EEN BEGEERTE DIE VERVULD WORDT
“De uitgestelde hoop krenkt het hart, maar de begeerte die komt is een boom des levens.” Spr. 13:12
De uitgestelde hoop krenkt het hart. Denk maar aan een zieke. Veelal ziet de kranke uit op herstel. Als de vraag gedaan wordt: “Hoe gaat het met u?” Dan antwoordt de zieke gewoonlijk: “Het is wel iets beter”. Doch hoe menigmaal gebeurt het niet, dat er een inzinking van krachten intreedt, dat er een ongunstige wending in het ziekte proces komt, dat er een verslechtering van de toestand op volgt. Dat is toch zo grote teleurstelling. Een krenking van het hart. Dan wordt de waarheid van het Schriftwoord zo waar: “De uitgestelde hoop krenkt het hart.” Elk mens heeft een hoop, anders was het wanhoop. Denk maar aan een godsdienstig mens. Mogelijk zijt gij het zelf. Onder de waarheid groot gebracht. Gij hebt van jongsaf horen getuigen van vrije genade, gij zijt lid geworden van de kerk, en uw getuigenis is dat gij dat ook blijven wil. Maar al hoort gij prediken de Wet des Heeren en de roepstem van het Evangelie, het verschrikt u niet meer. Al hoort gij steeds van de gruwelijkheid van de mens in zijn zondeopenbaring, het zegt u niets meer. Reeds zo veel horen preken en praten, gij gaat gerust onder het Woord van God slapen. Want gij beroept zich hier op, ik kan er toch niets aan doen. En toch hebt gij wel eens hoop, omdat gij lid zijt van de kerk. Maar dat is geen grond voor de eeuwigheid, de mens moet waarlijk tot God bekeerd worden. Onze godsdienst buiten Christus is waardeloos. Wij zijn van nature allen kinderen der verdoemenis. En wie peilt nu toch dit doemvonnis? Wij zullen een ogenblik moeten meemaken dat wij het waardig worden, dat God rechtvaardig is om ons te verdoemen. Anders zal ervaren worden de waarheid van het Schriftwoord: “De uitgestelde hoop krenkt het hart.” Och, dat het u nog een wonder mag worden, dat het nog het heden der genade is.
Anderen getuigen van ontroering en kunnen hun tranen niet bedwingen, spreken van uitred-dingen en willen leven naar de eis van de wet. Algemene overtuigingen kunnen zo vergaan. Gemoedsontroering wordt nog wel gevonden, maar wij moeten waarlijk zondaar voor God worden, als het wel met ons is. Zonder het genadewerk des Geestes is het te laat als de dood komt. Gij spreekt over genade, maar gij zijt nooit onderwerpelijk een verloren mens voor God geworden. O, gij spreekt over een hoop voor de eeuwigheid. Maar weet het toch, Gods Woord komt te getuigen: “Zijn vertrouwen zal zijn een huis der spin”. (Job. 8:14b) O, slapenden, wordt eens wakker! Doet uw dwaasheid enns van u! Met uitwendige uitreddingen zult gij nooit voor God kunnen bestaan. “De uitgestelde hoop krenkt het hart”. De dag des Heeren is komende. Ja, de tijd is zo bang, de grote dag des Heeren is nabij. Dan zullen er velen zijn, die menen in te gaan. Zij zullen roepen: “Wij hebben een gegronde hoop”. Zij zullen roepen: “Heere, Heere, doe ons open!” Hebben wij niet in Uwen Naam geprofeteerd en in Uwen Naam duivelen uitgeworpen en in Uwen Naam vele krachten gedaan? Gij hebt in onze straten geleerd. Wij kennen u toch? Maar ziet, dat is de zaak waar het op aan komt, om de ware hoop te kennen. Kent de Heere ons? Kent Jesus ons in Zijn voorbede? Anders zal het zijn: “Ik ken u niet”. Neen, nogmaals, het is niet de grootste vraag of gij komt te getuigen: “Ik heb hoop op Jezus”. Er zijn er duizenden in deze dagen, die dat zeggen, ook in onze kringen. Geen nood, genoeg bekeerde mensen. Zij zijn ook niet bang, om zichzelf “kleintjes” te noemen. Maar met dit alles komt hun hoop uit op een onbewuste wedergeboorte. Zij willen niet horen van Gods gemis en Jezus gemis, worden niet klein voor God, maar steeds groter.
