Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKGESCHIEDENIS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKGESCHIEDENIS

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Vervolg)

Onder de volgende keizers die over Rome regeerden was het zeer afwisselend in betrekking de Christenen. Dan eens was er vervolging, en dan hadden ze rust. Alexander Severus (222–235) was hen niet ongenegen. De geschiedenis zegt, dat hij zelfs het Christus-beeld onder zijn huisgoden plaatste. Hij was eerder een voorstander dan een tegenstander. Hij beschouwde het Christendom als een gevestigden godsdienst. De keizerin-moeder woonde zelf de prediking bij van den geleerden Origenes. Toch is de gedachte dat dit meer geschiedde om zijn groote geleerdheid te hooren, dan uit behoefte des harten.

Keizer Philippus Arabs (244–249) begunstigde de Christenen zoo openlijk, dat men wel geloofde dat hij in het geheim een Christen was. Zoo hadden de Christenen eenige jaren rust en namen ze veelvuldig toe. Gedurende die rust kwam er echter meer kaf onder het koren. Velen werden der wereld gelijkvormig. Met al hun uitwendige openbaring van den Christelijken godsdienst, misten ze de inwendige kracht des Geestes en der genade. Dat werd gezien onder de regeering van keizer Decius (249–251).

Een hevige en vreeselijke vervolging brak onder zijn regeering uit. Op allerlei wijze trachtte men de Christenen tot afval te brengen. Alle mogelijke middelen werden aangewend, als verbeurdverklaring van goederen, verbanning, martelingen en terechtstellingen. Velen dan ook die de wortel der zaak niet in hun hart hadden, en zij die door de lange rust vadzig waren geworden, vielen af en lieten den Christelijken Godsdienst varen. Zelfs de bisschop van de gemeente Smyrna, waar eenmaal Polycarpus gezegend had gearbeid, kon in de ure der verzoeking niet staande blijven en betrad weer den afgodstempel. De toeloop van afgevallen Christenen naar de heidensche altaren was zeer groot. Dat was tot groote droefheid van Gods oprechte knechten en kinderen, die in de kracht des Heeren mochten staande blijven.

Lezers! hoe zou het gaan in deze tijden, als de Heere in zulke beproevingen Zijn dorschvloer zou zuiveren? Zou het getal der afvalligen niet veel grooter zijn? Zooals vroeger zouden dan echter de oprechte Nathaniꫳ weer met gebed en smeeking hulp van Boven zoeken. Dat volk leert zich zwak kennen in eigen kracht, maar sterk en machtig in de kracht des Heeren. Paulus zegt, als ik zwak ben dan ben ik machtig.

Pionius, een der ouderlingen van de gemeente te Smyrna, werd ook naar den heidensch tempel gesleepd, om er de goden te offeren. Daar zag hij tot zijne groote droefheid den afval van zijn bisschop; doch hij zelf beleed standvastig: “Ik ben een Christen!” Tot den brandstapel verwezen, eindigde hij te midden der vlammen, zijne belijdenis en leven met te zeggen: “Amen, Heere! Ontvang mijnen geest!”

Ook het volgende had plaats onder de regeering van dezen wreeden keizer: “In Antiochi韬eefde een Ouderling, Sapricius geheeten, in vertrouwelijke vriendschap met Nicephorus, een lid der gemeente. Tengevolge van eenen twist veranderde echter de langdurige vriendschap in bittere vijandschap, zoodat zij elkander zelfs niet meer groetten. Nicephorus kwam het eerst tot inkeer, en begreep, dat zulk een toestand niet naar Gods wil en evenmin tot stichting der gemeente was. Hij zond daarom tot tweemaal toe den Ouderling boden ter verzoening, doch zonder gevolg. Toen wierp hij zich voor zijnen vroegeren vriend op de knieꬬ en smeekte: “Vergeef mij om des Heeren wil, mijn vader!” Doch de Ouderling was niet te vermurwen.

