Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE SABBAT DE DAG DER RUSTE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE SABBAT DE DAG DER RUSTE

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

“En wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven, en op den sabbat rustten zij naar het gebod.”—Luc. 23:56.

VOOR duizenden en tienduizenden is de dag des Heeren een dag van on-rust. Voor zeer velen is het een uit» gangsdag. De een zwerft hier heen, en de ander spoedt zich weer naar een andere plaats. Voor de groote massa is het een zonde dag.

Ook zijn er die den Sabbath gebruiken als een slaapdag. Men is in de week zoo druk met de wereld, en Zaterdagsavonds moet men nog uit. Sommigen komen soms laat in den nacht pas terug, en dan … ja dan moet men een gedeelte van den Sabbath gebruiken om op bed te liggen.

Droevig, indroevig wanneer wij zoo leven, en het minste besef van de heiligheid en de voortreffelijkheid van ‘s Heeren dag gevonden wordt.

Wat zal eenmaal dien dag tegen duizenden en tienduizenden getuigen. Waar de gelegenheid geopend was om te gaan onder Gods Woord, of tot het onderzoek van Gods getuigenis, doch wanneer dat versmaad werd.

Geen acht geslagen op het aanbod van genade, en moedwillig ons onttrokken van de prediking des Woords; wat zal het in de eeuwigheid eeuwig tegen hen getuigen.

Voor menigeen is de rustdag een dag van verveling. Men gaat nog wel een keer ter kerk, maar och ‘t is op aandrang van de ouders, of omdat het zoo hoort, maar met lust en genoegen, en om daar te hooren de woorden des eeuwigen levens, O neen. Zij zijn het gewoon, en uit sleur doen zij het maar zonder waarachtige behoefte. Geen acht wordt er geslagen op hetgeen er gepredikt of gelezen wordt. Het laat hun koud of de waarheid met ernst al wordt verkondigd; de donder van de wet, of de liefelijkheid van het evangelie wordt voorgesteld. Zij zijn als Gallio die zich geen van deze dingen aantrok.

O wat is de mensch toch van nature een beklagenswaardig voorwerp. Zoo reist hij de eeuwigheid tegemoet, zonder eenige bekommering omtrent het heil zijner onsterfelijke ziel.

Vreeselijk zal het zijn te vallen in de handen van den levenden God. O dat een ieder het toch bedenke dat dit leven een voor en toebereiding is voor de eeuwigheid. In het graf zal geen verzinning of wetenschap meer zijn. Hier aan deze zijde van het graf zal het beslist worden, ons eewig wel of eeuwig wee.

Bij God is het van eeuwigheid al beslist, maar dat is voor ons verborgen. Wij hebben te doen met de geopenbaarde wille Gods. En in zonderheid op den dag des Heeren hebben wij naarstig-lijk naar Gods huis te gaan. God woont onder de lofzangen Israels. En door de dwaasheid der prediking wil Hij zalig maken die gelooven.

Onder het oude volk des verbonds was de dag des Sabbaths van zeer groote beteekenis. Verschillende verordeningen daaromtrent had God in Zijn wet gegeven. Naar Ex. 35:2-3 mocht men geen werk doen op dien dag, en zelfs geen vuur aansteken in eenige woning. Werken van noodzakelijkheid als het verzorgen van onze beesten, moeten zoowel gedaan worden op den dag des Heeren als op de andere dagen der week. Alle slaafsche arbeid is verboden, ook in de kerk des Nieuwen Testaments.

Dat wij op Gods dag niet mogen wandelen, geen reizen mogen maken, dien dag niet houden om visiete te ontvangen, of bij anderen op visiete te gaan, hebben wij niet nader te voorschrijven. ‘t Is niet onzen dag, maar den dag des Heeren; die geheel en al gewijd moet zijn aan Zijn dienst. ‘t Is de dag dien de Heere gemaakt heeft, opdat ons vermaak en onze verlustiging in Hem zijn zal.

David had één ding van den Heere begeerd, dat zou hij zoeken om alle de dagen zijns levens te wonen in het huis des Heeren om de liefelijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijnen tempel, Ps. 27:4.

Ja in Ps. 84:11 zegt hij: “Want één dag in uwe voorhoven is beter dan duizend elders; ik koos liever aan den dorpel in het huis mijns Gods te wezen, dan lang te wonen in de tenten der goddeloosheid.”

Zie dat is een duidelijk kenmerk van genade, waaraan elk zich kan toetsen voor de eeuwigheid.

Is de dag des Heeren ons tot een kwelling, en zijn wij blij dat dien dag maar weer voorbij is, dan kunnen wij daaruit wel besluiten dat wij vervreemd zijn van het leven Gods.

