GOD BRENGT ONS WAAR WIJ ZIJN MOETEN
Maar als hij hoorde, dat Archelaüs in Judéa koning was, in de plaats van zijn vader Heródes, vreesde hij daarheen te gaan; maar door Goddelijke openbaring vermaand in de droom, is hij vertrokken in de delen van Galiléa. Mattheüs 2 : 22
II
Gods weg met Zijn volk is zo gans anders dan dat zij gedacht hadden. God bekeert Zijn volk om onbekeerd te worden in zichzelf. Zij moeten voor God worden wat zij zijn. Zij worden in het begin van hun weg overtuigd door Gods Geest van zonde, gerechtigheid en oordeel. Door de wet komen zij tot de kennis der eonde. Maar daar blijft het niet bij. Gods Geest gaat hen steeds dieper ontdekken, bekend maken met hun val in Adam, waardoor het voor hen een hopeloze zaak wordt. En alleen in die weg, dat zij zichzelf als een verloren zondaar voor God leren kennen, verdoe-melijk voor God, wordt Christus noodzakelijk voor hun hart.
De wet is een tuchtmeester tot Christus. In onze dagen is het over het algemeen maar een roemen in Christus, maar van de werking der wet, in de hand des Geestes, wordt sehier ndet gerept. Het schijnt, dat God de mensen anders bekeert dan vroeger; doch laten wij onszelf maar niet verleiden, maar steeds bedenken, dat het einde der wet Ohristus is, tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft.
Hoe zouden zij ooit die Borg en Middelaar nodig krijgen, als het aan hun zijde geen afgesneden zaak werd? Maar dat niet alleen, zullen zij ooit Christus nodig krijgen als Profeet, Priester en Koning, dan moeten zij inwendig zichzelf als een Nazareth leren kennen, waar geen goed uit voortkomen kan. Wij moeten leren wanhopen aan onszelf, leren walgen van onszelf, onszelf voor God verfoeien in stof en as. Het ddepe verderf, dat in ons woont, moet ontdekt worden; dat in ons, dat is in ons vlees, geen goed woont. En het is ook zo noodzakelijk, dat wij onze zondige aard hoe langer hoe meer leren kennen.
Wij moeten uit genade zalig worden, er zelf geheel en al buiten gezet worden. Wij moeten leren, dat wij zalig worden omdat God het wil, niet omdat wij het gezocht hebben. In de eerste tijd, dan is er zoveel liefde, zoveel ijver, dan is niets te zwaar, maar het wordt later alles zo anders. Liefdeloos, behoefteloos, lusteloos, moedeloos, biddeloos, indrukloos, vijandig, verkeerd. O, wanneer er nog één zucht van ons bij moest, dan was het voor eeuwig kwijt. Er blijft van ons ndet anders over dan ellende. En dan soms zo koud, zo ongevoelig zo dodig, zo hard, dat wij soms wel eens zeggen: zou het nog wel ooit breken, zou het nog wel ooit anders worden?
Zij zijn er inwendig niet mede verenigd, maar ook die kennis brengt geen verandering. Het is wel een groot wonder, dat God naar de mens omziet, maar nog veel groter wonder, dat God het niet zat wordt. De huichelaars en de hypokrieten spreken ook wel van een wonwaar tenslotte niets van overblijft. Bij Gods ware volk is het anders. Voor al dat volk wordt het een eeuwig wonder; een wonder, dat zij eeuwig zullen bewonderen.
Hij heeft Zijn volk liefgehad met een eeuwige liefde, en Hij zal ze liefhebben tot het einde. Wij komen met onszelf maar bedrogen en teleurgesteld uit, maar dat is bij de Heere anders. Hij heeft het geweten, dat zij van de buik en de baarmoeder overtreders genaamd zouden worden. Dat volk valt zichzelf wel tegen, maar o eeuwig wonder, zij vallen God nooit tegen. De liefde Gods is onveranderlijk, en het werk van Ohristus volmaakt.
