Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKGESCHIEDENIS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKGESCHIEDENIS

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Vervolg)

Tegen en Voor het Christendom

Wij vernamen dat de eigengerechtige Joden met bittere haat tegen Jezus en Zijn volgelingen waren vervuld. Met de verwoesting van Jeruzalem was wel de macht maar niet de wil, van het vijandige Jodendom verbroken. De Joden in Kanaan en in andere landen verspreid, bleven met haat en vijandschap vervult tegenover het Christendom.

De Joden die waren overgebleven verootmoedigden zich niet voor het aangezicht des Heeren. Zooals heden, was het toen. Trotschheid en verwaandheid vervulde hen, al had de Almachtige hen pijnlijk geslagen en diep vernederd voor de volkeren der aarde.

Niet lang duurde het of er vormde zich een nieuw Sanhedrin te Jabne, dat het Christendom verachtte en het met onverzoenlijken haat vervolgde. Zelfs buiten het Joodsche land werd haat en vijandschap openbaar. Dit blijkt uit de brieven geschreven aan de gemeente te Smyrna en Philadelphia.

In het begin der tweede eeuw kwamen de Joden weer in verzet en opstand. Die opstand verspreidde zich zelfs tot in Klein-Azië en West-Afrika. Wat de oorzaak daarvan? Keizer Hadri-aan stichtte te Jeruzalem een heidensche volksplanting of kolonie. Dat konden ze niet dulden. Daarbij kwam dat deze keizer besloot tot de vernietiging van de nationaliteit der Joden. “Hij verbood de viering van den Sabbath, strafte de besnijdenis als misdaad en bouwde op de puin-hoopen van Jeruzalem eene aan Jupiter gewijde stad, die den naam droeg van Aelia Capitolina.”

Donker zag het er toen met het Jodendom uit. In dezen nood stond een valsche Messias (132) op, bij den naam van Bar-Cochba (sterrenzoon Num. 24:17). Het was toen dat er een bloedige vervolging ontstond tegen de Christenen. Zij beleden immers de ware Messias en vonden alle zaligheid door het geloof in Hem. Geen wonder dat de Joden met hun valsche Messias aan het hoofd, de Christenen trachten uit te roeien. Tegelijkertijd waren ze ook zeer bitter tegen de Romeinen gekant.

Deze valsche Messias riep de Joden te wapen. Hij veroverde Jeruzalem en zelfs Palestina. Onder de regeering van keizer Julius Severus werd de valsche Messias uitgeroeid en alle opstand in bloed gesmoord. Deze z.g.n. “sterrenzoon” moest het onderspit delven. Gelukkig, nooit de ware Messias. Hij heerscht als Koning tot in eeuwigheid, en zal al Zijne vijanden onder Zijne voeten zetten. Hij is Zaligmaker voor allen die als diep ellendig geloovig tot Hem vluchten:

Van zee tot zee zal Hij regeeren,
Zoo ver men volk’ren kent;
Men zal Hem van d’ Eufraat vereeren
Tot aan des aardrijks end.

‘t Behoeftig volk, in hunne nooden,
In hun ellend’ en pijn,
Gansch hulpeloos tot Hem gevloden,
Zal Hij ten redder zijn.

Over Jeruzalem werd toen de ploegschaar getrokken. Op doodstraf werd den Joden verboden de heilige stad te betreden. “Slechts mochten zij op den jaardag der verwoesting de stad op de omliggende bergen van verre aanschouwen.”

Dit alles leidde echter niet tot vernedering. Israël ging door in verharding. Het deksel bleef op het aangezicht. Velen meenden dat ze te traag waren geweest in het onderhouden der wet; daarom al dat onheil. Nu werden door hen overal wetenschappelijke scholen opgericht, “die meteen kweekplaatsen waren van alle lasteringen tegen Christus en de Christenen, terwijl de meest ongerijmde en geestdoodende instellingen werden ingevoerd en hun godsdienst met een vloekgebed tegen de afvallingen werd vermeerderd. Vooral in de school van Hillel, te Tiberias, ontstond uit de oude sekten het eigenlijke Rab-binisme, waaruit omstreek 220 de Mischna (het eerste gedeelte van den Talmud) is ontstaan, die in de 4de eeuw door de Gemara (met uitleggingen vermeerderd) tot leer- en wetboek (Talmud) werd verklaard. In de scholen aan de Euphraat werd in 430-521 mede een Talmud vervaardigd, die eerstgenoemde overschaduwde; hij is uit dezelfde bestanddeelen samengesteld, maar drukt nog meer het wezen van het nieuwere Jodendom uit.”

De meeste Joden zijn meer bekend met den “talmud” dan met het Oude Testament. Wordt de Jood waarachtig tot God bekeerd, dan heeft dit z.g.n. leerboek geen waarde meer voor hem; dan krijgt niet alleen het O. T. maar ook het Nieuwe Testament groote waarde voor Hem. Tijd en ervaring heeft dit bewezen.

