Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE HEILZAME ZELFOPENBARING VAN DE GEZEGENDE LEVENSVORST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE HEILZAME ZELFOPENBARING VAN DE GEZEGENDE LEVENSVORST

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, zal leven al ware hij ook gestorven-Joh. 11:25.

Welk een verborgen, troostrijk geheim bevatte dit getuigenis des Heeren voor Martha en Maria, in hun depe droefenis, toen hun geliefde Lazarus hen door de dood ontrukt was. Hoe mochten zij het geheim en de kracht van dit woord ook ervaren met zijn opwekking en wederlevend-making.

Maar welk een troostwoord is dit ook voor al degenen, die geleerd hebben het leven niet in eigen hand te kunnen houden. Hoe verborgen dit geheim aanvankelijk voor al de discipelen was, zij mochten dit in het bijzonder verstaan toen de Heere uit de doden was opgestaan. Christus en de Opstanding is immers een. In Hem alleen is het leven. Hijzelf getuigt: Ik ben de Weg, de warrheid en het leven. In Adam, in wie wij allen van nature zijn, verkeren wij door onze diepe bondsbreuk in de staat des doods onder het rechtvaardig oordeel Gods, waardig om eeuwig daaronder te verzinken.

Ook is er geen verwachting te koesteren van enig schepsel om ooit daaruit verlost te worden. Als de Heere door wederbarende genade ons daaraan ontdekt, hoe moet dan in diepe smart worden verstaan dat het aan onze zijde kwijt en voor eeuwig verloren is, terwijl geen kwadrantpenning kan worden aangebracht in het Recht Gods, dat volkomen voldoening eist.

Welk een gezegend geheim ligt dan in Christus, de tweede Adam, die getugt: Ik ben de Opstanding en het Leven. Hij is het immers Die door Zijn ZelEsovergave tot in de dood de volkomen voldoening aanbracht in het Goddelijk Recht. Hij was en is daartoe dan ook alleen machtig. Hij, Die bleef Die Hij was, God uit God, waarchtig God uit waarachtig God, eens wezens met de Vader en de Heilige Geest. Maar Die in Zijn knechtsgestalte mens wilde worden uit de mensen en alzo de menselijke natuur aannemen.

Hij wilde in de aanneming daarvan de broederen in alles gelijk worden, uitgenomen de zonde. Hij bracht in de verheerlijking van het Goddelijk Recht het leven aan uit de dood. Hij bluste door volkomen voldoening de toorn Gods en verslond de dood tot overwinning. In Hem viel de vrijspraak dan ook voor al de Zijnen, daar Hij, gelijk de Apostel in Rom. 4:25 getuigt, opgewekt is tot onze rechtvaardigmaking.

Hij is de eersteling in de opstanding uit de dood en Hij openbaarde Zich in de kracht Zijner opstandng. Hij toonde aan Zijn discipelen de tekenen en de zegelen van Zijn voldoening en verzoening.

Toonde Hij Zijn macht en overwinning over de dood reeds toen Hij omwandelde op aarde in de opwekking van de Jongeling te Nain, het dochtertje van Jairus en van Lazarus, hoe bijzonder openbaarde Hij dat geheim toen Hij Zelf opstond uit de doden. Hij getuigde: Ik heb macht Mijn leven af te leggen en hetzelve ook weder aan te nemen en zegt: Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik Mijn leven afleg opdat Ik het zelve weder neme.

Welk een troost ligt hier dan in Hem voor al dat volk dat de dood in zich bevond en waard geworden is, daarin voor eeuwig te verzinken. Nu Hij echter leeft zal al Zijn volk leven. Hij roept het hen immers toe: „Ik leef en gij zult leven.” Hoe deed die inleving van dit geheim de Apostel uitroepen: „Dood waar is Uw prikkel? Hel waar is uw overwinning? De prikkel nu des doods is de zonde en de kracht der zonden is de wet. Maar Gode zij dank, Die ons de overwinnng geeft door onze Heere Jezus Christus”. 1 Kor. 15:55-57.