In den hemel is het altijd Sabbath, en als het ons hier een last was om in Gods huis een uur door te brengen, wij zouden het boven niet kunnen uithouden. Het leven in den hemel moet hier ons leven geworden zijn.

Van den Heere Jezus staat beschreven tijdens zijn omwandeling hier op aarde, dat Hij naar Zijn gewoonte op den dag des Sabbaths opging naar de synagoge. Christus is het volmaakte exempel voor Zijn Kerk hier op aarde. Zijn leven is hun leven; Zijn vermaak hun vermaak. Door het dierbare geloof worden zij met Christus vereenigd, en in hun hart is een vurige begeerte om Zijne voetstappen te mogen drukken.

Menigeen moet het opgaan naar Gods huis missen. Sommigen liggen jaar en dag aan hun ziekbed gebonden, of kunnen vanwege de zwakheden des lichaams niet opgaan met de feestvierende menigte. Zij mogen het ervaren voor zoover dat ze tot Gods kinderen mogen behooren, dat God aan tijd noch plaats verbonden is. God kent hun adres; Hij weet waar zij wonen, en Hij laat zich niet onbetuigd. De geschriften der vaderen, en het geschrevene door de nog levende leeraars gebruikt God bij oogenblikken voor hun ziel. ‘t Is ook wel eens een “kerk” voor degenen die als een eenzame musch op het dak zitten, omdat in hun omgeving het zuivere en het levende Woord van God niet te hooren is. Toch is het wonderlijk hoe meer dat onze ziele inwendig gediend wordt, de begeerte wordt versterkt om ook uitwendig te mogen opgaan naar Gods huis. De Heere bemint de poorten Sions boven alle woningen Jacobs.

Dat gemeenschappelijk opgaan, dat gemeenschappelijk zingen, bidden, lezen en hooren van Gods Woord trekt aan.

Zij worden in hun hart gewaar dat het de inzettingen Gods zijn, die door God Zelf worden gezegend.

Neen ‘t is niet altijd een vertroostenden zegen die Gods kinderen onder de waarheid ontvangen, maar ‘t is ook een zegen wanneer zij ontdekt, ontbloot, en ontledigd naar hun woning mogen terugkeeren. De onthouding is zoo wel profijtelijk voor de kerke Gods als de genieting.

Een beschamenden zegen is ook een zegen. God alleen weet het wat wij noodig hebben, om van ons zelf af te zien, en van al onze gerechtigheden, om in Christus alleen geborgen te worden, bekleed met Zijne gerechtigheid, en versierd met Zijne heiligheid. Voor Gods volk is het een blijdschap wanneer zij mogen opgaan onder de rechte bediening van het Woord en onder de verkondiging van Christus Jezus en Dien gekruisigd:

“Hoe vroolijk gaan de stammen op
Naar Sions godgewijden top,
Met Israels achtb’re vaad’ren!”

Ja het is niet altijd hetzelfde; ze moeten zich zoo veel aanklagen dat ze zoo lusteloos en be-hoefteloos opgaan, en soms uit de kerk komen gelijk zij er ingingen; maar toch wat zijn ze aan het huis des Heeren gebonden. Zij hebben er God wel eens mogen ontmoeten; wel eens uit mogen rusten als een vermoeide van kracht; de raadsels van hun ziel, en de knoopen van hun hart zijn er wel eens opgelost en ontbonden. Zij hebben onder Elims palmen, wel eens zoo mogen nederzit-ten, en gelaafd uit de fonteinen des heils; uit een Drieëenig God, dat ze dachten: “kon ik hier maar altijd blijven.” ‘t Is wel eens geweest:

“Wat blijdschap smaakt mijn ziel
Wanneer ik voor U kniel.
In ‘t huis dat Gij U hebt gesticht.”

O dat uitgezet te worden uit alle beslommeringen en bekommeringen van dit aardsche en vergankelijke leven! Dat kwijt worden van zichzelf, en dat verlustigen in God, wie zal het uitdrukken. Menigmaal mocht hun ziel een ademtocht scheppen, en nieuwe kracht ontvangen om te loopen de loopbaan die hun voorgesteld werd, ziende op den Oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus. Zij hebben daar wel eens mogen liggen aan de borsten der vertroosting, en rusten in het volbrachte werk van Christus, Die hun toch boven alles dierbaar, noodzakelijk, gepast en beminnelijk was geworden. Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn, ik zal mij in den Heere verblijdden. Ja de voorsmaken van den eeuwigen Sabbath hebben wij hier mogen genieten.