Om nog iets meer van dat door de Joden geliefde en gewaardeerde boek te zeggen: “In den Talmud onderscheidt men weer wettische gedeelten, die ontwikkeling van wetsbepalingen geven en meer stichtelijke gedeelten, waarin toelichtende en opbouwende verhalen ten beste gegeven worden.

De Talmud geeft volstrekt niet enkel godsdienstige beschouwingen. Men vindt er ook stof in voor allerlei andere wetenschappen, als: filosofie, geneeskunde, rechtsleer, grammatica, sterrenkunde, enz.

De Talmud, die als ‘t ware een spreekzaal is, waarin de geleerde Joden tijdens een periode van 5 eeuwen zich uitten, is daarom van groote beteekenis voor de geschiedwetenschap, voor ‘t leeren kennen van allerlei toestanden in verschillende landen, waar de Joden woonden.

De Talmud is gedurende meer dan 1000 jaren de voornaamste geestelijke voedingsbron en het leermiddel voor de Joden in de gansche wereld geweest.

De Talmud is de opvoerder van ‘t Joodsche volk geweest.

Aan de spitsvondige redeneeringen van den Talmud scherpte zich het Joodsche verstand van eeuw tot eeuw, en door groote stukken van buiten te leeren, ontwikkelde men zijn geheugen.

In weerwil van al het dorre en doode in den Talmud heeft hij eeuwen lang velen Joden, die op hunne wijze ernst maakten met hun godsdienst, die leefden voor hun godsdienstplichten, geestelijk voedsel in menig opzicht kunnen verschaffen.”

Toen het Christendom meer bekend werd bij het Romeinsche heidendom, kwam ook van dien kant meer tegenstand, ja spoedig zelfs zeer bloedige vervolging. Daar het Christendom door de prediking der Apostelen en andere dienaren des Heeren zich snel verspreidde, is het geen wonder dat dit meer de aandacht ging trekken der heidenen, ja, zelfs der Romeinsche keizers.

In de eerste Christenheid zag men de Christenen gewoonlijk aan voor een Joodsche sekte. Onder hen behoorde ook keizer Claudius. Toen echter het Jodendom in macht en aanzien verminderde, en het Christendom zich krachtig ontwikkelde en in vele landen toenam, werd dit anders. Het waren ook vooral de priesters der he;-densche tempels, die de aandacht van volk en overheden op de Christenen deed zetten.

Nu was er een oude Romeinsche wet die het eeren van eiken god verbood, welke niet door den Staat erkend was. De godsdienst was onder den Romeinen nu eenmaal staatszaak. Het ondermijnen van den staatsgodsdienst mocht den Staat zelf in gevaar brengen.

Naarmate het Christendom uitbreidde werd het meer duidelijk, dat het een nieuwe godsdienst was, waarvoor geen vergunning gevraagd of ontvangen was, en daarom werd het als een verboden godsdienst beschouwd. De overtreders der wet moesten dus worden gestraft.

Hierbij moeten we ook nog aanmerken dat het in den loop der tijden als tot een wet was geworden om de Romeinsche keizers goddelijk te vereeren. Het was een nationale eeredienst geworden voor het gansche Rijk.

Ieder burger die zich hier onttrok, werd beschouwd als een staatsmisdadiger. Vooral in deze overtreding was men niet toegefelijk. Hoevele Christenen zijn wreedaardig ter dood gebracht, omdat ze weigerden den keizer goddelijk te vereeren. Spoedig was hun vonnis geveld indien ze weigerden wierook te offeren op het keizerlijk altaar.

Onder de Romeinsche keizers waren er die zeer toegefelijk waren tegenover de Christen. Staatkundig belang had daar veel mede te doen, maar er waren ook keizers die zeer verdraagzaam waren en min of meer afkeerig waren van het ombrengen dier menschen. Nu leert de geschiedenis ons, dat de beste en meest verlichtte keizers, vaak de heftigste vervolgers der gemeente Gods waren. Zij zagen het welzijn en de eenheid van hun Rijk door het Christendom be-dreigd. Is het wonder! Ze kenden ook de Christenen niet, noch hun leer en God.

