Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GODS KERK VERSTROOID

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GODS KERK VERSTROOID

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze beenderen zijn verstrooid aan de mond des grap, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had. Psalm 141 : 7

II.

Wanneer onze beenderen verouderen in het brullen de ganse dag, gelijk David dat doorleefde in Psalm 32, dan durven wij niet meer onder het volk te komen. Dan slijten wij onder de last van onze zonden en het gevoel van Gods toorn onze dagen in de enzaamheid. O, die Goddelijke censuur over onze bedreven zonden, wat is dat een zwaar en gedrukt leven.

Doch wanneer onze ziel zich verheugen mag in de Heere en vrolijk mag zijn in Zijn heil, dan is het een vanzelfsheid wat wij lezen in Psalm 35:11: „Al mijn beenderen zullen zeggen: Heere, wie is U gelijk? U, Die de ellendige redt van die, die sterker is dan hij, en de ellendige en nooddruftige van zijn berover”.

Wat zijn het zalige tijden wanneer Gods kind opgewekt wordt om buiten zichzelf te blikken op die gezegende Borg en Middelaar des verbonds. De Vader verordineerde Hem in de eeuwigheid om te zijn Borg en Middelaar en Hoofd van het verbond der genade. De Vader stelde Hem in het middelpunt der zaligheid. En Hij wordt het middelpunt van allen, die door een oprecht geloof Hem worden ingelijfd. Christus is de Verwerver, maar ook de Toepasser der zaligheid. Hij alleen is het, Die de Zijnen met God verzoend, maar ook verenigd met banden, die nooit verbroken kunnen worden.

Wanneer zij met het oog des geloofs mogen staren op Hem, Die kwam in de volheid des tijds om de wil des Vaders te doen, en zij met Hem mogen afdalen in de gangen van Zijn borgtochtelijke vernedering tot voldoening aan dat dierbaar recht Gods.

Geen been is aan Hem gebroken, naar de aloude profetie, maar wel zijn Zijn beenderen vaneen gescheiden toen de last van Gods eeuwige toorn op Hem drukte.

Wanneer zij in dat heiligdom van Christus’ lijden worden ingeleid en zij die gangen Gods en van hun Koning mogen overdenken en bepeinzen, dan is er stille verwondering en zalige aanbidding in hun hart. Doch dat zijn toch wegen en gangen voor Gods ware volk om niet ver van elkander te blijven.

Waar het hart vol van is, loopt de mond van over. Als dezen zwegen, de stenen zouden spreken. Wanneer wij een plant met Christus zijn in de gelijkmaking Zijns doods, dan zijn wij het ook in de gelijkmaking Zijner opstanding.

En die oefeningen des geloofs worden in de dadelijke en levende vruchten openbaar. De gemeenschap der heilgen is de vrucht van de vereniging met Christus. Wanneer die gemeenschap der heiligen in ootmoed en in de vreze Gods uit de liefde Gods mag betracht en beoefend worden, dan geeft God daar ook Zijn hoge goedkeuring over.

Wij kunnen met vrijmoedigheid zeggen: dat is reeds iets van de hemel, waar toch een ongestoorde gemeenschap zal zijn met een drieenig God en met al de heiligen.

Het is een zoete gemeenschap en een groot voorrecht om elkanders lasten te mogen dragen. Daardoor vervullen wij de wet van Christus, de wet der liefde. Dan hebben wij alle dingen gemeen en ontmoeten wij elkander in het afwezen aan Gods troon.

Hoe nauwer en inniger ons leven met God is, hoe meer geheimen de Koning aan ons bekend maakt en hoe meer de noden en de lasten van Gods kerk en kinderen ook up ons hart gebonden zullen zijn. Van zulk een leven gaat kracht ult voor onszelf, maar ook voor anderen. Voor die gemeenschapsoefening bestaan ook geen afstanden. Wat kunnen wij dan dicht bij elkander zijn.

Dan delen wij in elkanders banden en in elkanders lijden. Indien dan een lid lijdt, dan lijden zij allen.

Doch ook in de verruiming en verlossing worden wij meegedeeld en ontvangen wij die blijdschap, die de wereld niet kent. Voorwaar, het is een kostelijk leven.

Maar wat is het dan ook een grote tegenstelling wanneer wij in deze tekst beluisteren de klacht van David.

Wat is het een zwaar leven wanneer de Heere Zijn aangezicht verbergt voor Zijn volk. Doch nog droeviger wanneer wij steeds verder van de Heere afwijken, missende het dadelijke leven Gods. In die tijden wordt ook de ware droefheid gemist en dan is ons leven vol met allerlei wangestalten.