In de vermeerdering van de wetenschap dei-wereld ligt smart, en in alles wat de wereld geeft en biedt een onvoldaanheid, maar in God en in Zijn gemeenschap ligt zulk een zoetheid en blijdschap die vervulling aan ons hart geeft. En dat niet alleen, doch wat God Zijn volk te genieten geeft, in Zijn dierbare gemeenschap, verwekt een zalig heimwee in de ziel naar de volkomenheid in den hemel.

Hier zijn het altijd maar oogenblikken en meestal korte momenten. Wat wordt zelfs op Gods dag, de rust der ziele in God door Christus geproefd en gesmaakt, weer spoedig verstoord. Een doode vlieg doet de zalf des apothekers stinken.

‘t Is hier zoo vaak: “zoo genoten, en zoo weer weggesloten.” Ja ‘t is hier het land der ruste niet. Van den hoogsten berg zinken wij soms in den diepsten afgrond. Van de zaligste rust, in de grootste onrust. Van de liefelijke vrede, in den zwaarsten strijd. Van de stille wateren in de onstuimigste zee.

Ja alles is er op uit om de rust te verstoren, en om de vrede der ziel te verwoesten. Gods kind leert het kennen: “des avonds vernacht het geween, en des morgens is er gejuich” maar ook anderzijds, des morgen verblijd, en des avonds weer bedroefd. Het geheele leven is toch zoo afwisselend hier beneden, en dat zal blijven zoolang zij in deze bedeeling zijn. Straks als de dood komt, en God lost Zijn volk af, dan gaan zij in, in den eeuwigen vrede.

Geen vijand, geen zonde zal daar de rust meer verstoren, en het hart van dat volk beroeren.

Daar zijn zij verlost van een lichaam der zonde en des doods; daar zullen zij haar wensch verkrijgen.

Christus, hun Gezegenden Borg en dierbaar hoofd ging den hemel in, om voor hen plaats te bereiden. Hij komt om hen straks tot Zich te nemen, in heerlijkheid.

Dat zal een dag der ruste zijn, waarop geen nacht ooit meer zal volgen. Daar zijn ook geen onvolmaakte en gebrekvolle leeraars meer. God Zelf zal hun eeuwig licht zijn. Daar zijn ook onze ooren niet meer verstopt, daar zullen wij door geen slaap meer bevangen worden. Daar zijn wij van alle ellende wat ons hier aan de grond hield, voor eeuwig ontdaan. Daar is geen lusteloosheid of liefdeloosheid meer; daar zal de liefde eeuwig de banier zijn. Daar geen zwijgende mond meer of eenige veroordeeling, maar een eeuwig zingen van Gods goedertierenheen.

O volk des Heeren, Christus ging voor U in den dood, tot voldoening aan Gods recht. Hij verwierf het eeuwige leven, en verkreeg op den eersten dag der week de kwitantie uit de hand Zijns Vaders, dat alle schuld betaald, en alle ongerechtigheid voor eeuwig verzoend is. Hij stond op aan den derden dag om u op te wekken uit den doodslaap der zonde, maar ook om Zijn levend-gemaakt volk gedurig te verlevendigen, en ze weer heimwee naar God te geven. Hij stond op, op dien dag des Heeren om al Zijn volk de verzekering te geven, dat ook zij eenmaal in den jong-sten dag naar het lichaam zullen opgewekt worden, om dan naar ziel en lichaam beide den eeuwigen Sabbath te vieren.

Het zal zijn in de volzalige gemeenschap met God Drieëenig, Vader, Zoon en Heiligen Geest, maar ook in de vereeniging met de gansche kerk gekocht door het bloed des Lams, en met de heilige engelen, die Gods troon omringen.

O wat een toekomst toch voor het erfdeel des Heeren. “Sabbatschender” wat zal het voor u zijn, met dat leven altijd gespot, en de middelen verzaakt en gehaat, in een eeuwigen nacht straks onder te gaan, en God vloeken vanwege de pijn en de smart. O God mocht u nog bekeeren en lee-ren.

En die genoeg hebben aan de vorm, en het uitwendige, God ontdekke U nog eer het voor eeuwig te laat is. Met al uw uitwendig vertoon zult gij eeuwig buiten blijven.

Volk des Heeren, “Hij zal zegenen, die den Heere vreezen, de kleinen met de grooten,” Ps. 115:13. Wat uw leven hier was, zal het ook eenmaal zijn in den hemel.

Hier waart gij in een kerk die inging en uitging, maar eenmaal (O, God verlevendige de hope) gaan wij een kerk binnen, die nooit meer uitgaat, en God zal zijn alles en in allen. Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1953

The Banner of Truth | 16 Pagina's

DE SABBAT DE DAG DER RUSTE

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1953

The Banner of Truth | 16 Pagina's