GOD GEOPENBAARD IN HET VLEESCH
En buiten alien twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot. God is geopenbaard in het vleesch. I Tim. 3:16a
Weder staan wij aan de laatste week des jaars met haar zoo gewichtvolle beteekenis. In die laatste week toch valt niet alleen de herdending van het onbevattelijk Kerstwonder, maar wordt ook bij het heenvliegen van den tijd vernomen de stem des engels die zwoer bij Dien, Die leeft in alle eeuwigheid: dat daar geen tijd meer zal zijn. Zou er een week in het jaar zijn, die de conscientie van den mensch meer aangrijpt dan deze laatste week des jaars? Och, of de Heere die krachtige roepstemmen heiligde aan onze harten, opdat de ontvangen indrukken niet weder haastig worden uitgewischt en met de traan van aandoening, die uit het oog weggepinkt workt, weldra vergeten zijn. Wij toch mogen onze conscientie in slaap sussen en de vermaningen wegdrukken, bij den Heere staan deze opgeschreven en eenmaal indien ze ons in dit leven niet tot winste worden, zullen zij ons oordeel verzwaren.
Of heeft het Woord van Simeon geen beteekenis ook voor ons: “Zie, deze wordt gezet tot een val en opstanding van velen in Israel!” Tot een val is de geboren Sions-Koning gezet alien, die niet door het geloof voor Hem leeren buigen en in Hem hun Zaligmaker mogen vinden. Het zal voor ons Kerstmis moeten worden in onze harten. Het Kerstwonder moet in ons verheerlijkt worden en kracht ter zaligheid verkrijgen.
Eenmaal is Christus geboren. Van dat wonder spreekt Paulus als van de groote verborgenheid der godzaligheid: God geopenbaard in het vleesch. Wie zal dat wonder ooit vatten? Het is niet te begrijpen met ons menschelijk verstand; het is alleen door het geloof te verstaan en te bewonderen en te aanbidden, gelijk de herders uit de velden van Bethlehem nadat zij met haast gekomen waren en Maria en Jozef vonden en het Kindeke liggende in de kribbe, wederkeerden, verheerlijkende en prijzende God over alles wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. Hoe menigeen viert echter Kerstfeest, zonder dat het woord ooit zijn ziele raakte en zonder dat hij immer iets hoorde en zag van het groote wonder, dat geschied is in Bethlehems stal. En toch in dat wonder is de zaligheid gewrocht voor gevallen Adamskinderen naar het getal van Gods uitverkorenen; van die schare, die niemand tellen kan.
God is geopenbaard in het vleesch.
Hij, Die uit Maria ons vleesch en bloed aannam; Die in de allerdiepste vernedering geboren werd in een stal en nedergelegd werd in de kribbe, Hij was en bleef de Zone Gods. Van eeuwigheid tot eeuwigheid is Hij God; de Tweede Persoon in het aanbiddelijk, volzalig Opperwezen; eenswezens met den Vader en den Heiligen Geest; in waarheid, gelijk de geloofsbelijdenis van Nicea schrijft: God uit God; Licht uit Licht; waarachtig God uit waarachtig God. Hij is de Zoon, Die gegeven is van den Vader tot verlossing van al Zijn doemwaardig en gansch verdorven volk. De eeuwige God alleen vermocht een eeuwige gerechtigheid aan te brengen; de wet van haar vloek te ontwapenen; de zonde van haar heerschappij te berooven en satans kop te vertreden, opdat den machtige zijn vang zou ontnomen worden. Alleen door God kon de zondaar met God verzoend worden. Zoo groot is de verlossing van gevallen Adamskinderen, dat hemel en aarde met alle schepselen niet in staat waren deze teweeg te brengen. Die verlossing is gewrocht door den Zone Gods Hij nam onze menschelijke natuur aan uit Maria door de ontvangenis des Heiligen Geestes. Hij bleef God, onveranderd en onverminderd in eeuwige heerlijkheid zonder krenking van een Zijner deugden. En Hij werd mensch. Ja Hij is waarachtig mensch geworden; het eigen vleesch en bloed van Maria, ontvangen van den Heiligen Geest; mensch met ziel en lichaam; mensch uit de menschen, behoorend tot het geslachte Adams ons in alles gelijk, uitgenomen de zonde. O, wie zal dit wonder vatten? Het is de groote verborgenheid der godzaligheid. Het wonder van des Vaders welbehagen, waarin de Zone Gods verkoren is tot Zaligmaker, voor de grondlegging der wereld.Hier is het wonder van de diepte des rijkdoms van de wijsheid Gods, die den weg bestelde waardoor met behoud van Gods deugden de uitverkorenen zouden worden met God verzoend. Deze groote verborgenheid is het wonder van de eeuwige liefde des Zoons, Die met Zijn hart is Borg geworden voor de Zijnen. Ja het wonder is in Bethlehems stal geopenbaard van de werking des Heiligen Geestes, Die scheppend in Maria wrocht, opdat de profetie vervuld werde: “Zie een maagd zal zwanger worden en een Zoon baren en gij zult Zijn Naam Immanuel heeten”. Hier is Immanuel: God met ons.