En wanneer Christus nu niet in Nazareth had gewoond, dan was het voor eeuwig verloren. Maar Hij nam er Zijn woonplaats. Hij kwam er maar niet om een dag of een week of een maand te vertoeven, maar Hij is er gebleven, totdat Hij Zijn bediening in het openbaar is begonnen. En nu niet om met de zondaren van Nazareth gemeenschap te hebben, maar om Zijn volk van de zonde te verlossen, te reinigen en te heiligen. Was Christus er niet komen wonen, dan waren zij in de ellende, in de zonde, in de verachting en versmading weggezonken, maar nu woont Hij daar om er Zijn troon op te richten.
Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Hij heeft de zonde verzoend door Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid, en de smet der zonde heeft Hem nooit aangekleefd, maar Christus heeft wel de smart van de smet gedragen, opdat Zijn volk onder de smet der zonde ondersteund zou worden en eenmaal voor eeuwig verlost. Want Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.
Hij woonde in Nazareth, opdat dat volk zolang zij hier uitwonen van de Heere, door de zonde niet overheerst zal worden, en niet gedood en verslonden, maar opdat Zijn bloed gedurig zal worden benodigd tot rei-nigmaking en heiligmaking. Opdat door Zijn kracht de oude mens met Hem gekruisigd en gedood zal worden, en Hij steeds meer in de kracht Zijner gezegende Middelaarsbediening zal worden verheerlijkt.
Dat volk, dat In do geestelijke strijd zo vaak onder ligt, kan niet meer blij zijn met zichzelf, maar vindt Zijn blijdschap in Hem, in Christus, Die overwonnen heeft, en in Wie zij ook meer dan overwinnaars zijn kullen.
Daar in Nazareth moeten zij met Christus Zijn smaad-heid dragen, maar daar wordt het ook bij ogenblikken beleefd, dat indien wij met Hem lijden, wij ook met Hem verheerlijkt zullen worden.
En nu in Nazareth verlangen zij wel naar Jeruzalem, maar zo geheel anders dan tevoren. In de grond van de zaak was het tevoren maar om een gemakkelijk leven te krijgen en zorgeloos te worden; een aards koninkrijk, en om zelf ook geëerd te worden. Maar nu verlangen zij bij ogenblikken naar het hemelse Jeruzalem, waar zij voor eeuwig verlost zullen zijn van zichzelf en om God, hun Koning, eeuwig al de eer en heerlijkheid te geven.
En nu al dat volk, dat in Nazareth nooit thuis zal zijn, maar ds versmaadheid van Christus leert dragen, zal eenmaal met Christus uit dat Nazareth geleid worden, om eeuwig met Hem verheerlijkt te worden. De Heere zal dat volk, dat door het geloof met Christus verenigd is, genade en eer geven, en het goede niet onthouden, die in oprechtheid voor Hem leven. Christus is ook uit Nazareth vertrokken, en Maria is er ook niet gebleven.
Gods volk komt er uit, om er nooit meer in terug te keren, zij zullen geleid worden met alle blijdschap en verheuging; zij zullen ingaan in des Konings paleis. En die blijdschap en die verheuging zal voor dat volk zO groot zijn, ook omdat zij hier voor jaren in Nazareth moesten wonen. Nazareth verdwijnt, maar Jeruzalem blijft eeuwig bestaan.
Van de hemel wordt menigmaal gesproken als van „het nieuwe Jeruzalem”. Denk maar aan Openb. 21 : 2: En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jerusalem, nederdalende van. God uit de hemel, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is. Daar zal God bij hen zijn en hun God zijn. Daar zal God alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan.
Hier in Nazareth is vervuld geworden, dat Christus Nazarener zal geheten worden. Daar is Zijn toenemen openbaar geworden.
Daar wordt het beoefend: Hij moet wassen en ik minder worden. Daar leren wij alle dingen schade en drek achten, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus.