Weet gij hoe het komt? Het vrije Godswerk blijft voor de mens een hinderpaal. Velen mensen willen naar de hemel. In het hart van de mensen ligt een verlangen naar het geluk. Wij allen hebben een hoop. Het zal nodig wezen om nu te onderzoeken of het een hoop is door de werkingen des Heilige Geestes. Bileam had ook een hoop, maar het was te kort voor de eeuwigheid. De Heere moet uit vrije, souvereine genade ons die hoop schenken. Dit is enkel omdat God het wil. Er is een overblijfsel op de aarde, die er achter gebracht zijn dat ze dood waren voor de dood. In Adams val liggen wij allen verloren. Ze kregen een ogenblik dat ze uit gingen roepen: “ik ben God kwijt” en ze ware zonder hoop. O, dat wonder, ze werden geplaats voor Gods Wet. Ze leven onder de indruk dat de Heere rechter is. Kunnen niet ontkerren dat in een weg van onmogelijheid, er een hoop van zaligworden geboren is. Maar toch het behouden worden is zo een eeuwig Gods wonder. O, die waarlijk bekommerde van hart, van wege zijn zonden, moet menigmaal zeggen: “Ik weet niet, wat ik van mij zelf denken moet”. Wel eens hoop gehad, maar dan weer vrees of het wel waarheid was. Wat is dat voor een volk? Wel ze kregen een ogenblik dat ze met God te doen kregen op de wereld. Zijn die er ook nog onder onze lezers? Wat is de orde in het huishoudelijke werk van vrije genade? Velen zegen: “Ga naar de Heere Jezus”, Neen, de oprechten kunnen geen stap gaan naar Jezus. Er moet plaats gemaakt worden voor de Heere Jezus. En toch roepen om genade. Er komt een ogenblik, dat zij verbreken, en de Heere gaan toevallen in Zijn recht. Neen, dat is geen vrucht van het werkverbond, maar een vrucht van het Genade verbond. En hoe gaat dat nu in die openbaring van dat Gods Wonder? Daar er toch een hoop komt op verlossing? Wel, wij lezen in Gods Woord van het wonder in Kana in Galilea. Dit wonder geschiede niet eer, er moest geheel geen wijn meer zijn. Zo moet ook de ziel ontledigd zijn, aan alles gebrek en geen enkelen grond in zich zelf hebben, zal het wonder van genade aan haar geschieden. Ze grijpen maar, en waar Christus aan de ziel is geopenbaard, gaan ze getuigen dat het alleen in Christus is. Nu kan de ziel uit de belofte leven, en uit de belofte spreken, en van een heerlijke hoop getuigen. Daar het geloof de twijfel komt uit te drijven. Doch als die zielsgestalte weer voorbij is, is de uitroep; “Bedrieg ik mij niet voor de grote eeuwigheid?” Want zien is geen hebben. Nu willen vele mensen, die zielen tot geloof aanzetten, “Je moet maar geloven”, zeggen deze onderwijzers, de Heere heeft toch de belofte gegeven? Het is toch waar geweest, dat u Gods recht een ogenblik lief kreeg? Maar Gods oprechte volk moet in deze weg zuchten: “Och, dat ik het nog eens mocht geloven”. Zij moeten inleven, “De uitgestelde hoop krenkt het hart”. O, zuchtende zielen, het was toch waar, dat gij een ogenblik een hoop had, dat gij de vergeving der zonden deelachtig mocht worden. Gij mocht het zo vast geloven, gij hebt het licht van Gods genade in Christus mogen zien en geloven, het was toen zo waar! Maar het wordt steeds onmogelijker, het wordt steeds groter wonder, als het nog eens zal gebeuren. Onze kantekenaren van de Staten Bijbel zeggen er o. a. dit van: “hoop voor de zaak die gehoopt wordt”. Wat zijn dat toch voor doorgezakte mensen, die onderscheiding maken tussen een geopenbaarden en geschonken Jezus? Waarom toch in onze verlichte tijd zo een wonderlijk systeem naar voren gebracht? Het is de leer van Gods Woord, wees toch voorzichtig, ga niet mee met de vijanden van de onderwerpelijke prediking. De mens wil bedrogen worden.
(To be continued)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1964
The Banner of Truth | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1964
The Banner of Truth | 8 Pagina's