O, hoe blind zijn wij van nature; hoe gansch vervreemd van God en onbekend van Christus. Wij spreken van Hem; wij vieren Kerstfeest; wij hooren van stal en kribbe, doch onze harten zijn gesloten voor Immanuel en er is zoo min plaats voor Hem bij ons als er plaats voor Hem was in de herberg. O, onbekeerden van harte! de Heere breke de vijandschap, die u nog vervult tegen vrije genade en verwaardige u aan de voeten van den geboren Sions-Koning neder te vallen, om Hem te aanbidden. Wijzen kwamen uit het verre Oosten; sterrekijkers uit het Heidendom. Zij brachten het slapend Jeruzalem, waar God Zijn woning had in beroering, toen zij vroegen naar den geboren Koning der Joden! Zullen die wijzen ook tegen u eens getuigen? Zullen vreemden u voorgaan in het Koninkrijk der hemelen? Hoe menigmaal vierdet gij reeds Kerstfeest, zonder ook maar een keer het Kerstwonder te leeren kennen. En toch zult gij het moeten kennen zal het wel met u zijn op reis naar de eeuwigheid. Uw harte moge naar het heil in Christus leeren dorsten. Niemand kan zonder Jezus zalig worden.
Heden, zoo gij Zijn stemme hoort,
Verhardt u niet, maar laat u leiden.
Er ligt een onuitsprekelijke blijdschap in het rechte kennen van de groote verborgenheid: God geopenbaard in het vleesch. O, overtuigde zielen, de Heere verlichte uw oogen om Immanuel te zien, gekomen in Bethlehems stal. Alleen in Hem is God verzoend. In uw allerzoetste gestalten, waarin gij altijd wel zoudt willen verkeeren, ligt geen rust en met al uwe werkzaamheden en bevindingen kunt gij Gods recht niet voldoen. Daarom blijft de schuld u zoo drukken en wordt zaligworden u steeds onmogelijker. Maar, o! dat gij Hem eens door het geloof mocht leeren kennen, Die zegt: “Ik ben de weg en de waarheid en het leven”. Hij noodigt alle verwonden en beladenen; Hij predikt armen het Evangelie. De wereld viert Kerstfeest zonder Christus! O, smeekt den Heere, dat Hij u een Kerstfeest bereide in de openbaring van Zichzelven als de eenige Zaligmaker. Welk een ommekeer zou toch in uw ziele plaats hebben. Zoo onmogelijk zalig-worden is aan onze zijde, zoo ruim wordt het dan in Christus. Hij boog in de diepste armoede, om uwer zonden wil, volk. “Want gij weet de genade onzes Heeren Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden”. Wie is dan arm; arm vanwege zijn schuld; arm voor Gods recht, dat voldoening eischt tot den laatsten penning toe. Wie is er arm vanwege het gemis van Christus, buiten Wien niet anders is dan een eeuwig zielsverderf; O, komt en aanschouwt den arm geworden Zone Gods, Die u rijk maken zal. Doet niet de geringste aanschouwing van Hem u in het stof buigen van verwondering voor Zijne grootheid. Hij draagt de banier boven tienduizend. Welaan dan, dat uw ziele niet ruste voor gij Hem tot uw eigendom moogt aannemen, een gegeven Jezus van den Vader. O, hoe zult gij toch huppelen van zielevreugd en uitroepen: de verborgenheid der godzaligheid is groot: God geopenbaard in het vleesch. Het moge Kerstfeest voor u worden, gebonden en vreesachtig volk, die wel niet ontkennen kunt, dat God u eenmaal trok uit den staat des doods en dat