Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE GEBOORTE VAN CHRISTUS ALS HET AMEN OP GODS BELOFTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE GEBOORTE VAN CHRISTUS ALS HET AMEN OP GODS BELOFTEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teeken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal eenen Zoon baren, en Zijnen Naam IMMANUEL heeten.”—Jes. 7:14.

WIJ worden thans weer geroepen naar Bethlehems kribbe, om daar te staren op dat groote wonder dat d’ aard in ‘t rond verheugt. Geen Kerstfeest met kerstboom en kerstgeschenken, maar de verkondiging van het eeuwige wonder: “Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe,” Joh. 3:16.

Vreeselijk als het nog nooit Kerstfeest is geweest, als namelijk dat Kind nog nooit geboren is in ons hart. Mocht de Heere Zich nog ontfermen naar de grootheid Zijner barmhartigheden over een mensch die dood ligt in de zonden en misdaden, en die daar ligt op de vlakte des velds, geen medelijden hebbend met zichzelf.

Och, of het eens Kerstfeest werd voor dat arme bestredene en zuchtende Zion, dat met de herders de nachtwacht houdt: Ik blijf den Heere verwachten enz. Ps. 130:3.

Mijn zaak zal toch niet zijn ontbonden
Voor dat ik Jezus heb gevonden.

Dat Gods volk de heerlijkheid van dien geboren Zions Koning bij vernieuwing mocht aanschouwen en Hem met Simeon in hun armen mocht nemen, om in Hem zich te verblijden; maar ook met de herders met dat Geschenk van ‘t Goddelijk Alvermogen in God te eindigen.

Een enkel oogenblik wenschen wij stil te staan bij de geboorte van Christus.

In die geboorte is er veel te zien. Wie zal de lengte en breedte en diepte van Immanuëls land meten? Toch gelukkig de ziel die er veel mee bezig mag zijn. ‘t Is duizendmaal beter dan om een ander de maat te nemen. In deze korte overdenking willen wij die geboorte bezien, zooals wij boven reeds schreven als “het Amen op Gods beloften.”

Zoodra Adam en Eva gevallen waren, is Gods eeuwige Raad reeds ontsloten in de welbekende moederbelofte Gen. 3 vs. 15. Onze dierbare Catechismus zegt zoo terecht op de vraag: Waaruit weet gij dat?: Uit het heilig Evangelie, hetwelke God Zelf eerstelijk in het Paradijs heeft geopenbaard, en daarna door de heilige patriarchen en profeten laten verkondigen enz. Nu, van de laatsten hebben wij hier een duidelijk getuigenis.

Geven wij allereerst een antwoord op de vraag: Onder welke omstandigheden God die belofte gaf?

Het was oorlog. Rezin de koning van Syrië en Pekah de zoon van Remalia, de koning van Israël, waren opgetogen naar Jeruzalem, om tegen haar te strijden. En het waren niet alleen die twee koningen, die in het harnas waren tegen Juda, maar ook de Edomieten en de Filistijnen, aartsvijanden van het volk des Heeren, waren in het land gevallen. Gods Woord zegt ons op een andere plaats, dat er van Achaz’ leger 120.000 man gesneuveld en 200.000 vrouwen en kinderen gevangen genomen waren. De Heere kwam ook in dien tijd afrekenen. De ongerechtigheid klom ten hemel, en de zonde vermenigvuldigde. Achaz ging het volk er in voor, boog zich voor de afgoden en liet den God Zijner vaderen schandelijk varen. Ja het kwam zoo ver, dat hij zijn eigen zonen door het vuur liet gaan. De ware godsdienst werd verlaten, God verloochend en verzaakt en den vreemden goden goddelijke eer bewezen.

Het was een vreeselijke toestand. Alles had zich als losgescheurd van dien God, Die zooveel wonderen had verricht. En zie, nu kwam God met de verwoesting van den oorlog. God laat niet met Zich spotten, en wat de mensch zaait zal hij ook maaien.