Daar is de Zon der gerechtigheid meer en meer gaan schijnen, daar is Zijn Goddelijke kracht openbaar geworden, opdat de kerk van Hem kon zingen, Ps. 66 : 4:
Hij is ‘t, Die ons bewaart ons leven,
Die voor ons zorgt, tot ons behoed,
Opdat wij niet vallen noch beven,
Ja, dat niet slibb’re onze voet.
Maar in dat nieuwe Jeruzalem zullen zij Hem rien gelijk Hij is. Het blijft hier een zien als door een spiegel in een duistere rede, maar aldaar zullen zij zien aangezicht tot aangezicht (1 Kor. 13 : 12).
Daar zullen zij, verlost van erf- en dadelijke zonde, met Christus eeuwig verheerlijkt worden.
Hier hebben zij geleefd met een vernederde Christus, maar daar zal het eeuwig zijn met een verheerlijkte Christus, voor het aangezicht des Vaders. En daar zullen zij ook Hem eeuwig de eer, de lof en de aanbidding toebrengen.
Het was hier alles maar in beginsel en sommige ogenblikken, maar daar zullen zij eeuwig huppelen van zielevreugd, omdat zij hun wens verkregen hebben. En dat, na de dag der opstanding, naar ziel en lichaam beide, teruggebracht tot hun oorspronkelijke bestemming.
O, wat een vooruitzicht voor dat volk, dat hier met Christus in Nazareth woont. Hun heilzon is aan het dagen. Ik zal Uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, ik zal verzadigd worden met Uw beeld (Ps. 17 : 15).
Maar och, geliefden, velen hebben in Nazareth gewoond, gelijktijdig met Christus, maar voor wie Christus nooit anders is geweest dan de Zoon van Jozef, de Zoon van de timmerman. Voor hen is Christus nooit geworden de Zoon van God, de gekomen Messias, de Weg, de Waarheid en het Leven.
Christus is gezet tot een val en opstanding veler in Israël, en tot een teken dat wedersproken zal worden (Luk. 2 : 34).
Wat is er een nauw onderzoek nodig, op weg en reis naar de eeuwigheid. Zijn wij nog in Nazareth thuis, wij zullen met Nazareth voor eeuwig omkomen. Wanneer ons leven in de wereld en in de zonde is, en al hebben we nog enige godsdienst, ons einde zal droevig en vreselijk zijn.
Maria en Jozef hebben wel in Nazareth gewoond, maar zij zijn er nooit thuis geweest. Zij zijn er vreemdeling gebleven. De zonde was hun de dood geworden, en Christus was hun enige leun en steun.
Wat wij u toeroepen, mijn medereiziger naar de eeuwigheid, is: breek met de zonde en kus de Zoon, opdat Hij op u niet toorne. Vlied van de toekomende toorn, nu het nog de dag der zaligheid en het heden der genade is. Straks zal de genadetijd ten einde zijn en dan is het te laat, voor eeuwig te laat. Verhard uw hart niet, maar laat u leiden.
Christus wandelt nog op onze straten. O, dat de zonde nog eens ging drukken en de liefde ging trekken. Christus kwam om te zoeken en zalig te maken, dat verloren is.
En volk des Heeren, het is wel hard om niet naar Jeruzalem te kunnen, maar terug te moeten keren tot dat verachte Nazareth, doch die weg is zo profijtelijk. Christus nam Zijn woonplaats in Nazareth.
Hoe donker en hoe eenzaam het soms ook moge zijn, gij zijt in die stad niet alleen. De weg van ontdekking is zo noodzakelijk, opdat Christus in de kracht van Zijn Middelaarsbediening in uw ziel zal worden verheerlijkt, en het wonder van Christus’ zending in deze wereld en in uw hart steeds meer waardij zal bekomen. Ja, het zal zijn, om met Paulus in te kunnen stemmen: Doch Gode zij dank, voor Zijn onuitsprekelijke gave (2 Kor. 9 : 15).
Gr.-R.
L.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1975
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1975
The Banner of Truth | 20 Pagina's