DE VERKIEZING VAN STEFANUS
“En zij verkozen Stefanus, eenen man vol des geloofs en des Heiligen Geestes,” Handelingen 6:5.
In een ruime mate was op den Pinksterdag te Jeruzalem de Heilige Geest uitgestort op en in de Kerk des Nieuwen Testaments. De belofte door Christus gedaan aan de achterblijvende discipelen was vervuld. Krachtdadig had Gods Geest gewerkt. Enkele duizenden werden in Sion geboren en ingelijfd bij de ware Kerk van Christus. Liefde en vrede heerschte in de Kerke Gods. En bij al de openbaringen van de vijandschap der eigengerechtigde Joden, werd de gemeente hoe langer hoe meer saamgebonden.
Toch zat de duivel niet stil. Hij spande al zijn krachten in om verwoesting in de Kerk te brengen. Denk maar aan het geval van Ananias en Saffira. God Zelf echter handhaafde de tucht en Hij Zelf sneed die menschen af, zoodat er groote vreeze kwam over de gemeente. Een oogenblik was het weer stil, doch nieuwe stormen zouden weer opsteken. Het blijft hier een strijdende Kerk. Dan is er het een en dan weer het ander. Altijd ligt de duivel op de loer, om het werk Gods tegen te staan en zoo mogelijk te verwoesten. De discipelen vermenigvuldigden. God werkte dus met Zijn Geest en dat verbittert den duivel. Er kwam murmureering der Grieken tegen de Hebreen. De Kerk was de laatste tijden zeer uitgebreid, niet alleen van menschen die te Jeruzalem woonachtig waren of in Kanaan, maar ook vooral onder degenen die al lange jaren buiten de heilige erve gewoond hadden. Een groote massa van die menschen spraken de Hebreeuwsche taal niet meer in het dagelijksch leven, doch waren zeer vertrouwd met de Grieksche taal.
Alleen in de synagogen werd de wet in de Hebreeuwsche taal wel gelezen, maar zelfs het Oude Testament werd in het Grieksch gelezen. Doordat die menschen lange jaren buiten Kanaan gewoond hadden, waren zij niet verschoond gebleven van den geest die aldaar heerschte. Er wordt wel eens gezegd: waar wij mee omgaan, daar worden wij mee besmet. En zoo was het met die menschen ook. Er teekende zich een duidelijke onderscheiding af tusschen Grieken en Hebreen. Daaruit kwam nu ook voort de aanleiding tot het kerkelijk conflict. Zoolang het leven Gods de overhand had, dan konden zij wel met elkander leven, doch zoodra Gods Geest Zich maar eenigermate terugtrok, dan kwam die scheiding openbaar. En zoolang de Kerk maar schouder aan schouder staat, dan kan de duivel er niet tusschen komen, doch wanneer er scheuren komen, dan is de duivel er bij. Vandaar dat de apostel er met zooveel ernst tegen waarschuwde: “Geef den duivel geen plaats.” Het minste of geringste verschil dat er komt, dan lacht de duivel en zoekt hij er gebruik van te maken.
Wat is het noodig om voorzichtig en omzichtig te wandelen temidden van een krom en van een verdraaid geslacht. Wij moeten maar steeds bewaard worden voor onszelf. Ons hart is gelijk aan een vat buskruit en door de minste vonk die er bij komt, vliegt alles in brand. De vreeze Gods bewaart ons alleen voor de zonden.
In onzen grondslag zijn wij haters van God en van onzen naaste. Een voorrecht wanneer wij gedurig de minste maar mogen zijn en onzen rug maar als een brug mogen geven.
Als wij de laagste plaats maar mogen innemen en in de practijk een ander uitnemender mogen achten dan onszelf, dan krijgen wij geen ruzie. Dan drukken wij de voetstappen Christi, Filip. 2:4-7.
De Grieken murmureerden, omdat hun weduwen bij de dagelijksche bediening verzuimd werden. In Pinkstergemeente was er gemeenschap van goederen. Niet op den voet gelijk de socialisten dat willen, maar naar de wet van Christus. Er werd gedeeld naar dat elk van noode had. Er werd niet met het geld gesmeten en roekeloos rondgesprongen, maar de zaak werd grondig onderzocht. Geldelijke steun werd geboden waar het van noode was, maar ook vond er een bedeeling plaats in natura, gelijk dat thans ook nog wel plaats vindt. De verzorging der weduwen en weezen neemt een eerste plaats in bij de bedeeling der armen. Nu meenden de Grieken dat hunne weduwen niet werden behandeld als de weduwen der Joden. Men was van gedachte dat de weduwen der Joden werden voorgetrokken; de een werd voorgetrokken bij den ander. Een “kanker” die nog niet uitgesneden is, in de dagen die wij thans beleven. Menschen, aan wien de uitdeeling is toebetrouwd, hebben een niet gemakkelijke taak. Al wordt het op een rechtvaardige wijze gedaan, er blijven altijd op- en aanmerkingen. Wij zouden daar wel verschillende voorbeelden van kunnen geven, maar och vrienden, ‘t is beter en wenschelijker dat wij daar maar niet dieper op ingaan. Wat zijn er in de practijk weinig menschen die met het minste teverden zijn. We hebben alien in onzen boezem een bloedzuiger, die twee dochters, heeft: “Geef, geef”.
