DAVIDS STERKTE
Doch David sterkte zich in de Heere, zijn God. 1 Samuel 30:6a
David, toevlucht genomen hebbende tot Achis, de koning der Filistijnen, kreeg op zijn verzoek Ziklag aangewezen om er in te wonen met zijn huisgezin. Hij woonde er een jaar en vier maanden, overvallende de Gesurieten, Girzieten en Amelekieten, om het land van die gevaarlijke roverbenden te zuiveren. En dit deed David met grote hardvochtigheid, alle levende ziel ombrengende, om de ware toedracht en bedoeling te verbergen. Hij beoogde, dat Achis zou denken, dat hij en zijn mannen uittogen om tegen Israel te strijden.
Toen brak weer een oorlog uit tussen Israel en de Filistijnen, die al hun legers vergaderden te Afek, terwijl David en zijn mannen met Achis togen in de achtertocht. Achis kon niet anders denken dan dat David zich bij Israel geheel onmogelijk had gemaakt door zijn invallen, en zag zelfs geen gevaar, al voegden zich veel kloeke helden uit Manasse bij hem. Doch do vorsten der Filistijnen waren met wantrouwen vervuld en eisten, dat hij zou teruggezonden worden, bang zijnde voor verraad.
Toen David en zijn mannen te Ziklag kwamen, vonden zij slechts een rokende puinhoop. Tijdens hun afwezigheid hadden Amelekieten een inval gedaan, alle vrouwen en bezittingen geroffd en de stad in het vuur gezet.
Dit was een van de meest kritieke momenten in Davids leven. Alles scheen tegen; zelfs zijn eigen volk verloor het vertrouwen in hun leidsman en zij spraken zelfs van hem te willen stenigen. Het werd David bang te moede, doch hij sterkte zich in de Heere zijn God. Het geloof verkreeg de overhand en de Heere begiftigde hem met rijke genade.
Toch was er verzuim gepleegd, want de vrouwen en de bezittingen waren geheel onbeschermd achtergelaten. Genade is geen waarborg, dat men niet zou kunnen komen in diepe, afsnijdende wegen. En wie zelf aanvalt, beloopt de kans ook zelf aangevallen to worden. Gods volk brengt zichzelf vaak in grote moeilijkheden.
David had met de Filistijnen niet mede moeten optrekken in de strijd tegen Israel. Saul had de Amelekieten gespaard, maar Israel moest het duur betalen.
De Heere was evenwel genadig en barmhartig en liet de Filistijnen niet toe de vrouwen te doden, hoewel David voordien alles over de kling gejaagd had, ook vrouwen en kinderen. Verlossing der vrouwen kon dan ook alleen maar geschieden door de verlossende hand des Heeren.
Na een vermoeiende mars van drie dagen alles verwoest en geroofd aan te treffen, was zo ontstellend, dat zij allen weenden, hetgeen oversloeg in muiterij en opstand.
Welk een zware beproeving voor David, die moest erkennen, dat hij het inderdaad geheel verkeerd gedaan had. Saul had hem uit het land van Israel verdreven, de Filistijnen hadden hem uit het leger weggedaan; daarbij hadden nu de Amelekieten van zijn vrienden tegenstanders gemaakt, die door hem steeds waren vertrouwd en beschermd. Nu ontving hij dus niet anders dan hoon en smaad van hen, die hij zijn getrouwe volgelingen had geacht. En toch, ondanks alles sterkte hij zich in de Heere, zijn God.
Alles tegen hebbende, alles verloren schijnende, alle steunsels hem ontvallende, mocht hij juist alles behouden, te weten het geloof in zijn Verbondsgod.
