Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET HUIS DES GEBEDS EEN KUIL VAN MOORDENAREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET HUIS DES GEBEDS EEN KUIL VAN MOORDENAREN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Hij zeide tot hen; Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden; maar gij hebt dat tot een moordenaarskuil gemaakt.”

Korte samenvattng van hetgeen gesproken is op de „Bewaar het Panddag” te Sliedrecht. op zaterdag 16 april 1977, door Ds. H. C. v. d. Ent uit Katwijk aan Zee

GELIEFDE VRIENDEN!

Het opschrift boven deze tekst — tevens de titel van ons onderwerp — is wat schrikaanjagend. Want onder „het huis des gebeds” verstaan wij doorgaans de kerk; en daar ga je niet naar toe om,vermoord” te worden. En dat zou je toch minstens te wachten hebben, als het „huis des gebeds” een „moordenaarskuil” is.

Wij hebben in ons blad de vorige keer een mogelijke vrees voor zulk een verschrikkelijk gebeuren zoeken weg te nemen. Wij zitten hier bij elkaar als burgerlijk nette mensen,, die vanwege „moord” nog nooit met de politie in aanraking gekomen zijn.

Dat wil echter niet zeggen, dat wij tegenover God, ten opzichte van zulke vreselijke praktijken, vrij uitgaan. Wie dat zou menen kent beslist zijn eigen hart niet. Want de bijbel leert ons duidelijk, dat wie zijn broeder haat, een doodslager is. En wie heeft nooit eens de haat in zijn hart tegenover zijn medemens voelen oprijzen? Al zou het maar slechts één keer in uw leven gebeurd zijn, dan staat ge hierdoor reeds schuldig voor het heilig aangezicht van God, met Wie we allen te doen hebben.

En schuldig te zijn aan moord voor het aangezicht van God, kan door God niet anders dan met de dood gestraft worden. Als ge daar goed over nadenkt, ja dan komt er toch wel oorzaak om te vrezen, nu we in het „huis des gebeds” voor Gods aangezicht verschenen zijn.

Van die zijde bezien, zou het geen kwaad kunnen,als we echt eens de schrik van ons leven kregen, om door de schrik des Heeren nog bewogen te worden tot het geloof”.

We zouden dan beleven, dat er bij de HEERE, de Heere uitkomsten zijn tegen de dood.

Het gaat in de boven afgeschreven tekst over de tempelreiniging. Twee maal heeft er tijdens het openbare optreden van de Heere Jezus zulk een kunt u beschreven vinden in Joh. 2: 13–22. Dat was aan het begin van het optreden van de Heere Jezus Christus. De tweede tempelreiniging Het gaat in de boven afgeschreven tekst over de tempelreiniging. Twee maal heeft er tijdens het openbare optreden van de Heere Jezus zulk een tempelreiniging plaats gehad, De eerste keer kunt u beschreven vinden in Joh. 2:13–22. Dat was aan het begin van het optreden van de Heere Jezus Christus. De tweede tempelreiniging staat dan in onze tekst, die ook in de andere evangeliën te vinden is. Deze heeft plaats gehad tegen het einde van Jezus omwandeling op de aarde. Dat deze zaak twee maal moest gebeuren, is op zichzelf al vol lering. Want het leert ons, hoe hardleers het volk in die dagen was. Doch laten we niet uit de hoogte op dat volk neerzien. Want een ieder die enigszins bekend is met zijn eigen leven, zal de „hardleersheid”’ naar zichzelf hebben toe te trekken. Wie moet er zichzelf niet van beschuldigen? Gelukkig diegenen die het mogen leren doen. Zij krijgen geen stof cm hoogmoedig te worden, maar wel om met ootmoedigheid bekleed te zijn.

De geschiedenis is bekend. De tempel was een gewijde plaats. Een wonder op zichzelf. God wilde er in wonen onder de mensen. Men kon daar in het gebed naderen tot God, Die men daar alles zeggen en, vragen kon, wat men op het hart had. Vandaar dat de tempel ook „huis des gebeds” genoemd wordt. Doch het dienen van God, zoals de Heere dat in Zijn Woord bevolen had, geschiedde niet overeenkomstig de wil van God. Heel het Godsdienstige leven verkeerde in een staat van diep verval. In plaats van de gepaste stilte, die in het „huis des gebeds” heersen moest, vervulde het geluid van loeiende koeien, blatende schapen, kirrende duiven en rinkelende geldstukken de ruimte. Toen Jezus het „Huis Zijns Vaders” zodanig ontwijd zag, werd Hij met heilige toorn vervuld. „En Jezus ging in de tempel Gods, en dreef uit allen, die verkochten en kochten in de tempel, en keerde om de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen, die de duiven verkochten; en Hij zeide tot hen: Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden; maar gij hebt dat tot een moordenaarskuil gemaakt.”