Christus u is dierbaar geworden, maar die de toeeigening nog mist en voor wie de schuld in Gods recht nog openstaat, zoodat de gerechtigheid Gods uwe ziele persen kan tot bezwijkens toe. Dat volk moge eens Kerstfeest houden in de geestelijke verheuging over het Kerstwonder en in de omhelzing des geloofs van uw Immanuel: God met ons. In Hem is al uw heil en eer; in Hem de voldoening van uw schuld; de reiniging van uw zonden; de verlossing uit uw banden. Maakt toch uwGod en Koning groot, volk. Zingt van Hem en van Zijn onveranderlijke genade. Is Hij uw Zaligmaker; zoudt gij dan van Hem niet getuigen? Hoe langer hoe meer leert gij verstaan, dat buiten Hem geen zaligheid is; dat gij buiten Hem niet een oogenblik bestaan kunt. Hoe armer gij wordt in u zelf, hoe rijker gij wordt in Hem. Is Hij u niet beter dan tien zonen? En zou dan Gods volk het Kerstfeest aan de wereld afstaan? Zou dat volk dan niet zingen van de onveranderlijke trouw en volkomen genade des Heeren? Heft uwe hoofden op, volk! Verheft u uit uw strijd en druk, uit uw armoede en ellende en ziet Hem arm geworden, Die rijk was, opdat gij zoudt rijk worden in Hem. Vertroost het bedrukte volk en zingt den Naam des Heeren.
De Heer’ is mij tot hulp en sterkte,
Hij is mijn lied, mijn psalmgezang;
Hij was het, Die mijn heil bewerkte,
Dies loof ik Hem mijn leven lang.
Nog enkele dagen en het jaar is weder ten einde. Een jaar vol van moeite en zorgen; vol van wereldrumoer en ellende; maar ook vol van zonden. Voorbij weder is welhaast een jaar van ons leven. Wij alien, jong en oud, zijn een jaar nader aan den dood. En wij vliegen daarhenen. Straks zal geen tijd meer zijn. En dan? Wat zal het dan zijn? Zal uw deel wezen in den poel, die brand van vuur en sulfer? Zal het Tyrus en Sidon verdragelijker zijn dan ulieden? O, dat toch deze laatste week niet voorbij ga zonder ons te werpen in het stof voor God. Gedenk o, jongeling aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap en neig, o dochter, uw oor tot het Woord des Konings. Haast u, man in uw kracht en oude van dagen in uw neigen tot het graf; haast u om uws levens wil. De jaren vliegen heen. Ons leven is welhaast voorbij. Gelukzalig is het volk, dat het goed deelachtig werd, dat bestendig en duurachtig is. Geld en goed kunnen wij verliezen, maar de genade Gods is onmisbaar. De Heere blijft Dezelfde, Hij is de Getrouwe. Zij dan de God Jacobs uw gedurige toevlucht en sterkte, volk, en vertrooste Hij u bij de wisseling des jaars met Zijne liefde en trouw, Die zegt: Ik de Heere worde niet veranderd en daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd. Vliegt de tijd heen, welhaast zal geen tijd meer voor u zijn, en gij zult, waar God alle tranen van uw oogen afwisschen en alien strijd en druk te niet doen zal, met uw Immanuel in eeuwige heerlijkheid zijn, om God te loven en te prijzen zonder te scheiden meer. En alzoo zullen wij altijd met den Heere zijn. Zoo dan vertroost elkander met deze woorden. Amen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1977
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1977
The Banner of Truth | 20 Pagina's