Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN WEGGELEGDE SCHAT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN WEGGELEGDE SCHAT

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij legt weg woor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een schild dengenen die oprechtelijk wandelen.

Spr. 2:7

Wij zagen in onze eerste beschouwing over deze woorden wie de onderwerpen waren wien de gezegende weldaad wordt toegezegd: Hij legt weg … een bestendig wezen. Dat waren n.l. de oprechten. Wij hebben een weinig licht laten vallen op die woorden, wie oprecht waren en in welke eigenschappen die oprechtheid uitkomt. Men zie onze overdenking van 22 September j.l. Doch aangezien te veel plaatsruimte gevorderd zou worden braken wij af nadat wij de tegenstelling van het bestendig wezen hadden onder ’t oog gezien, n.l. dat alles, alles hier op aarde onbestendig was.

Wij komen dus thans vooreerst tot de beschouwing wat wij onder dat bestendig wezen verstaan en merken op: Het bestendige staat tegenover het onbestendige. En wat is er nu in wezen en nature bestendig anders dan God Zelf ? Hij is de eeuwige God van eeuwigheid tot eeuwigheid Dezelfde. Dat verrukkensmachtige Wezen was eens het goed, het bestendige eeuwige goed van den rechtschapen mens. Hij kon niet anders dan een eeuwig goed, om met Hem in de eeuwige zaligheid te leven om Hem te loven en te prijzen op conditie van gehoorzaamheid, aan den mens toezeggen. Maar de mens, verleid door den vader der leugenen koos het onbestendige. Hij koos den dienst van ene slaaf … een slaaf die een vrije vrijheid en heerlijkheid beloofde. Hierdoor kon niet anders volgen dan dat de goederen van een eeuwige substantie voor dien mens verloren gingen omdat hij het Wezen Gods verwierp en den dienst van een dienstbare koos. Wie zou nu anders kunnen denken als dat de zaak voor eeuwig verloren was om een bestendig goed deelachtig te worden ? Geen raad van engelen of mensen kon hier dienen. De hemel zelf noch de aarde kon een uitweg vinden om dit verloren schepsel in een staat van eer en zaligheid te herstellen. Maar Hij deed het, Hij Die verzaakt en verworpen was. Hij Die opzij gezet was voor een afvallige. Een Zijner schepselen die de hand tegen Hem had opgeheven en een ander schepsel in denzelfden staat — zoo hij meende — van eeuwige afval en dienstbaarheid gebracht had door list en leugen. Hij sprak nu een twede sententie uit over dien afvallige. De eerste gold een eeuwigen uitworp en een bewaren tot het oordeel om gestraft te worden. En de twede sententie betrof een vermorzelen van zijn kop door een aangekondigd Vrouwenzaad. Hetwelk reeds te voren opdracht ontvangen had om een zaad, Hem geschonken, uit de klauwen van dezen tiran terug te halen met krijg. En dit zaad, dat Hem als loon op Zijn arbeid zou geschonken worden, zou Hij door betaling van hunne schuld en volbrenging van al de eisen hun gesteld, terug brengen tot Hem Dien zij zoo smadelijk verworpen hadden. Hij zou het rechterlijke vonnis voor hen dragen, zodat dat volk een vrijsprekend vonnis verkrijgen kon uit den mond van Hem, Die waarheid en gerechtigheid als de grondzuilen van Zijnen Troon gezet had. En zo zou Hij hun God en Vader worden uit kracht van de verzoening en uit kracht van de Waarheid Die Zich alleszins zo verklaard had.

Zo krijgt dus dat volk een bestendig Wezen terug en wordt het in den tijd ontdekt door den eeuwigen Geest aan den staat van gescheidenheid waarin ze van nature liggen. Ze worden bekend gemaakt met hun schuld die ze maakten en met het Middel en den Weg waardoor ze kunnen en zullen zalig worden; en zij mogen bij tijden jubelen met de Kerke: De Heere is mijn Deel, zegt mijne ziele, daarom zal Ik op Hem hopen, Klaagl. 3:24.

Het is evenwel een weggeledgde Schat. Onze tekst zegt: Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen. Vooreerst komt ons hierin de natuur en aard van de grote weldaad aan dat volk geschonken, voor, n.l. dat wijl ze God, ja God Drieënig terug ontvangen, dan ook daarin al hun heil en zaligheid gelegen is. Niet in de verwachte heerlijkheid, maar in God. Niet in de bewijzen van hun kindschap of in de aangename verstroostingen, want ook die zijn onbestendig. David zegt: Gij hadt mijnen berg vastgezet door Uwe goedgunstigheid, maar toen Gij Uwe aangezicht verbergdet werd ik verschrikt. Lag ’t dus in het zien of niet zien van David, hing daaraan zijn zaligheid, dan ware het in den tijd van verschrikking verloren. Maar nu ligt hunne zaligheid in het Wezen in de onveranderlijke Deugden van een eeuwig God. De Kerke zegt: In dezelve, n.l. in die deugden, is de eeuwigheid opdat wij behouden werden. Het is dus vanzelfsprekend dat zij in het bezit van een Drieënig Wezen de waarborg vinden voor een eeuwigen gelukstaat. Zj krijgen in, door en met God alles wat ze tot het leven en de gelukzaligheid van node hebben. Ze krijgen in en door Hem niet alleen de verloren goederen in Adam weer terug, maar ze krijgen een wezenlijken staat waar ze in eeuwigheid niet uit kunnen vallen. Ze krijgen een Man, een Goël, Die hunne zaak tot een goed einde brengen zal en daarom nog steeds leeft om voor hen te bidden aan ’s Vaders rechterhand.

