TUSSEN HEMELVAART EN PINKSTEREN
Lucas 24:53, “En zij waren alien tijd in de tempel, lovende en dankende God. Amen.”
Part II
De discipelen hebben op een bepaalde wijze hun blijdschap aan de Heere mogen bekend maken. De Heere had hun die blijdschap geschonken. Dat was een onwaardeerbaar voorecht. Het was geen gestolen blijdschap, het was ook geen nagemaakte blijdschap, het was blijdschap die de Heere door Zijn Geest in hun harten had gewrocht.
Ze mochten Hem “loven”. Ze mochten de Heere prijzen voor Zijn onuitsprekelijke gave. Hier was het waar: “Die gunst heeft God Zijn volk bewezen, opdat het altoos Hem zou vrezen.” Immers, Hij, de Vorst der aard, is die hulde waard.
Bij Christus ingang in de hemel hebben de engelen Vader en Zoon verheerlijkt en hebben zich verblijd over de grote weldaad die God de Vader, in het geven van Zijn enige en dierbare Zoon gegeven had. Immers, van de nooit begonnen stilte der eeuwigheid heeft de Almachtige de weg uitgedacht waardoor goddeloze zondaren nog weer tot Hem konden worden teruggebracht, in de weg van waarachtige bekering.
Al de uitverkorenen Zijn met Christus mede gezet in de hemel. Daarom was het voor David een wondervolle ervaring toen hij neer mocht schrijven: “Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd; Gij hebt gaven genomen, om uit te delen onder de mensen, ja, ook de wederhorigen, om bij U te wonen, O Heere God.” Ach, had Zion meer haar vastigheid in Hem, er zou meer stof zijn om de Heere te loven. Er mocht toch geen stilstand zijn op de weg. Maar helaas, als er wat van Boven geleerd is, kunnen velen het er zo rustig bij houden, zonder de wetenschap verkregen te hebben: overgenomen voor tijd en eeuwigheid. Het mocht maar schaamte verwekken, dat we zoveel in onszelf zoeken, en niet alles alleen van Hem verwachten, die de verhoogde Middelaar is aan de Rechterhand van Zijn Vader, Die daar altijd voor de Zijnen bidt, totdat de laatste ingezameld zal zijn.
Letten we er echter op: Hier waren het niet engelen die de Heere loofde, hier waren het geredde zondaren die dat mochten doen met innerlijk vermaak en blijdschap des harten.
Hier hebben zij aireeds een voorsmaak ontvangen van wat het zal zijn om straks eeuwig de Drie-enige God te loven en te prijzen. Hier waren ze geen hemel zoekers maar God zoekers geworden, maar ze waren wel hemelsgezind gesteld.
Neen, hier was geen plaats in hun hart voor al de nietigheden en kleinigheden van deze tegenwoordige boze wereld. Hier werd de drijver niet gehoord. Hier waren ze nauw aan de Koning in de hemel gebonden. Vandaar dat zij in die tijd een lovend volk mochten zijn.
Ze loofden, maar ze mochten ook danken. Ze hadden zoveel stof tot dank, dat ze wel konden uitdrukken: “Wat zal ik de Heere vergelden voor al de weldadigheid aan ons bewezen.” Immers, rijke weldaden waren hun deel geworden. Ze wisten: het oog van hun Zaligmaker rustte op hen ten goede. En wat er ook zou gebeuren (en ze zijn allen door heel veel heen moeten gaan) de Koning zorgde voor hen, nu, en in de ure van sterven, dat voor sommigen spoedig zou aanbreken.
De Heere Jezus heeft eens getuigt: “Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard; ja, Vader, want alzo is geweest het welbehagen voor U.” Omdat de Heere hen zo rijkelijk gezegend had mochten ze hem van harte danken. Ja, nu mochten ze stamelende erkenen dat de Heere goed was voor slechte en dwaze mensen, en tot zover hen zo genadiglijk had uitgeholpen, dat het niet anders kon dan dat hun hart en mond vervuld met vreugde en innerlijke blijdschap openbaar kwam in hetgeen ze aan de Heere mochten meedelen.
Neen, hier waren geen zwarigheden. Hier mochten ze hopende uitzien en vervuld zijn met een vreugde die alle verstand te boven gaat. Daar kan het verstand niet bij, maar als de Heere het gaat openbaren wat Hij voor hen deed om Christus’ wil en wat Hij ook nog voor hen doen zou, dan zou het van grove ondankbaarheid getuigd hebben indien zij niet hun mond hadden geopend om Hem de ere toe te brengen.
Hier was blijdschap aanwezig die het hart verwarmde en verheugde. Hier was vreugde in God en om God. Hier was dankenstof omdat Christus voor hen betaald had en hen een plaats beloofd had in het Vanderhuis met de vele woningen.