Hij drukt met deze woorden o.a. de „schriftgeleerden” met hun neus op de „Heilige Schrift”, die zij ondanks hun geleerdheid maar slecht bleken te kennen. Want dat de tempel een huis des gebeds zou genaamd worden, staat duidelijk te lezen in Jes. 56 : 7b. En dat het tot een moordenaarskuil gemaakt werd, is ook in de bijbel vermeld, en wel in Jer. 7 : 11.

Ten deze kunnen wij wel zeggen: Er is niets nieuws onder de zon. Want ook nu zijn er vele „schriftgeleerden”, die nog nooit hebben leren buigen onder die majesteit van het Woord van God, vanwege het feit dat men de God van het Woord niet kent. Men neemt daarom het Woord van God onder kritiek. En alles wat met het verdorven denken van de mens in strijd is, wordt als ongeloofwaardig verworpen. Het laatste boek, dat van de hand van Prof. Dr. Kuitert verschenen is „Wat heet geloven?” is daar weer een duidelijk bewijs van. Wij moeten deze dingen echt niet zo maar voor kennisgeving aannemen, daar de invloed van deze „geleerde”, maar niet „van God”, veel verder strekt dan menigeen misschien nu nog vermoedt.

Als ik over „schriftgeleerden” sprak, moeten we natuurlijk ook onszelf weer niet voorbij zien. Want wij, die voorstanders zijn van „Bewaar het Pand”, lopen ook gevaar, niet te buigen voor de majesteit van het Woord van God, omdat de God van het Woord door ons ook niet gekend wordt. Zelfonderzoek blijft derhalve altijd een geboden zaak.

Daar de woorden door de Heere Jezus in onze tekst verhaald, reeds voorkomen in het O.T., hoewel we met een gebeuren in het N.T. te doen hebben, leert dit ons, dat de tempelreiniging méér inhoudt dan een incidenteel geval.

Het gaat in deze tekst ten diepste over „leven” en „dood”: Vaders huis is Gods huis, dat is het huis des gebeds. Daar was, in de weg van het gebed, het „leven” uit genade te verkrijgen, voor een dood-arme zondaar.

Een „moordenaar^kuil”, doet ons denken aan een hol of een spelonk, waar moordenaars zichzelf ophouden. Dat zijn mensen die een ander naar het leven staan, zijn „dood” zoeken. En wie denkt hier dan niet aan hem, die in de bijbel de „mensenmoordenaar van de beginne” genoemd wordt?

Goed gezien was het dus zo, dat het huis van God gedegradeerd was tot een woonstede van de duivel.

En dat is een zeer ernstige zaak, die niet alleen terug te brengen is tot het gebeuren dat de evangelisten ons verhalen, maar het is een zaak die de eeuwen door al aan de orde geweest is, en aan de orde blijven, zal, zolang als deze wereld bestaat. We moeten dus niet alleen kijken naar de „vrome” mens uit Jezus dagen, maar naar de mens. van alle tijden, met onszelf incluis.

Door de val is de mens niet anti-religieus geworden. Hij is door God goed geschapen. God woonde in de mens als in een tempel. Paulus zegt omtrent de gelovigen in 1 Cor. 6:19 „dat hun lichamen tempelen zijn van de Heilige Geest”. Vóór de val waren de lichamen van Adam en Eva dat ongerept. Doch dóór de val heeft de mens de dood boven het leven verkoren. Hij heeft de duivel boven God verkoren.

De moordenaar kwam in de tempel van het lichaam op de troon te zitten en God moest er af. Dit is een daad, zo verschrikkelijk, dat zij elke beschrijving tart.

Het gevolg van dit alles is geweest, dat het menselijk hart, dat als een tempel Gods geschapen is, in een moordenaarskuil veranderd werd. We zien daarom moord op moord zich voltrekken: Eva verleidde Adam. Middellijkerwijs heeft zij haar man van het „leven” beroofd. Kain sloeg Abel dood. En ga zo maar door. De wereldgeschiedenis laat ons echt wel zien, dat het waarheid is, wat in de belijdenis geschreven staat, dat de mens van nature geneigd is om God en de naaste te haten. Voor zover de moordenaar in ons hart nog niet tot openbaring komt, leeft hij er toch in, als we het maar willen zien. Hebben wij het ook al leren zien, en dan met ogen, die door de Heilige Geest daartoe geopend zijn? Dan wordt er iets ingeleefd van het ontzaggelijke van de val: God uit ons leven en de duivel er in! Wie kan het peilen hoe groot de ellende is, waarin de mens door eigen schuld terechtgekomen is?