Maar ten andere komt ons hier voor dat de uitnemende goederen aan dat volk toegezegd niet overeenkomstig noch verenigbaar zijn met hun tegenwoordigen staat en daarom legt Hij het weg. Hij legt weg te volle kennisneming van dat lieve Wezen in al Zijn verheven volmaaktheden, want hun eng en bekrompen verstand is daarvoor niet vatbaar hier op aarde. Ze zien daarom maar als door een spiegel in een duistere rede, 1 Cor. 13:12. Die kennisneming is daarom maar in een klein beginseltje hun geschonken, terwijl zij inwonen in het lichaam en uitwonen van den Heere. Wie zal tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden? Hij legt weg de grote zaligheid die in het zien en genieten van dat Wezen de Kerke zal toevloeien in de heerlijkheid. Hun aardse tabernakel zou onder het gezicht en genieten daarvan zeker bezwijken en ineen storten. Het is niet overeenkomstig met hun staat — het inwonen in een lichaam der zonde en in een moeitevolle wereld om die zaligheid te genieten die hier geen oog gezien, geen oor gehoord en in geen mensenhart is opgeklommen.

Volk van God, u wacht dus een zaligheid, een genieten van God met volmaaktheid en vreugde na dezen. U wacht een kennisneming van het Wezen en de Personen, nadat ge ontslagen zult zijn van de wereldsen ballast, van zonden en ongeloof en al datgene wat u hier de zoete gemeenschap met den Heere dikwijls belemmert. Twee zaken moeten hier noodzakelijk uit afgeleid worden: Vooreerst, het Woord des Heeren komt hier in vervulling belangende den armen wereldling, Ps. 17:14, welker deel in dit leven is. De wereld heeft hier alles en is niets meer te wachten den leed en wroeging. Ze hebben en zoeken hier de vervulling hunner begeerten: God kennen ze niet en daarom bekoort hun noch het wezen Gods noch Zijn dienst noch Zijn volk. Zij leven de leuze uit: Laat ons eten, drinken en vrolijk zijn. En de godsdienstige wereld? Och, die weet van geen tranenbrood noch smart over het Godsgemis. Ze wanen door een uiterlijk stichtelijk leven een elk het zijne te geven en het vervullen van uiterlijke godsdienstplichten den Heere te behagen en zo Zijn gunst te winnen door dode werken des vleeses. En daardoor hebben zij ook hier hun deel. Ze stellen hun conscientie gerust of schroeien dezelve toe en leven zo gemakkelijk en onbezorgd.

Ten andere: Hier moet noodzakelijk volgen dat het volk des Heeren het hier op aarde dikwijls zo breed niet heeft. Hun schatten zijn weggelegd. En aan die schatten kunnen ze niet komen noch gebruik daarvan maken naar eigen willekeur. Ge zult ze daarom dikwijls horen klagen over hunne geringe kennis van het Wezen Gods. Soms is het of Hij Zich geheel voor hen verbergt, zodat er een afstand tussen hen en den Heere is, waarom David zegt: Van het einde des lands roep ik tot U, Psalm 61. Zij schreeuwen dikwijls uit banden en gevangenissen: Hoe lange Heere zult Gij U steeds verbergen? Zij klagen daarom over de geringe kennis van den weg der zaligheid, maken verkeerde toepassingen van de Voorzienigheid Gods over hen.

Zij kunnen niet doorzien waarom Hij hen laat in het duister en Zijn lieflijk aangezicht verbergt. Ze hebben dikwijls nauwelijks genoeg om van te leven, dragen de teerkost in hunne hand met Gideons volk, maar voorraad voor morgen hebben ze nooit. En o, dat leven bij den dag is hun soms zo moeilijk en bezwaarvol, dat ze wel uitroepen: Mijne ziele is der tegenheden zat.

En vragen we nu hoe dat komt dat zovele duisternissen en moeiten hun dikwijls bejegenen? Wel, ze houden er geen rekening mee — althans niet genoeg — dat hun deel is weggelegd. O, volk van God, als ge eens om kon springen naar eigen goedvinden met het deel dat u wacht of met hetgeen u nu reeds van God geschonken is, wat zoudt ge toch niet al verknoeid en vermorst hebben? Ge weet dikwijls de kleine rente van het grote kapitaal nog niet wel te gebruiken, wat zoudt ge dan beginnen met den schat zelf? Hoe zoudt ge beantwoorden aan het uitleven van uw tegenwoordigen staat: een arm en ellendig volk te zijn, als ge naar eigen goeddunken dat maar gebruiken kon? Zoudt ge wel verlangen naar den bruiloftsdag, als ge hier de zalige en zoete gemeenschap met uwen Heer dagelijks genoot? Maar nu zal de omwisseling groot zijn: uit den strijd in de zegepraal; uit de vervreemding en verberging in het zalig aanschouwen en genieten; uit de banden en naaktheid, uit honger en dorst in de eeuwige zalige vervulling. En houd u verzekerd dat weggelegde goed is in goede handen. Het is weggelegd in het land dat verre is; het wordt bewaard door uwe getrouwe en grote Heere Die niet liegen kan maar al de goede woorden die Hij eenmaal sprak zeker zal vervullen. En voorzeker, zoals dat bestendige goed voor u bewaard wordt, zo wordt Gij op aarde bewaard om straks dat alles in zalig bezit te ontvangen. Ge wordt bewaard in heten strijd in de kracht Gods door het geloof tot de zaligheid en dus bewaard tot den dag der verlossing.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1957

The Banner of Truth | 8 Pagina's

EEN WEGGELEGDE SCHAT

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1957

The Banner of Truth | 8 Pagina's