Zeker, ze moesten nog door veel heen dat nog verborgen voor hen was. Verdrukking en vervolging zou hun deel zijn. Maar ze zouden ook ervaren dat Hij hen als slijk in Zijn heilige vingeren wilde gebruiken, opdat ook anderen zouden mogen worden toegebracht tot de gemeente die zalig zal worden. Ze hebben een kostelijke tijd doorleefd en straks ook de rijke vruchten gezien van de arbeid die de Heere hen op de schouderen had gelegd.
O, dan vervulle diepe schaamte onze harten. Want hoe is het nu? Met alle goeds dat we nog mogen hebben, kunnen we toch niet zeggen dat er veel smekingen en gebeden zijn, en daarom is er weinig van dat loven en danken wat de Heere Zelf toch Zijn kinderen in het hart gegeven had.
En nu moeten we wel leren dat de zekerheid niet in de mens ligt. Als het daaraan gelegen zou zijn, dan werd er geen mens tot God bekeerd, en dan was er niemand meer die de Heere nog nodig zou hebben, en dan ook niet dat oprechte loven en danken, waarvan de disciplen in hun leven de vrucht hebben mogen ervaren.
De zekerheid voor een waar Sioniet kan niet in ons gevoel liggen, ook niet in een voorkomende waarheid of een traan. De zekerheid ligt in God, Die om Christus wille hen verhoren wil en zal. Let op echter: op zijn tijd! Gods kinderen kunnen zo rechthebbend voor de dag komen, en eisen stellen. Maar we hebben te leren te komen met smeking en geween, dan zal Hij ook Zelf de harten en monden vervullen met heilige vreugde.
Aan het einde van de tekst staat nog een woord. Een veelbetekende woord, namelijk: “Amen.” Het is alsof Lucas, de medicijnmeester, die een gekende was van de Grote Medicijnmeester, mag zeggen: Nadat ik dit alles nu heb mogen opschrijven voor de kerk van alle tijden en alle eeuwen, kan ik alleen maar zeggen: Amen. Het zal waar en zeker zijn.
Lucas wist door Goddelijke genade dat de Heere niet alleen van hem maar ook van de anderen afwist. En dat Hij hen niet zou begeven noch hen zou verlaten.
Het vaste Fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen die Zijne zijn. “Amen.” Het was zeker dat hun bidden en smeken in de hemel gehoord werd, en op Zijn tijd het Pinksteren zou worden. Meer dan dat een uit kan drukken, mag hij, als hij uit het zaligmakend geloof mag leven, weten, dat de Heere een horend en verhorend God is.
Wat groot zou het zijn om in onze kommervolle dagen daar meer van te mogen horen. Dat er nog een aanlopen van de Heere was als een waterstroom. We weten: dit kan alleen maar door de zaligmakende bediening van de Heilige Geest. Maar dat we zo arm zijn, ligt niet aan de Heere, dat ligt aan onszelf, vanwege ons veraf leven en onze wereldgezindheid.
Ze hebben mogen loven en danken en als vrucht van Christus’ ingang in de hemel, ja, vanwege alles wat Hij voor hen gedaan had, ook in het bijzonder in Zijn dierbaar lijden en sterven. Hoewel we er bij moeten voegen: toen hebben ze er toch zo weinig van verstaan. Maar het is wel uitgekomen dat de Heere op Zijn tijd hen inzicht, (geestelijk inzicht) gegeven heeft in wat Hij voor Zijn kerk was, is, en blijven zal tot aan het einde der wereld.
Dat loven en danken is in de hemel gehoord en door de Heere aanvaard, omdat het echt waar was. Het waren geen kunstig verdichte fabelen of een ijdel verhaal van woorden.
Hier kunnen we wel schrijven: Uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij dan ook alleen al de lof, eer, aanbidding en dankzegging.
Rest ons nog een vraag: kennen wij al dat bidden en smeken? Zo niet, dan mocht de Heere u uw armoede laten zien, en een noodgeschrei verwekken. En niet om hun gebed en geschrei wil Hij horen, maar op hun noodgeschrei deed Hij grote wonderen en daar Hij Dezelfde blijft tot in alle eeuwigheid, kan Hij ook nu nog zulk een bede verwekken in een zondaars hart en op Zijn tijd ook de vervulling geven.
En wat het loven en danken betreft. Och, hier is alles onvolkomen en met zonden bevlekt. Hier is nodig dat de biddende en “Dankende” “Hogepriester” zelf indaalt in het hart om hen een weinig te vervullen met dankensstof, voor Zijn onuitsprekelijke gave.
En dan straks, als de laatste ademtocht ons verlaten heeft, en de ziel mag worden opgenomen in de eeuwige heerlijkheid (en dat zal een wonder moeten worden en blijven) dan zal alles wat ten dele was teniet gedaan worden, en dan zal God zijn alles en in allen.
En dat hier meer mocht worden ingeleefd: “Het is door U alleen, om het eeuwig welbehagen.” Amen.
Chilliwack
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1980
The Banner of Truth | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1980
The Banner of Truth | 20 Pagina's