Hoe troostvol was voor de discipelen, maar ook voor Maria in haar smartelijk gemis van Hem, deze openbaring des Heeren in de kracht Zijner opstanding, en tot welk een zalige verwondering leidde dit Thomas toen hij in aanbid-dng wegzonk en uitriep: „Mijn Heere en Mijn God!”

Bij de minste openbaring van Hem moet gans de kerk met de bruid zeggen: „Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is Mijn Liefste, ja zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem.”

Welk een troost ligt immers hier voor degenen, die uit al hun werken en woelen uitgezet, aan het eind daarvan gekomen zijn. Voor dat volk dat in levende bekommering het moet leren dat het aan des mensen zijde een gans afgesneden zaak geworden is om ooit met God weer in een verzoen de betrekking te geraken. Och, dat echter van al dat oprechte naar God hongerend en dorstig volk dat met een openstaande schuld en het goddelijke recht zichzelf moet vonnissen toch eens het oog des geloofs ontsloten werd om dat heilgeheim te aanschouwen, dat in Hem is Die getuigt: „Ik ben de Opstanding en het Leven”. Want immers Hij het leven verwervende en leven gevende Hoofd Zijner Kerk zal Zijn volk doen leven in de levensgemeenschap met Hem, Die dood geweest is, maar nu leeft tot in alle eeuwighed. Moeten zij de dood schrijven op alles, dat in henzelf en op al wat buiten Hem is, Hij zal ze in de oefening des levens het geheim doen verstaan, dat Hij hun leven is en zij dan ook leven mogen uit, door en met Hem, Die verheerlijkt is aan de rechterhand des Vaders en Die leeft om altijd voor Zijn volk te bidden. In welk een druk en smart of aanvallen des vijands ze ook kunnen geraken, geen nood want Jezus leeft en Hij zal ze in leven en sterven nooit begeven noch verlaten.

Hoe noodzakelijk is daarom de boeefening door het geloof daarvan bij aanvang en voortgang want de Heere zegt immers: „Die in Mij gelooft zal leven al ware hij ook estorven.”

Het komt dus op het geloof aan. Wel hebben wij hierbij te onderscheiden de planting en de oefening des geloofs. Geloven is de werkzame daad der ziel in dewelke dit zaligmakende geloof is ingeplant. Het geloof is een vaste grond der dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet zet. Wat de oefening des geloofs betreft hebber; wij te onderscheiden in zwakgelovigen, kleingelovigen en grootgelovigen. Denk maar hoe de Heere Jezus tot Petrus getuigt: „Gij klemgelovige, waarom hebt ge gewankeld?” Matth. 14:31, terwijl Hij van de Hoofdman zei: „Ik heb zo groot een geloof zelfs in Israel niet gevonden!”

In welk een strijd kunnen zij echter geraken die de Heere door levendmakende bearbeiding op de weg des levens zette. Hoe kunnen zij vrezen dit zaligmakende geloof nog geheel te missen, daar zij de kenmerken daarvan, die zij bij Gods volk bemerken bij zichzelf niet bespeuren kunnen. Hoe lange tijd kunnen zij met de vreze des doods door al hun leven der dienstbaarheid der wet onderworpen zijn, en daarin besloten niet uit kunnen komen.

Hoe gebonden kunnen dezulken zijn door het ongeloof dat nooit genoeg heeft en God verdacht houdt en dat terwijl wij van nature vol van ongeloof zijn en niets van het zaligmakende geloof bezitten. Juist na ontvangen genade moeten dezulken de macht van het ongeloof telkens zo gewaar worden.

Och, hoe kan het hun bang zijn, wanneer de vijand hen aanvalt om ze te verderven. Hoe anders wordt het hun echter wanneer het geloof eens doorbreekt en op Hem doet zien. Dat toch doet ze dan zich ganselijk op Hem verlaten. Want al is er onderscheid in de opwas en oefening des geloofs, zo neemt dit niet weg dat in de minste oefening des geloofs, het zo waar wordt: „Die in Mij gelooft zal leven”.