Dat de consciëntie wakker geschud werd, bleek daaruit dat het hart van Achaz en van het volk zich bewoog, gelijk de boomen des wouds. Ja, als God gaat spreken, dan doet de consciëntie haar werk nog wel, of anders moet de mensch wel totaal aan de verharding zijn overgegeven.

O! alles was aan de verwoesting overgegeven in Achaz’ dagen, als de Heere Zich niet ontfermd had. Maar zie, Zijn barmhartigheden roemden tegen een welverdiend oordeel.

Niet om Achaz, en niet om iets dat in het schepsel is, maar God is bewogen in Zichzelf.

God gedenkt Zijn Verbond tot in eeuwigheid; aan dat Verbond waarvan Christus het Hoofd is, en waarin Hij vertegenwoordigt al Zijn uitverkorenen. Zulk een overblijfsel zal er altijd zijn en blijven, hoe diep het verval ook moge zijn. Christus is op aarde nooit zonder onderdanen geweest. En tenslotte om dat volk gaat het dan ook altijd.

Jesaja, de getrouwe Godsgezant, werd op Goddelijk bevel gezonden naar Achaz.

Ging Jesaja alleen? Neen, hij moest zijn zoon Schear-Jaschub meenemen, daarin lag al een groote beteekenis, want die naam beteekent: “Het overblijfsel zal behouden worden.” Och had Achaz maar opgemerkt, hoe laag had hij dan voor dien God, Dien hij zoo vertoornd had, gebogen in het stof! En lees dan maar verder in dat kapittel welk een goede boodschap de profeet hem in ‘s Heeren naam brengt. De vijand wordt door den Heere beteugeld; hij zal niet verder meer verwoesten. O, wat is God toch genadig en barmhartig! En bij een boodschap blijft het niet. Neen, Gods bemoeienissen gaan nog verder. De Heere wil hetgeen Jesaja betuigd heeft, nog met een teeken bevestigen.

Wat laag buigt God toch voor een zondaar!

Wat zal éénmaal alle mond gestopt worden voor dat Goddelijk gericht, waar elk mensch voor gedagvaard zal worden!

Eisch u een teeken van den Heere uwen God; eisch beneden in de diepte, of eisch boven uit de hoogte. Wij zouden zeggen: Achaz, dat moet ge toch wel met beide handen aangrijpen.

Gideon vroeg tot tweemaal een teeken en David was er ook om verlegen in Ps. 86:17.

De Heere biedt het Achaz aan … en zie, Achaz verwerpt het. Juda’s koning wil met God niet te doen hebben. O, ‘t kan niet erger! Achaz verwerpt openlijk God—en de aanbieding van Zijn genade in Christus. En nu niet om dien koning te verontschuldigen, ‘t zij er verre vandaan —elk is verantwoordelijk voor zijn daden—maar had onze eerste vader God niet verworpen, zoo ware Achaz nooit zoo ver gekomen. Doch zie, in Adams droeven en rampzaligen val ligt de oorzaak van het ongeloof en van de versmading van Gods genade.

En is het nu met ons van nature anders? Er is wel onderscheid in de openbaring, maar niet in den grondslag van het leven. Dat is van elk mensch van nature: Wijk van mij, want aan de kennis Uwer wegen heb ik geen lust. En verneem nu het eeuwige wonder Gods, niettegenstaande Achaz van God niet wil weten, en wij in Adam van alles ons losgescheurd hebben: Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teeken geven.

De grond van dat “daarom” ligt niet in het schepsel, maar alleen in het vrije souvereine Welbehagen Gods, waarvan ook de Engelen zongen in Bethlehems velden, en waarvan Gods gunstgenooten, die er buiten gevallen zijn, leeren stamelen Ps. 89:8. Nooit zal eenig menschenkind dat wonder kunnen bevatten. De eeuwigheid zal er voor noodig zijn. God heeft Zelf een weg gebaand, waar geen weg was; een teeken gegeven tot verheerlijking van Zijn eeuwige deugden in Christus, en tot behoudenis van Zijn uitverkorenen.