Even voor zijn troonbeklimming werd aan zijn zijde alle uitzicht op de troon afgesneden. God beproeft Zijn volk, om Zich te meer in hen te verheerlijken. Zijn eeuwige wijsheid leidt dat volk soms in zulke afsnijdende wegen, dat alles verloren schijnt. Alle vertrouwen in het schepsel, alle eigen wijsheid moet er aan. Doch het geloof zag bij David af van de omstandigheden, hoe duister zij ook waren. Het drong door de zwarte duisternis naar het licht; zijn ziel mocht zich verheffen uit de ruisende kuil tot gemeenschap met God. Al zonk David neer in zichzelf, hij mocht zinken op de God van zijn leven door het geloof, dat zag op Jehova’s macht om te kunnen verlossen, zelfs uit deze grote nood. De wijsheid Gods in het werk der voorzienigheid werd hem tot sterkte, en de waarheid en gerechtigheid Gods mocht hij door het geloof aangrijpen, ziende op Zijn zorg, altijd voor hem zo rijkelijk betoond. De liefde Gods werd bij vernieuwing uitgestort in zijn hart, dus geloofde hij, dat de Heere ook gewillig was tot zijn hulp en bijstand. Toen op aarde alles wegviel, richtte het oog des geloofs zich naar boven en hij mocht achterom zien, wie de Heere altijd voor hem geweest was in al de diepe wegen, die hij doorgegaan was, vooral wat de Heere beloofd had aangaande het koningschap. Samuel had hem op Gods bevel gezalfd, de Heere was altijd zijn voorhoede en achtertocht geweest, had hem keer op keer gered van al zijn vijanden. Maar hij mocht ook vooruitzien, hoe do belofte Gods vast lag in de onveranderlijke trouw van de Belover, en dat de Heere ook verder zou helpen vanwege Zijn liefde tot Zijn volk, waarvan David zich er toch een mocht weten, hoe duister de voorzienigheid Gods toentertijd ook was. In de komende Messias zou Jehova hem kunnen en willen verlossen, daar alle dingen in Zijn hand waren en niets bij machte was om Zijn wil te wederstaan. Met behoud van al Zijn Goddelijke deugden kon Davids God door het geloof worden gezien als de Rotssteen zijns heils.
Gelukkige David, toen alles u ontviel, hield u alles over. Het geloof deed hem afzien van eigen kracht, en dat was een voorrecht; immers was het onmogelijk zichzelf te kunnen redden uit de banden, waarin hij verkeerde. David stond in zichzelf machteloos tegenover de vreselijke omstandigheden, menselijke wijsheid moest falen, eigen zin en wil werden uitgeschakeld, maar hij ontving daartegenover iets, wat de natuurlijke mens ten enenmale vreemd is, te weten, ware zelfverloochening. Het geloof deed hem uitgaan van zichzelf en afzien van zichzelf, en de hooggaande golven der omstandigheden mochten hem radeloos doen zijn en geheel in zichzelf ontledigen, maar hij mocht hoop op Gods almachtige hulp ontvangen tot opbeuring zijner neergedrukte ziel, tot versterking van zijn wankelend geloof, tot vertroosting in zijn naamloos verdriet.
Dat bukken voor de hoge God, ja dat vallen onder God, was de vrucht van de openbaring Gods in zijn hart. De hoop op de levende God, als de Waarmaker van Zijn Woord en belofte, sterkte zijn slap hangende handen en stelde zijn struikelende knieen vast. Het geloof zag niet op iets, dat zichtbaar was en aards, maar op iets geestelijks en hemels. Juist in de afbreking van alle leunsel en steunsel buiten God lag de kiem van het Goddelijk welbehagen tot openbaring van Zijn heerlijke deugden. God maakte plaats voor Zijn eigen werk, door een weg van afsnijding aan Davids zijde. Naarmate de Heere hem zeer wilde verheffen, zelfs tot het theocratische koningschap, moest David eerst vernederd worden, opdat hij in zijn verdere leven verzen zou voor de verheffing van zichzelf, tot grote zegan van het volk Israels, dat hij in de Naam des Heeren te leiden kreeg.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1973
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1973
The Banner of Truth | 20 Pagina's