig gesproken, strekt zich verder uit en vloeit voort uit de rommelende ingewanden van een vernieuwde en teedergemaakte ziel, die ontferming noodig had en gevonden heeft in de oogen van haren grooten Ontfermer. Het is waarachtig en de barmhartigen door Jezus bedoelt, hebben het ervaren: “Door het schijnsel van de zon smelt het ijs, en wanneer de Zon der gerechtigheid met hare genadestralen op de ziel schijnt, dan smelt het hart in mededoogen en barmhartigheid.”
Augustinus beschreef de barmhartigheid aldus: “De barmhartigheid is zulk een medelijden in onze harten over eens anders ellende, dat we daardoor genoopt werden, om den zelven naar ons vermogen, te hulp te komen.” Gregorius sprak aldus: “De barmhartigheid is een vrijwillige treurigheid, die veroorzaakt wordt door het pngeluk of den ellendestaat van andere menschen. Althans de barmhartigheid is een gemoedsbeweging jegens dezulken, die in ongelegenheid, en op een onbillijke wijze in rampen geraken, en wordt overzulks in medelijden gevonden. Ja, zij strekt zich zelfs uit tot het onvernuftig vee. Salomo zegt daarom: “De rechtvaardige kent het leven zijner beesten; maar de barmhartigheden der goddeloozen zijn wreed.”
De barmhartigheid der barmhartigen is tweeerlei: Ze strekt zich uit tot lichamelijke en uitwendige ellenden van ellendigen; ze strekt zich uit tot de inwendige zielsellenden van ellendigen. De barmhartigen die genade vonden in Gods oogen en die de zoete barmhartigheid des Heeren in hunne schuldige en ellendige ziel ondervonden, zullen met innerlijke ontferming bewogen zijn bij tijden omtrent de zielen van hun medemenschen. Zeker de barmhartigheid strekt zich uit tot hunne eigene ziel, sinds ze aan de vreeselijke ellende derzelve werden ontdekt, en ze met David moesten gaan uitroepen: “Och HEER’, och, wierd mijn ziel door U gered!” Het gena-geroep is hen niet vreemd: “Wees mij genadig, o God! naar Uwe goedertierenheid; delg mijne overtredingen uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden.” Maar de barmhartigen zijn ook zeker bewogen met de zielen hunner medemenschen; en is deze barmhartigheid niet de voornaamste? Menigeen bewijst barmhartigheid in lichamelijken zin aan ellendigen op het ziekbed, terwijl er verder niets anders dan wreedheid geopenbaard wordt omtrent de arme ziel van zulk een ellendige, in den weg van wereldsche of godsdienstige verleiding.
De barmhartigheid aan de ziel bewezen bestaat in vier stukken, zegt zeker schrijver:
1. Dat men zich erbarme over de zielen van andere menschen. Augustinus sprak eens: “Indien ik beweene het lichaam (van mijn naaste) van hetwelk de ziel gescheiden is, hoeveel te meer dan behoorde ik wel te beweenen de ziel, welke van God gescheiden is?” En voorwaar! een zondaar zichzelf te zien doorsteken, en zijn handen in zijn eigen bloed te wasschen, dat moet immers ons het hart in ons binnenste doen omkeeren.
2. Dat men de zondaars onderrichte en vermane; dat men hen voorhoude den ellendigen en droevigen staat waarin zij verkeeren, en hoe zij zijn vol van bittere gal, Hand. 7:13. Men moet hen toonen in hoe groot gevaar zij staan.
3. Wij moeten onze woorden in honig doopen, en met zachtmoedigheid onderwijzen degenen die tegenstaan; of hun God te eeniger tijd bekeering gave tot erkentenis der waarheid, 2 Tim. 2:25. Het vuur doet smelten en de olie verzacht: Alzoo maken liefelijke woorden, dat het hart begint week te worden en in tranen te zwemmen. De groote God had weleer in Zijne wet bevolen: “Wanneer gij uws haters ezel onder zijnen last ziet liggen, zullen gij niet nalatig zijn, om het uwe te verlaten voor hem? gij zult het in alle manier met hem verlaten,” Exodus 23:5. Dit wordt tot het zedelijke overgebracht, Lev. 19:17: “Gij zult uwen broeder in uw hart niet haten; gij zult uwen naasten naarstelijk berispen, en zult de zonde in hem niet verdragen,” Lev. 19:17. De Artsen snijden het verdorven vleesch weg, en dit dient tot genezing. Zulke wonden zijn heilzame wonden. De Apostel vermaant: “Ontfermt u wel eeniger, onderscheid makende: maar behoud anderen door vreeze, en grijpt hen uit het vuur.” Zoo wanneer iemands huis in brand stond, en een ander zag het, maar hij wilde het niet bekend maken, uit vreeze dat het zijnen buurman in zijne rust storen mocht, zou dit geen groote dwaasheid zijn? Zoo wij dan anderen in den doodslaap der zonden zien liggen, terwijl de vlammen van Gods toorn boven zijn hoofd beginnen uit te slaan, en wij ondertusschen stilzwijgen, maakt dit ons niet schuldig aan dood en verderf?
4. Eindelijk kan ook de barmhartigheid bewezen worden aan een ander, en in deszelfs plaats, door gebeden; want het gebed des rechtvaardigen vermag veel, Jak. 5:16. De ouden hebben zevenderlei werken van barmhartigheid aangemerkt, die men aan de geestelijke noodlijdenden schuldig is te bewijzen, n.l.: Geef raad, bestraf, vertroost, helpt, vergeef, verdraag en bid.