God had zich door deze vrijwillige daad van de mens, geheel aan de mens kunnen onttrekken. Dan zou Hij recht geweest zijn in al Zijn weg en werk.

Doch tot betoning van Zijn genade gaf Hij aan de mens de tabernakel en later de tempel, omdat Hij toch een plaats wilde hebben, om te wonen onder de mensen,. Opdat de mensen in die tabernakel, in die tempel, Gods aangezicht zouden zoeken. Opdat zij in die tempel „handel zouden drijven met God.”

Handel drijven met God?

Ja! En dan denk ik aan die vrije genadehandel. Dat is die handel waardoor men de vrije genade krijgt, zonder dat men daar iets voor behoeft te betalen, omdat deze zinnebeeldig betaald werd door de offers, die heenwezen naar Christus, Die met ene offerande een volkomen genoegdoening heeft teweeggebracht.

Doch de mens, ook de bondeling, bleef de dood boven het leven verkiezen. Hij dacht door „zijn” handel aan de gerechtigheid Gods te kunnen voldoen, en dan wel door zijn eigen-gerechtigheid als betaalmiddel te laten gelden. „Het huis des gebeds”, zoals er door Jesaja over gesproken was, bleef alzo een huis van koophandel. Maar dan van een goddeloze koophandel. Het was een kuil van moordenaars. Want al degenen, die door deze „handel” God zochten te behagen, hun zielen werden er door ten verderve gevoerd. En dat voor eeuwig. Men verleende steeds weer aan het „eigen werk” de voorrang boven het „werk Gods”. Niet God, maar de mens maakte de „dienst” uit. Het zelf-God-zijn zit hem in het bloed.

De tempel, het huis des Vaders, het huis des gebeds heeft zijn vervulling gevonden in Christus. Col. 2:9; „Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk”. Christus is als Tempel, de hoogste liefdesopenbaring van God. God heeft in Christus onder Zijn volk gewoond. Men kon door het geloof in Christus, als door het gaan in de Tempel van God gegeven, in een verzoende betrekking komen met God. Men kon vanuit de dood, door het geloof in Hem, weer tot het leven komen. Heeft Hij het zelf niet gezegd: „Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven?” Doch de mer^s bleef zijn van nature afvallig beginsel getrouw. Hij wilde de genade niet, die in Christus Jezus, in de Tempel, hem werd aangeboden. Hij bleef zijn eigen werk preferen. Daarom heeft men deze Tempel afgebroken. Zo heeft men ook ten deze het werk der vaderen vervuld. Uit genade zalig worden begeerde men niet. Men hield het op de eigen-gerechtigheid. Uitgezonderd natuurlijk diegenen, die door genade de ongenoegzaamheid van al hun „eigen werk” kregen in te zien. En dat is het overblijfsel naar de verkiezing der genade Gods, wat er altijd geweest is.

Doch de afgebroken Tempel werd na drie dagen weer opgebouwd. Christus is weer uit de doden opgestaan en is opgenomen in heerlijkheid.

Is er dan nu geen tempel meer, waar men het aangezicht van God kan zoeken? Als elk kontaktpunt met God voor eeuwig zou zijn opgeheven, wie zou God van onrecht durven beschuldigen?

Doch God heeft weer voor een tempel gezorgd. Want Christus is als het Hoofd van Zijn gemeente in de hemel. Doch het lichaam, Zijn gemeente, is nog op de aarde. En die is nu in het N.T. de tempel. 1 Cor. 3:16: „Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont?” En nu behoren wij tot die gemeente, dat is de tempel, dat is de kerk.

Hoe staat het nü met de leidslieden en de leden van die kerk?

Laten wij ten deze onszelf een^ eerlijk onder de loupe nemen. En dan moet worden gekonstateerd, dat, na zoveel eeuwen, de mens nog niets heeft geleerd. Het is als in de dagen van Jezus. Toen Hij aan het begin de tempel reinigde zou men hebben mogen denken, dat dit toch wel een les voor het leven was geweest. En dat was het ook, alleen, men nam het niet ter harte. En daarom moest Hij het aan het einde weer doen, opdat men nog eens ter harte zou nemen.

En dat doet de mens van nature heden ten dage nog niet. De eigen-gerechtigheid vervult ook nu nog de tempel, de kerk. En dat gaat altijd nog ten koste van de vrije genade. M.a.w. voor Christus, door Wie de genade verworven is, en die „om niet” te verkrijgen, is, is geen plaats bij de mens.