Bemerk dit ook maar bij de discipelen. Lang hadden zij in de blijdschap en vrede onder de bedekking van hun schuld en zonden geleefd, toen ze met de Heere Jezus mochten omwan-delen. Toen echter het Recht Gods eiste en zij Hem misten, konden zij niet bezien, dat Hij Zich in hun plaats overgaf tot voldoening van hun schuld in dat Goddelijk Recht. Hoe verborgen was dit hun toen nog. In diepe smart zonken ze weg en waren hun leven kwijt wijl ze Hem misten, Die hun leven was geworden. Nooit dachten ze Hem meer te aanschouwen en konden niet anders verwachten dan in eeuwige smart te verzinken, daar het aan hun kant gans afgesneden was.

Wat een eeuwig meevallen werd het echter voor hen, toen ze Hem in de kracht Zijner opstanding aanschouwden en uit Zijn doorboorde handen de vrede Gods zegenend toevloeide, toen ze het geheim mochten verstaan en ervaren, dat Hij hun het leven uit de dood verzoenend had aangebracht opdat zij eeuwig zouden leven, leven door het geloof in de gemeenschap met, door en uit Hem.

Dat toch is de zalige verborgenheid voor gans de kerk des Heeren, dat al degenen die Hij door levendmakende bearbeiding des Geestes uit hun doodstaat overzet in het nieuwe leven, dat zij in de oefening des geloofs ervaren zullen, dat ze eeuwig zullen leven. Want dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen de Enige en Waarachtige God en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt. Dat deed Paulus in verwondering getuigen: „Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Jezus Christus zijn, die niet naar het vlees wandelen maar naar de Geest.”

De dood is de bezoldiging der zonde, zij kunnen echter niet meet in de dood verzinken, daar de dood voor hen gedood is in de dood van Christus.

Het sterven is voor hen dan ook geen straf meer, doch een poort en doorgang om af te leggen wat ze hier zo kon hinderen, om dat nieuwe leven te leven, maar om dan ongestoord in volkomenheid in de volzalige gemeenschap met Hem te leven, Die ze dat leven verwierf, want Die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven. Hoe duidelijk openbaarde de Heere dat dezulken na ‘t leven niet dood zijn; daar Hij Lazarus terug riep tot dit aardse leven, zeggende: „Lazarus kom uit!” Tot de Sadduceers getuigde de Heere, sprekende van Abraham, Izak en Jacob, die reeds lang gestorven waren: „God is niet een God der doden maar der levenden.”

Hoe gelukkig zijn dezulken dan, die door wederbarende genade Gods uit de dood in het leven zijn overgezet.

Hebt ge dat, geachte lezer, reeds door genade mogen ervaren? Hoe schrikkelijk is het rustig hier voorst te leven in onze natuurstaat, om dan als God het niet verhoed, voor eeuwig in de dood onder het rechtvaardig oordeel Gods onder te gaan.

Och, dat de schrik des Heeren u bewege tot het geloof of de goedertierenheid des Heeren u leide tot bekering voor het voor eeuwig te laat is.

Nog leeft gij n het hieden der genade, doch hoe spoedg kan dat afgesneden zijn.

Hoe gelukkig zijn daarentegen, die door de genade des Heeren leerden de Heere toevallen in Zijn Goodelijk Recht en alles buiten Hem leerden afvallen. Die geen rust konden vinden voordat de Heere Zijn Genade in hen had verheerlijkt ten leven. Laat dat volk moed houden, want Hij Die begon zal ook voleindigen. Laat Gods volk dat het mocht ervaren dat alleen in Christus het leven is maar getuigen hoe Hij het hun deed meevallen.

Nooit zal Hij laten varen het werk Zijner handen.

Want dat volk zal leven, leven in Zijn gemeenschap en zingen met de dichter:

Gij toch, Gij zijt de roem de kracht van (hunne kracht,

Uw vrije gunst alleen wordt de ere (toegebracht,

Wij steken ‘t hoofd omhoog en zullen (d’eerkroon dragen,

Door U, door U alleen, om ‘t eeuwig (welbehagen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 1963

The Banner of Truth | 8 Pagina's

DE HEILZAME ZELFOPENBARING VAN DE GEZEGENDE LEVENSVORST

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 1963

The Banner of Truth | 8 Pagina's