Twee partijen kwamen in de Kerk dus tegenover elkander te staan.
Met droefheid hebben de apostelen het vernomen en dadelijk ingegrepen. Of de klacht gegrond was, daarover zwijgt de Schrift. Maar wel lezen wij, dat de apostelen dadelijk maatregelen genomen hebben. Neen, zij hebben de zaak niet op zijn beloop gelaten, zoodat het kwaad kon voortvreten, maar alles hebben zij in het werk gesteld om het vuur dat oplaaide, te blusschen, opdat de gemeente door onderlinge twisten niet gescheiden zou worden. Dat de apostelen de gemeente ernstig vermaand hebben, laat zich wel denken. Zij hebben alles in ‘t werk gesteld om de “heethoofden” te kalmeeren en de oneenigheid en jaloezie weg te nemen. Toch hebben de apostelen ook gevoeld, dat er wat gebeuren moest.
Er moest een oplossing komen. De gemeenten breidden uit; de arbeid wordt voor de apostelen teveel. De bediening des Woords mag niet verminderen en aan de nooden der armen moet nauwkeurige zorg worden besteed. Christus heeft immers Zelf de armen aan Zijn Kerk nagelaten tot verzorging. De ervaring heeft geleerd, ook aan de apostelen, dat samenvoeging van tweeerlei bediening onmogelijk is. Toen de Kerk tot openbaring kwam, kon het nog wel, maar nu gaat het vastloopen. God gaf de apostelen wel bijzondere kracht, doch die enkele menschen waren niet in staat om alles te doen. Onze kracht is beperkt. De raad werd gegeven om te zien naar zeven mannen, die de verzorging van de armen voor hun rekening zouden nemen. De discipelen (de mannen dus, “want vrouwen mogen niet spreken in de gemeente” ook niet op politiek terrein) moeten nu oordeelen over deze zaak.
De apostelen zullen zich dan geheel wijden aan de bediening des Woords en de zorg der armen aan anderen overlaten. Maar met dien verstande, dat het ambtelijk zal geschieden. Geen bestuursleden moeten er.gekozen worden, maar menschen, die de Kerk ambtelijk zullen dienen en in een rechten weg daartoe zullen gesteld worden.
De Kerk is geen vereeniging, maar een stichting Gods, die geregeerd en bestuurd moet worden door de wetten, gegeven van den Koning der Kerk zelf. De Kerk mag alleen maar gediend worden door mensen, die van God afgezonderd en op een rechte wijze, door de rechte deur in de Kerk komen. De Kerk kent geen bestuursleden, maar ambtsdragers, die optreden in den Naam des Heeren, gebonden en gezalfd door Gods Geest.
Dus de leden der Kerk zijn ook gebonden in hun verkiezing. De apostelen hebben niet gezegd: Pak er maar zeven, neem er maar zeven uit de gemeente, die u het geschikst voorkomen, die een goed verstand hebben om de administratie waar te nemen en die een helder oordeel hebben over de zaken. Neen, zoo hebben de apostelen niet gesproken. Zeker, het is een voorrecht wanneer de Kerk mag gediend worden door menschen, die een helder inzicht en goed verstand hebben, die niet ontbloot zijn van uiterlijke gaven. Maar dat is niet’t voornaamste, al wordt de wijsheid ook genoemd als een vereischte tot het ambt.
De apostelen zeggen: “Ziet dan om, broeders, naar mannen uit u, die goed getuigenis hebben”, enz. Zij moeten omzien naar mannen en mogen dus geen vrouwen nemen om de Kerk te dienen in het ambt.
God heeft wel eens in Zijn Kerk vrouwen gebruikt, doch nooit voor een ambtelijke bediening. Zij mogen ook geen mannen van de straat nemen, maar “uit u”; uit de gemeente. Wij mogen met de ambten neit spelen. Wat is het een gewichtige zaak. Zij moeten omzien naar menschen die een goed getuigenis hebben. Een goede getuigenis van degenen die buiten zijn, maar ook in de gemeente. Zij moeten geopenbaard zijn in de conscientie, m.a.w., het volk van God moet hen kennen en er achting voor hebben, maar ook een indruk dat God hen gebruiken wil in Zijn dienst. Wanneer het ware volk van God vreemd tegenover hen staat, is het een raadselachtige zaak. Een nauwe band lag er tusschen Paulus en Timotheus. Nog zeer jong was Timotheus, toen hij Paulus ontmoette. En wat hen samenbond, was de vereeniging in het dierbare werk Gods, gegrond in de vereeniging met Christus.
Het moesten mannen zijn, vol des Heiligen Geestes en der wijsheid. De Apostelen waren zelve ook vervuld geworden met den Heiligen Geest. En dat eischten zij nu ook van de nieuwe diakenen.
Wordt vervolgd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1974
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1974
The Banner of Truth | 20 Pagina's