Wanneer wij voor onszelf niet op de rechte plaats zijn, doch innerlijk verstrooid zijn, dat de wereld de overhand heeft en de zonde onder bescherming wordt genomen, het tere leven Gods gemist wordt, dan kan het niet uitblijven of de beenderen worden verstrooid aan de mond des grafs.

Toen de grote en opperste Herder geslagen werd, de Heere Jezus Christus in Zijn diepe vernedering, werden de schapen verstrooid. Zij werden ook als uit elkander gedreven toen God Zijn recht handhaafde en bevestigde in het lijden en sterven van Christus, maar toen ook tegenover Hem de macht der hel werd ontketend, om nog een laatste poging te wagen op de Borg des verbonds.

Maar zodra de Vader was voldaan en Hij Zijn Zoon opwekte uit de doden; zodra Christus als Overwinnaar over satan, wereld en zonde triomfeerde, werden de schapen weer bijeenvergaderd. Hij Zelf zocht hen weer op, bracht hen terecht en openbaarde Zich aan hen tot blijdschap hunner ziel.

Doch in de dagen dat de discipelen verstrooid waren, hebben zij niet uitgeleefd: „Ben ik mijns broeders hoeder?” Een diepe smart vanwege het gemis van hun Bruidegom vervulde hun hart. Het geloof was op een laag peil gedaald, doch ze waren niet zonder hoop en de liefde was niet dood. Onder al de smart waren er werkzaamheden en een uitzien naar de Heere.

Maar o, wanneer Gods kinderen zo verstrooid zijn ook van elkander, dat er geen levendige uitgangen meer zijn en zij geen behoefte meer hebben aan elkander, wat is dat toch een treurige toestand.

Ja nog erger, dat zij elkander gaan bestrijden en beoorlogen, elkander gaan verdenken, in elkanders ingewanden gaan wroeten; wanneer de schapen elkander gaan stoten en het leven gaan verbitteren.

Neen, het zijn geen vruchten van het leven Gods, doch openbaringen, die het gevolg zijn van het verre afleven van de Heere. Zeker, wij struikelen dagelijks in vele, en wie geen vreemdeling is van zijn eigen verdorven hart, weet het wel wat er van ons gewordt wanneer de Heere maar een ogenblik Zijn hand van ons aftrekt. Die hoogmoedige Farao, die toch altijd boven Jozef wil staan en blijven, zit ook in ons binnenste.

Doch het is als een weldaad te achten, dat een kind des Heeren bij de minste overtreding gearresteerd wordt en als een schuldige voor God mag invallen en de kracht van het bloed der verzoening in de ziel mag gewaar worden.

Het is zo groot, dat de Heere een nauw oog over ons heeft en ons steeds bezet met de vreze Gods, waardoor wij haten alle kwade pad en in ootmoed wandelen voor Zijn aangezicht. Dat de eigenliefde en de zelfzucht door de kracht des Geestes worden ten onder gebracht en dat wij maar bewaard worden door ontdekkende genade om maar niets te worden met wat God ons schonk.

Doch aan de andere zijde, dat de antinomiaan in ons wordt gedood en dat wij met verloochening van onszelf in waarheid leren bidden om de vrede van Jeruzalem. „Wel woeten zij varen die u beminnen”.

Ja geliefden, in onze dagen ligt er zulk een rouwfloers op Gods kerk; maar zo ons oog nog een weining open mag zijn, dan hebben wij niet ver naar de oorzaken te zoeken.

De stokken lieflijkheid en samenbinders liggen verbroken vanwege onze schuld en zonde. Wij hebben God verlaten; wij zijn van het heilspoor afgegaan. En zie, omdat wij volharden in onze weg, is er ook geen behoefte aan toenadering en oplossing, O, wat een geest van onoprechtheid en huichelarij is er; doch helaas weinigen zijn er, die het nog mogen opmerken en er onder mogen vallen.

Wij zijn zo genegen om de oorzaak te zoeken buiten ons en de schuld op een ander te leggen, zodat wij zelf vrijuit gaan. En al worden wij dan nog bewaard voor schelden op een ander; in het veroordelen van een ander groeit de farizeer van binnen zo hoog, dat wij toch de rechtvaardige man blijven. Het is droevig gesteld waneer een ander het gedaan heeft en wij onschuldig blijven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1960

The Banner of Truth | 12 Pagina's

GODS KERK VERSTROOID

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1960

The Banner of Truth | 12 Pagina's