Het tweede waarop wij hebben te letten is:

“De inhoud van die Goddelijke belofte.”
Dat is niemand minder dan Christus.

Een maagd zal zwanger worden en een Zoon baren. Het Wonder aller wonderen Hij, Die waarachtig God is en blijft, Die was eer Hij kwam, werd mensch. Het Woord is vleesch geworden Joh. 1:14.

De Zoon is grooter en ouder dan de moeder; de moeder is een dochter van haar Zoon.

‘t Is niet te begrijpen, maar zalig, die het gelooven en geloovig aanbidden mag.

Paulus verklaart het in 1 Tim. 3:16: “De verborgenheid der Godzaligheid is groot. God is ge openbaard in het vleesch,” en in Hebr. 2:14–15: “Overmits dan de kinderen des vleesches en bloeds deelachtig zijn, zoo is Hij ook desgelijks derzelver deelachtig geworden, opdat Hij door den dood te niet doen zou degenen, die het geweld des doods had, dat is de duivel. En verlossen zou al degenen die met vreeze des doods, door al hun leven, der dienstbaarheid onderworpen waren.

“En Zijnen Naam IMMANUEL heeten.”

In de oorspronkelijke taal beteekent het, zoo zeggen de geleerden, niet anders dan:

a. Hij zal dat zijn;

b. Hij zal daarvoor erkend worden.

De naam Immanuël wijst er allereerst op dat de Middelaar twee naturen heeft: een Goddelijke en een menschelijke.

Vele diepten liggen er in die natuur van Christus. In deze korte beschouwing kunnen wij het slechts aanstippen; dat kan een ieder wel gevoelen.

Waarachtig God moest Hij zijn

om tot God te kunnen naderen Jer. 30:31;

om Gods toorn te kunnen doordragen;

om Zijn menschelijke natuur te ondersteunen:

om een oneindige waardij aan Zijn verdiensten toe te brengen.

Daar is een oogenblik aangebroken dat die Middelaar als Overwinnaar kon uitroepen: “Het is volbracht.”

O! wij moeten hier leeren dat wij aan onze zaligheid niets kunnen doen, maar ook practisch leeren dat wij er niets aan moeten doen. Dat zijn de verborgenheden die de Heere leert dengenen die Hem vreezen. Afgewerkt, uitgewerkt, doodgewerkt, om alleen in het volbrachte en volkomene werk van Christus ruste te vinden.

De Middelaar moest mensch zijn; ziel en lichaam dus bezitten omdat een mensch had gezondigd, en omdat in die menschelijke natuur God de zonde zou straffen naar Zijn eeuwig en onkreukbaar recht, maar ook opdat Christus ziel en lichaam verlossen zou van het oordeel der eeuwige verdoemenis.

Door dien Immanuël is Gods recht voldaan; de Wet voldaan, Gods toorn gestild; den afstand die er was tusschen God en onze ziel heeft Hij weggenomen. Hij heeft het alles tot een vlak veld gemaakt. De schuld Uws volks hebt Gij uit Uw boek gedaan, Ps. 85:1. Maar ook, Hij herstelt in de gemeenschap met God, en zóó, dat geen satan, wereld of zonde dien ban ooit meer breken kan.

“God met ons.”

Neen, niet wij met God. ‘t Is alles éénzijdig, souverein, vrijmachtig. Bewonder en aanbid:

de liefde des Vaders;

de liefde des Zoons;

de liefde des Heiligen Geestes.

God met ons. Niet met de engelen, of met de duivelen, maar: met ons menschen; “stof en stank onreine,” Ps. 103:7 (oude rijm) ; met zondaren, met Adamskinderen; met verbondsbrekers, trouweloozen, goddeloozen, ondankbaren, kinderen des toorns, doemschuldigen. Och ja, ‘t is niet uit te drukken! ‘t Zijn afgronden!