De „vrije wil” wordt openlijk of bedekt gepredikt. Als de mens maar wil! dan komt’het wel in orde. En daarom wordt hij opgezweept tot allerhande aktiviteiten. Het wordt hem zo gemakkelijk mogelijk gemaakt in de kerk. Je moet er vooral niet al te zwaar aan tillen. Als je je plichten maar na komt, en meer kun je van een mens toch niet verlangen, dan komt het allemaal wel in orde. Het lijkt wel alom of het „uit de werken” is. Wie heeft er niet wat op z’n rekening staan aan offers die hij in de tempel,ik bedoel de kerk, gebracht heeft. Hij denkt met het „zijne” wel zonder verschrikking voor God te kunnen verschijnen. De farizeeër zit diep in ieders hart. Zijn eigen schuldrekening ziet hij niet. Hij presenteert wel God een rekening. Hij gebruikt daarvoor niet zelden het presenteerblaadje van de tollenaar. Maar het werk van de farizeeër ligt er op, namelijk alles wat hij doet en laat.

Wanneer aan deze gedachtengang openlijk of bedekt de ruimte wordt gegeven, dan zien we weer het huis des gebeds verworden tot een huis van koophandel. Men zoekt met zijn eigengerechtigheden God tevreden te stellen. Men, is over zichzelf nog al tevreden. En dan denkt men dat God het ook wel zijn zal. Men denkt ten enenmale dat God is gelijk als wij.

Doch déze handel kan God niet behagen. En een ieder die ze drijft, maakt zich schuldig aan „moord”, Op deze wijze worden er ook nu tallozen voor eeuwig ten verderve geleid. Hoe kan het ook anders. Indien de blinde de blinde leidt, dan vallen ze beiden in de gracht.

Voorwaar, ook ten deze is de tempel nu nog een kuil van moordenaars. De tekst is hoogst aktueel. De blinde ziet het niet. Maar die ogen gekregen heeft om te zien, ziet het met droefheid aan, als God niet aan Zijn eer komt in de tempel, dat is in de kerk, door middel van de prediking en het leven daarnaar. Hoe kan dat nu ooit veranderen ? Zal dat ooit veranderen, dan moet de Heere er Zelf aan te pas komen. Hij moet door de Heilige Geest alle „eigen handel” er uit drijven. Alles wat van de mens is en, waarmee hij denkt voor het aangezicht van God te kunnen verschijnen, moet ondersteboven geworpen worden. Totaal! Radikaal!

Dat is een zaak die tegen vlees en bloed ingaat. Men houdt dan niets anders over dan schuld. En alle eigen-gerechtigheden, die omgekeerd zijn, ondersteboven geworpen zijn, worden niet anders bevonden dan wegwerpelijke klederen. Zo komt er plaats voor de „vrije genade” die in het huis des gebeds, langs de weg van het gebed, verkregen kan worden. En dat alleen op grond van het volmaakte borgwerk van de Heere Jezus Christus.

Een verloren zondaar wordt dan door de Heilige Geest zodanig zaligmakend bearbeid, dat hij de Heere Jezus Christus leert kennen in Zijn noodzakelijkheid, gepastheid, dierbaarheid en algenoegzaamheid tot zaligheid.

Men gaat dan de dood schrijven op alle eigen werk, om het leven te zoeken buiten zichzelf, in de Heere Jezus Christus. Om het daar ook alleen te vinden.

Al „mijn handel”, die in strijd is met het Woord van God, voert mij naar de dood. Doch als ik de Heere niets meer presenteren kan, dan alleen maar schuld, dan krijg ik het leven, niet uit verdienste mijnerzijds, maar alleen om de verdiensten van de Heere Jezus Christus.

In de tempel — dat is voor het aangezicht van God — komt dan een zalige ruiling tot stand: Hij mijn ongerechtigheid en ik Zijn gerechtigheid, om dan te beleven, dat het alleen de gerechtigheid van Christus is, die redt van de dood.

Zalig wie daartoe komen mag. Want die komt in de tempel van bidden tot aanbidden. Dat is God groot maken. En persoonlijk èn gemeenschappelijk. Hier in beginsel. Doch dan straks eeuwig, als men voor het aangezicht van een verzoend God verkeren mag. Dan wordt niet „mijn handel”, maar „Zijn handel” geprezen.

Ps. 138:1 en 3 (uitgeschreven)

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 april 1977

Bewaar het pand | 6 Pagina's

HET HUIS DES GEBEDS EEN KUIL VAN MOORDENAREN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 april 1977

Bewaar het pand | 6 Pagina's