Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Noordenwind en zuidenwind

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Noordenwind en zuidenwind

6 minuten leestijd

Ontwaaak, noordenwind, en kom, gij zuidenwind,

In Ezechiëls profetieën wordt ons getekend een uitgebreid veld met door de zon verschrompelde doodsbeenderen, waaraan de minste levenssappen ontbreken.

En wat de verwondering van de profeet volkomen moet gemaakt hebben, is het Goddelijk woord, dat hem in deze doodsvallei tegenklinkt: Mensenkind, zullen deze beende ren levend worden? Ezechiël antwoordt: „Heere, Gij weet het”. Welnu, deze doodsvallei is het beeld van u en van mij, wij allen zijn als beenderen verstrooid aan de mond van het graf. Doch de Heere zegt: „De windblaas waarheen hij wil, en men hoort zijn geluid en men weet niet vanwaar hij komt en waar hij henengaat. Alzo is een iegelijk die uit de Geest geboren is”.

Kom, gij noordenwind. Het is zo noodzakelijk, bijzonder in onze dagen, dat de wind des Geestes door de hof van Gods kerk gaat waaien. Er wordt geklaagd: Er worden zo weinig mensen bekeerd, er is geen doorbrekend werk bij Gods kinderen. Weet ge waar om niet? De nood is niet opgebonden. De bede in bovenstaande tekst vervat, wordt zo weinig vernomen. Als er geen gebed en geen nood is in de kerk, worden er geen kinderen geboren We hebben smarten gehad en niets dan wind gebaard. Als er geen barensweeën zijn in de kerk, worden er geen vruchten openbaar.

Wij allen bouwen aan onze heilige huisjes maar het huis des Heeren wordt woest ge laten. Het kerkhof kan er o zo netjes uitzien maar het is een kerkhofschoonheid en eer kerkhofstilte.

Als het gaat waaien - ga maar na in de zomer als het heet is en ge zegt: het is zo drukkend en benauwd - dan zegt ge: daar knapt het van op. Dan worden de vuile dampen verdreven en komt er een gezuiverde atmosfeer.

De wind is noodzakelijk; hij geeft groei er kracht en zuivert de lucht. De wind is vrij er onwederstandelijk in zijn bediening. Wie kan hem tegenhouden? De noordenwind der ontdekking, maar ook de zuidenwind der vertroosting.

En dan denk ik aan Elia, die staat in de spelonk. Hij bewond zijn aangezicht met zijn mantel en dan die storm, die voorbijgaat. Hij denkt: de Heere zal in het onweder zijn, maar noch in de storm, noch in het onweder is de Heere. Daar hoort hij het suizen van een zachte stilte en daar spreekt de Heere: „Wat maakt ge hier, Elia?” Een zachte stilte, dat is de zoete komst, de komst van de Geest der vertroosting. Hebben wij die stem reeds beluisterd in de nood van onze ziel?

Hoe zoet is die stem, die stem is uit alle stemmen kenbaar, het is de stem van het Woord Gods tot Zijn kerk, het woord van zaligheid:


Hoe zoet de naam van Jezus klinkt
in het gelovig oor
het verzacht de smarten
en heelt de wonden
en neemt de vreze weg (Newton).


De Heere komt tot Zijn hof en ziet de vrucht van Zijn eigen werk, dat al Zijn deugden verheerlijkt. Daar bidt de kerk om, daar is het de kerk om te doen, nl. om de eer en verheerlijking van Zijn grote naam. Zal een hof vrucht voortbrengen, dan zal ook de wind er het zijne aan toedoen. Als de noordenwind gaat waaien door Gods kerk betekent dit dat die noordenwind in al zijn scherpte en koude is de ontdekkende en ontblotende bediening van Gods Geest en dat is net zo noodzakelijk als de zuidenwind. De ontkleding net zo noodzakelijk als de bekleding. O, mijn vrienden, hoe noodzakelijk is die noordenwind. Waarom? Ach:


Wie vlood er ooit naar Jezus heen,
als niet zijn eigen hoop verdween?