Gelukkig die ziel die er geen vreemdeling van blijft God met ons, God voor ons, God in ons. God is met onze menschelijke natuur vereenigd. Daardoor is het Heilig Goddelijk Wezen wederom met van nature zondige menschen vereenigd. In ‘t bijzonder God de Zoon vereenigt Zich op de nauwste wijze met de zielen der geloovigen en hun lichamen zijn tempelen des Heiligen Geestes. Daarom is God altijd met en voor hen ter bescherming en hulp.

Ik moet gaan eindigen.

Die belofte is vervuld.

Paulus schrijft van die vervulling in Gal. 3:4–5. Het is gegaan door een weg van onmogelijkheid. Doch duistere voorzienigheden stremmen Gods beloften niet.

Christus is gezet tot een Val en Opstanding.

Tot een val. Dat zal vreeselijk zijn. O, onbekeerde lezer, God mocht u nog te sterk worden. Leer voor dat Kind in Bethlehems kribbe bukken. Het is misschien voor de laatste maal dat het Kerstfeest voor u is, en dan nooit deel aan dat Kerstwonder gehad voor uw arme ziele!

Milde handen, vriendelijk’ oogen
Zijn bij U van eeuwigheid.

Kust dien Zoon, opdat Hij op U niet toorne! Uitziend volk, ge mocht nog eens een boodschap krijgen gelijk de herders in Bethlehems velden. Maar dan moeten uwe teekentjes wegvallen. Dan, als alles u ontvalt, dan kan voor dat van God gegeven Teeken alleen maar plaats zijn. En dan naar Bethlehem! De herders gingen met haast. Hun gemis dreef hen er toe, gewerkt door den Heiligen Geest.

Ja, dat is het kenmerkende van allen die zaligmakend overtuigd worden. Die overtuiging voert hen tot Christus. Tot Hem, Die van nature voor hen geen gedaante noch heerlijkheid had. Daar is geen plaats in ons hart voor Hem, tenzij dat er plaats gemaakt worde door God Zelf. Dat volk krijgt met de klove te doen tusschen God en hun ziel, met erf- en dadelijke schuld, vloek der wet, het eischend recht van God. En alles wat zij beleefd hebben kan de klove niet overbruggen; ‘t wordt aan hun kant: verloren, verloren! Uit alles neemt God den grond weg, en het wordt: “Geef mij Jezus of ik sterf.” En die zoo met de herders naar Bethlehem reizen mogen om dat Kind te zoeken, zullen geen tevergeefsche reis maken. Zij vinden dat Kind en zien ook in Hem het Amen op Gods beloften.

‘t Is groot een belovend God te leeren ken nen, maar nog grooter een vervullend God te ontmoeten. O! zoekend volk, ik moge u toeroepen:

Gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet, Houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vroolijk leven.

Volk des Heeren. Veel ware er nog aan het geschrevene toe te voegen. In de geboorte van Christus zien wij ook

de verheerlijking van het Godsbestuur;

de openbaring van de eeuwige liefde Gods;

de vervulling van den ontledigden en uitgeledigden zondaar.

Het is een oceaan, waar geen bodem in te vinden is: Immanuël, God met ons, en dat tot in aller eeuwen eeuwigheid. Zij dat uw sterkte, blijdschap en kroon, ook in alle wederwaardigheden van uw leven, en verwaardigde de Heere ons met al Zijn gunstgenooten in te stemmen met den apostel Paulus in 2 Cor. 9:15: Doch Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke gave. Die oefening zal uw ziel in deze onrustige tijden, vol van beroering, innerlijke rust geven. Dat geboren Kind in Bethlehems kribbe is toch de Silo “de Rustaanbrenger” waardoor ook uw ziel alleen maar rust in vond, en dat blijft tot aan het einde van uw loopbaan hier beneden. Alle grond is er dan ook om te eindigen met den man naar Gods hart in Ps. 2:7:

Welzalig zij, die, naar Zijn reine leer
In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen;
Die Zions Vorst erkennen voor hun HEER’;
Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1952

The Banner of Truth | 16 Pagina's

DE GEBOORTE VAN CHRISTUS ALS HET AMEN OP GODS BELOFTEN

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1952

The Banner of Truth | 16 Pagina's