Niet lang daarna brak de vervolging onder voornoemden keizer uit en weldra werd Sapricius, als een steunpilaar der Christengemeente, voor den rechter gesleurd. Eene heerlijke belijdenis van zijn geloof legde hij af, en noch kwellingen, noch martelingen konden hem tot afval bewegen, waarom hij veroordeeld werd om onthoofd te worden. Met opgerichten hoofde en onverschrokken blik, ja, met eene verhevene blijmoedigheid ging Sapricius zijnen doodsweg. Onderweg kwam zijn voormalige vriend hem te gemoet, en zonder te letten op de spottende woorden der soldaten, viel Nicephorus den martelaar te voet en riep smeekend uit: “Getuige van Christus! vergeef mij, dat ik u beleedigd heb.” Zwijgend ging Sapricius verder. Nog eenmal trachtte, Nicephorus den onverzoenlijken man tot zachtere gevoelens over te halen, doch ’t was tevergeefsch. Intusschen was de strafplaats bereikt en de martelaar knielde neder om den doodelijken slag te ontvangen. Eensklaps begaf hem den moed, en hij riep den beul toe: “Houd op! Ik zal het gebod des keizers volbrengen en aan de goden offeren.” Verschrikt riep Nicephorus uit: “Bezondig u niet, mijn broeder, door afval. Verloochen toch Christus, onzen Heere, niet. Verbeur de krone niet, die gij zoo spoedig kunt verwerven!” Maar Sa-pricius zag niet eens naar hem om en lette evenmin op zijne welmeenende woorden. De heidenen juichten, maar het gejubel verstomde, toen Nicephorus sprak: “Ik geloof in den Heere Jezus Christus, dien Sapricius verloochend heeft; doodt mij dus.” Vol verbazing wordt deze goede belijdenis aangehoord; de Stadhouder werd er mede in kennis gesteld, en terwijl de ontrouw geworden Ouderling in vrijheid, maar als een afvallige, kon heengaan, onderging Nicephorus blijmoedig den marteldood.”

Zulk een droevig’ geval van Sapricius doet ons denken om hetgeen Paulus ons beschrijft in 1 Cor. 13, zeggende: “Al ware het, dat ik de talen der menschen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zoo ware ik een klinkend metaal, of luidende schel geworden. En al ware het, dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de wetenschap; en al ware het, dat ik al het geloof had, zoodat ik bergen verzette, en de liefde niet had, zoo ware ik niets. En al ware het, dat ik al mijne goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zoo zou het mij geene nuttigheid zijn. De liefde is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen.” enz.

Het was in dien tijd dat er ook alreeds bloeiende Christengemeenten waren ontstaan in Egypte en over de geheele noordkust van Afrika. Een der beroemste gemeente was die te Alexandri骠een stad in Egypte. Het is niet zonder grond, dat de Evangelist Marcus daar het eerst het Evangelie had gebracht. Er was een beroemde Catechetenschool. Vele leeraren ontvingen daar hunne opleiding. Een van de beroemste leeraren van de gemeente te Alexandri韷as Origenes, ook wel Adamantius, dat is “Diamant der Christelijke Gemeente.” Hij was een groot geleerde, maar helaas! hij was niet zuiver in al de leerstukken des Bijbels, dat vooral in de latere jaren zijns levens zich duidelijk in woord en geschrift openbaarde.

Origenes werd in het jaar 185 uit geloovige ouders geboren. In zijn jeugd openbaarde hij reeds groote begeerte naar kennis en wetenschappen. Hij las veel in de Heilige Schrift en kende geheele hoofdstukken van buiten. Hij deed dan over het gelezene soms zulke diepzinnige vragen aan zijn vader Leonidas, dat die daarover verwonder was, maar opdat de schrandere knaap niet hoogmoedig en waanwijs zou zijn, berispte hij hem daarover wel eens in liefde.

Origenes was zeventien jaren oud toen er vervolging om des geloofs wil uitbrak. Velen werden in den kerker geworpen en gedood. Ook de vader van dezen jongeling werd gevangen genomen.

Zijn zoon Origenes bezocht hem dagelijks in de gevangenis, en brandde de vurige jongeling van verlangen om met zijn vader te sterven terwille van Christus. Zijn moeder verborg ten laatste zijn kleederen, om die gevaarlijke bezoeken te beletten. Leonidas bleef getrouw tot het einde en stierf den marteldood. Hij werd onthoofd en zijn goederen verbeurd verklaard. Met zeven kinderen bleef de bedroefde moeder achter. Origenes hoewel nog jong, vestigde zich in zijn geboortestad als onderwijzer, om zoodoende in de behoeften van moeder en zes broers te voldoen. Spoedig was hij beroemd.

In 203 werd hij opvolger van Clemens Alexandrinus, die gevlucht was. Hij was toen nog slechts achttien jaren oud. Origenes legde zich ook toe op de studie van het Hebreeuwsch. Verschillende reizen ondernam hij o.a. naar Rome, Arabi骠Palestina en Griekenland. In Palestina werd hij door twee bevriende bisschoppen Theoktistus van Cesarea en Alexander van Jeruzalem tot bresbyter gewijd. Zijn eigen bisschop Demetrius gevoelde zich daardoor gekrenkt, riep hem naar Alexandri韴erug en liet hem op twee synodes (231 en 232) wegens dwaalleer en verachting van de kerkelijke wetten uit zijn ambt zetten.

(Wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1951

The Banner of Truth | 16 Pagina's

KERKGESCHIEDENIS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 1951

The Banner of Truth | 16 Pagina's