Het zal zeggen: Alle hoop, ten aanzien van eigen werken, ten aanzien van de wet, ten aanzien van de gronden, die de zondaar legt om aangenaam voor God te kunnen zijn. Al wat van het schepsel is en al zijn gelegde gronden moeten weg, opdat hij verstaan moge door de noordenwind van uitbranding en ontdekking:


Ik ben nooddruftig, arm en naakt.
Uw komst is het, die mijn heil volmaakt.


O, mijn medereiziger, wij hebben allen een ziel voor de eeuwigheid, wij liggen allen als dode beenderen op het Ezechiëlveld. En weet ge wat het ergste is? Dat de mens waant dat hij leeft. Dat voert duizenden naar de bloemhof van een eigengerechtigd, zelfgenoegzaam en zelfgepolijst christendom van onze tegenwoordige tijd. Het heeft zichzelf aangekleed, maar heeft geen kennis van de ontkledende kracht van de Heilige Geest. Ze zijn ten enenmale een vreemdeling van deze noordenwind. Daarom is er ook geen plaats voor de zuidenwind der vertroosting van Gods Geest. Wij mochten eens tot onszelf inkeren. Wij zullen met God verzoend moeten worden. En als de Heere een ziel in het verbond brengt, gaat het niet zoals tegenwoordig. Dat gaat op de aloude, maar nooit verouderde van onze vaderen. Immers, wat al nieuwe ideeën, wat al nieuwe vormen en nieuwe woorden. Zit het in de vorm of in de woorden? Welnee! Maar het is erom te doen door die nieuwe vorm en nieuwe woorden nieuwe leringen in de kerk te brengen, om een nieuwe wind van leer te doen waaien. En dat noemt men: een frisse wind, die door de kerk waait. Allerlei wind van leer waait er, maar niet de wind van Gods Geest.

Ik denk hier aan hetgeen de hervormer Zanchius eens schreef aan één der opstellers van de H. Catechismus, nl. Ursinus. Hij schrijft: „Denk erom in uw opstelling, gebruik geen vreemde woorden, want deze zijn vaak de baanbrekers voor nieuwe ideeën en nieuwe, maar ongoddelijke leringen in de kerk”. De wind des Geestes is noodzakelijk, de vuile dampen van onze eigengerechtigheid, hoogmoed, waanzin en zelfhandhaving moeten ontdekt. En als we dat leren, dan worden we arme, ontklede mensen, die zichzelf niet helpen kunnen, maar die God nodig krijgen. Want o, we kunnen wel te veel bekeerd zijn, maar nooit te veel om God verlegen. Hoe velen kunnen zichzelf helpen en hebben een bekering waar God niet van weet. Als we niet leren en verstaan wat we door de zonde geworden zijn, wat zullen we dan met Jezus doen! Dan hebben we genoeg aan onszelf en zijn vervuld met onszelf.

Van nature zijn we allen lid van eigen hulp. Daarom: we moeten arm en verloren zondaar voor God worden en in de dood terechtkomen met onszelf. Daar wordt de nood geboren: Kom gij noordenwind, en kom gij zuidenwind. Het is de Heilige Geest, Die ontdekt de schuld der zonde, maar ook Wiens werk en ambt het is Christus en al Zijn weldaden zodanig te ontdekken, waardoor de zondaar uitroept: Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Dan is het: Geef me Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.

En als de Heere door de zuidenwind des Geestes spreekt tot een arme en hartvernederde zondaar, door de taal der vertroosting, dan richt Hij neergebogenen op. Die in ’t stof lag neergebogen, wordt door Hem weer opgericht. Welgelukzalig dan die de kracht van de Pinkstergeest zo mag ervaren, die zal door de Geest om de Geest bidden: Kom, gij noordenwind, en kom, gij zuidenwind, doorwaai mijn hof.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Noordenwind en zuidenwind

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's