Kurtz zegt er van in zijn boek: “Het (Christendom) trad op met het openlijk uitgesproken doel, om alle andere godsdiensten te verdringen; en de onwederstaanbare vorderingen, die het maakte, betoonden, met hoeveel kracht het dit doel poogde te bereiken. De nauwste aaneensluiting en de broederliefde der christenen, en hun besloten vergaderingen verwekten en versterkten de verdenking dat zij eene vereeniging uitmaakten, gevaarlijk voor den Staat; hun tegenzin in den met allerlei heidensche plechtigheden verbonden staats- en krijgsdienst; hun weigering, om voor het borstbeeld des keizers wierook te branden; de standvastigheid huns ge-loofs, dat evenzeer alle geweld, als elke poging tot overreding trotseerde; hun afzondering van de wereld, en wat van dien aard meer was, het werd alles van staatswege als onverdraagzaam of als vijandschap jegens het welzijn van den staat, als onverbeterlijke hardnekkigheid, ongehoorzaamheid, opstand en majesteitsschennis beschouwd. Het heidensche volk zag daarbij in de Christenen de vijanden en verachters zijner goden; en hun godsdienst, die geene tempels, altaren of offers bezat, gold bij het volk volslagen goddeloosheid. De ontzettende lasteringen (dat zij in hunne vergaderingen afschuwelijke ondeugden pleegden, kinderen slachtten, menschen-vleesch aten, e.d.g.) werden even ijverig verspreid als bereidwillig geloofd. Alle onheilen en volksrampen stelde men op hun rekening, als openbaringen van den toorn der door hen verachte goden. Daarbij waren heidensche priesters, goeten en handelaars in afgodsbeelden steeds bereid, om in hun eigen belang de volkswoede aan te vuren.”

Hadden zij die tot het Heidendom behoorden bij het ontstaan der Kerk, in het eerst niet anders dan verachting en hoon voor haar; dit werd anders toen het Christendom alom toenam en de overhand scheen te zullen verkrijgen. Wijsgee-rige mannen stonden toen op om met woord en pen het Christendom te bestrijden en te ontzenuwen. Sommige van hun geschriften zijn bewaard gebleven. Met al hun tegenstand en bestrijding konden ze echter den wasdom der kerk niet tegenhouden. Het welbehagen des Vaders in het zaligen van zondaren, ging door de machtige hand van Koning Jezus gelukkiglijk voort. De Heere sprak ook toen: “Ik zal werken en wie zal het keeren?” Gods uitverkorenen zullen te voorschijn komen en moeten zalig worden. Dat kan geen duivel of mensch tegenhouden.

De aanvallen op de kerk en haar leer waren vele, maar de Heere verwekte toen ook mannen die deze aanvallen heldhaftig en kloekmoedig tegenstonden en hunne argumenten vernietigden. Deze mannen werden “Apologeten” genoemd, en kunnen de kerkvaders na de Apostelen daartoe gerekend worden. Wel was er moed en kracht van Boven toe noodig om het Christendom tegenover volk en overheden te verdedigen. Meer dan eens moest de apologeet zijn verdediging met zijn leven boeten. Zeker schrijver zegt hiervan het volgende:

“Reeds onder Keizer Hadriaan werd te Athene (130) eene verdediging van het Christendom overgegeven door den wijsgeer Aristides, benevens eene andere door den bisschop Quadratus, die zich beroemde nog omgegaan te hebben met hen, die door Jezus waren genezen. Belangrijker dan deze zijn zeker de apologieen van Justinus den Martelaar, op keizerlijk bevel, gelijk we later zullen zien, beantwoord met de terdood brenging van dezen Christen wijsgeer te Rome.

Athenagoras schreef eene bede aan Keizer Marcus Aurelius, waarin hij zacht en bedachtzaam de Christenen tracht te zuiveren van de hun ten laste gelegde misdaden en aantoont, dat zij de hulde van den Keizer verdienden.

Tertulliaan trok, met wel wat bittere welsprekendheid, tegen het oude heidendom te velde en bewees het goed burgerrecht der Kerk. Origenus onderzocht met onvermoeide vlijt de tegenwerpingen van genoemden Celsus en verdedigde eveneens het wetenschappelijk recht van het Christendom. Beide laatstgenoemden schreven in het volle vertrouwen, dat de voortgang hunner zaak niet meer te stuiten zou zijn.

Merkwaardig zijn de bewijzen der genoemde Apologeten,—wier getal met de namen van andere vermeerderd zoude kunnen worden—voor de waarheid en de goddelijkheid van het Christendom. Hiertoe voeren zij o.a. aan de zedelijke kracht en goddelijke wijsheid ook in arme onbeschaafde menschen, de godsdienstige bevrediging, de hoogste zedelijkheid, de spoedige, onweerstaanbare uitbreiding van het Christendom en de vreugde, waarmede de martelaars den dood tegemoet gingen.”

Zoo blijkt uit het voornoemde ook weer zeer duidelijk, dat Gods kerk op aarde een strijdende kerk is. Ze zal strijden in Godes kracht, ze zal overwinnen door het bloed des Lams. Dat volk mag bij tijden zeer kleinmoedig zijn, op andere tijden zijn ze groot- en kloekmoedig. Dat volk is een treurend en klagend, maar ook wel eens een zingend en juichend volk. In het midden van strijd en vervolging, moeite en ellende, zingt het wel met David:

Ik zal, vol heldenmoed,

Daar mij Zijn hand behoedt,

Tien duizenden niet vreezen;

Schoon ik, van alle kant,

Geweldig aangerand

En fel geprangd moog wezen.

(Wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1949

The Banner of Truth | 16 Pagina's

KERKGESCHIEDENIS

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1949

The Banner of Truth | 16 Pagina's