Ten aanzien van de barmhartigheid, omtrent de lichamelijke nooddruftigheden, kunnen wij ook onderscheidene soorten opnoemen. De ouden hebben wederom de werken van deze barmhartigheid in dit vers bedoeld, gebracht tot de volgende: Het bezoeken der kranken, het drenken der dorstigen, het spijzigen der hongerigen, het verlossen der gevangenen (die onwettig onderdrukt worden), het kleeden der naakten, het herbergen der vreemdelingen en het begraven der dooden.
De barmhartigheid bestaat ook vooral in deze drie stukken: In een verstandig en nauwkeurig gadeslaan; in een hartelijk ontfermen; in een milddadige handreiking, Psalm 41:2.
Meer zullen we hier niet aan toevoegen omtrent het beoefenen van de barmhartigheid, hoeveel daar ook nog aan kon worden toegevoegd.
Jezus spreekt zulke barmhartigen zalig,en zijn ze niet zalig? Zijn ze geen vruchtbare boompjes in den hof der vromen, al moeten ze ook veel klagen over gebrek aan onvruchtbaarheid? Hoewel de een meer vruchtbaar is in heerlijke vrucht van barmhartigheid, dan het andere kind des Heeren; niemand onder hen zal geheeld onvruchtbaar zijn. Hun loon is groot in de hemelen, Matth. 25. In het beoefenen der barmhartigheid zullen ze zoete verkwikkingen der ziel genieten. Vrede en blijdschap zal daarin hun deel zijn. De barmhartige Koning zal er Zijne goedkeuring over geven. Hij geeft hen de belofte: “Hun zal barmhartigheid geschieden.” Dat hebben ze ervaren en zullen het ervaren, want Die het beloofd heeft, is getrouw. Die barmhartigheid zaaien, zullen barmhartigheid maaien. De Heere zal het goede van Zijn volk niet vergeten; Hij wil dat in dit leven en in het toekomende, uit genade, rijkelijk beloonen, volgens Psalm 41:2, 3. Komen ze in uitwendigen nood, de Heere zal uithelpen en wil menschen, soms wel vijanden, gebruiken, om hen barmhartigheid te bewijzen. Hij zal hunne zielen barmhartigheid bewijzen, en ze redden uit allen nood. Hij zal hen naar het harte spreken, en in de grootste smarten nimmer om doen komen. Op hun doodbed zal Hij bij hen zijn en ze van alle ellende vrijmaken. De Goddelijke barmhartigheden zullen eeuwig hun deel zijn, ja zoet zijn. En wat zal de barmhartige Koning tot hen zeggen, nadat Hij hunne tot stof verteerde lichamen in Zijne groote barmhartigheid zal hebben verheerlijkt ten jongsten dage? We lezen het in Matth. 25:34-36: “Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! beërft dat koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld: Want ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd; Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest, en gij hebt mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot. Mij gekomen.” enz.
Er mochten eens veel van voornoemde barmhartigen op aarde gevonden worden. Laten we niet denken dat allen daartoe behooren, die eenige uitwendige en lichamelijke barmhartigheid bewijzen en voordoen alsof ze ook arme en ellendige zielen barmhartigheid willen bewijzen. O, wat is er veel schijn en geen zijn; veel bedrog en geen waarheid en oprechte liefde. O, de bedriegelijke barmhartigheid op godsdienstig gebied! Duidelijk verkondigt de Heere in Ezechiel 13 Zijne strenge strafgerichten over de bedriegerijen en vleierijen der verleidende geesten, zooals vele profeten waren. God sprak ook deze ontzettende woorden: “Ik zal Mijne grimmigheid tegen den wand voortbrengen, en tegen degenen die hem pleisteren met looze kalk; en Ik zal tot ulieden zeggen: Die wand is er niet meer, en die hem pleisterden, zijn er niet.”
O, dat allen die dit lezen en nog moeten bekennen het leven dat uit God is te missen, eens ontferming met hunne arme ziel kregen. De vreeselijke ellende der ziel en de eeuwige ellende die wacht in den van God vervreemden staat, mocht eens ontdekt door Geesteslicht en doen smeeken om ontferming bij den grooten Ontfermer Christus. Is Hij niet barmhartig en genadig voor allen, die Hem nederig te voet vallen?
Die waarlijk tot de barmhartigen der zaligspreking behooren, mochten bemoediging en vertroosting uit deze zaligspreking van Jezus ontvangen. Dat allen met Paulus konden getuigen, en dat in blijdschap en verwondering: “Mij is barmhartigheid geschied.” Maar hoeveel te meer dan ook geroepen en duur verplicht een barmhartige te zijn, waar ge u ook bevindt. Zijn niet overal ellendigen? ellendigen naar het lichaam? ellendigen naar de ziel? Dat ge vurig van geest moogt zijn, door de genade Gods; om u als een barmhartige te gedragen tegenover de zielen der menschen, zooals beschreven. Des Heeren kinderen leven in dit opzicht ook teveel zichzelf. Er mochten eens meer rommelende ingewanden der barmhartigheid in u zijn, volk des Heeren! Heeft het geen zoete vergelding? Is het Gode niet welbehagelijk en uw medemensch profijtelijk? Gij moogt veel leeren zien op Hem, Die steeds en overal Zijne groote barmhartigheid aan ellendigen bewees; in ware zelfsverloochening Zijne voestappen leeren drukken. We eindigen deze meditatie met de bede:
Help ons, barmhartig HEER’,
Uw grooten Naam ter eer;
Uw trouw koom’ ons te stade;
Verzoen de zware schuld,
Die ons met schrik vervult;
Bewijs ons eens genade.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 1946
The Banner of Truth | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 1946
The Banner of Truth | 16 Pagina's