Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus, leerboek van de orde des heils. Zondag 37

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus, leerboek van de orde des heils. Zondag 37

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de vraag: „Mag men ook godzaliglijk bij de Name Gods een eed zweren?” hebben wij in het licht van Gods Woord te antwoorden. Want deze vraag is uit de praktijk van het leven opgekomen, daar er wel eens lichtvaardig mee gehandeld wordt.

Het komt voor, dat iemand die persoonlijk van een bepaalde zonde beschuldigd wordt, zijn onschuld niet kan bewijzen en dan zijn toevlucht neemt tot de eed. Men durft het wel met de aanroeping van Gods naam, dus met het zweren van een eed te bevestigen, onschuldig te zijn. En dat moet dan genoeg zijn, de beschuldiger moet op grond daarvan zijn beschuldiging intrekken. Wat niet geoorloofd is, want men mag alleen godzaliglijk bij de name Gods een eed zweren. Maar dan moet het van die persoon met de aanroeping van Gods naam gevorderd worden. Het heeft dus geen rechtsgeldigheid als de beschuldigde zo maar zijn toevlucht neemt tot het zweren van de eed. Iemand die aan zijn consciëntie gebonden is doet dat niet, want het zweren van een eed houdt het treden in Gods tegenwoordigheid in. En dat vereist de nodige voorbereiding, dat mag zo maar niet geschieden, daar het een hoogst ernstige zaak is. Het moet onderzocht of de zaak op grond van recht en redelijkheid opgelost kan worden. De Schrift zegt: „En ook allen die godzalig willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden.” Waarbij staat aangetekend: „Dat is, die de christelijke leer of godsdienst standvastig willen belijden, beleven en verbreiden.” En op grond daarvan wordt geantwoord: „Ja, als het de overheid van haar onderdanen of anderszins de nood vordert, om trouw en waarheid daardoor te bevestigen, en dat tot Gods eer en des naasten zaligheid.”

De Heere heeft Zijn Naam aan Zijn Woord verbonden, want de Schrift leert ons: „Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb in de dood der goddelozen! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn wegen en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o Huis Israëls?” Waarmee het ons betuigd wordt, dat de Heere op ons wacht, om ons genadig te zijn. De Heere zweert Zijn eed, tot bevrijding van de goddeloosheid en dat om Zijns naams wil. De Heere zegt: „Zo waarachtig als Ik leer”, opdat wij met verlies van ons leven, het leven zouden zoeken en vinden in Zijn naam. Opdat wij met diepe eerbied Zijn naam zouden aanroepen en belijden in onze strijd tegen zonde, Satan en ongeloof. En ziet u dat in om biddend te strijden voor Zijn naam en zaak, dan hebt u er behoefte aan om Zijn naam trouw te zweren. „Dat is, zij zullen zich met een eed verplichten aan de ware God, verlatende en afzwerende de valse goden.” Opdat het van sabbat tot sabbat een aanroepen van de naam des Heeren zou zijn, om er steeds inniger door aan Hem en Zijn zalige dienst verbonden te worden.

Want de Heere komt in Zijn Woord tot ons met Zijn Goddelijk zweren, uit Zijn ontfermende liefde en dat tot behoud. „Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen, die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beërven.”

De Heere kwam bij Abraham Zijn belofte te bevestigen met een eed. „Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand die meerder was had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelf, zeggende: Waarlijk, zegenende zal Ik u zegenen. en vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen.” En die vervulling heeft hij verkregen tegen hoop op hoop. „En alzo, lankmoediglijk verwacht hebbende, heeft hij de belofte verkregen.” Wat tot op de dag van heden voor ons van grote betekenis is. Want de vervulling van Gods beloften loopt niet langs de weg van berekening, maar door de dood der onmogelijkheden. De Heere doet een afgesneden zaak, daar Hij alles wat van de mens is komt weg te snijden. Want de Heere doet het en kan het alleen doen om de eer van Zijn naam.

„Waarin God, willende de erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daartussen is gekomen.” Zodat de eed, die de Heere gebruikt tot bevestiging van Zijn belofte tot des mensen zaligheid, ons ernstig aanspoort daarvan alleen met eerbied en diep ontzag voor Zijn hoge majesteit gebruik te maken.” Het moet geschieden tot Gods eer en des naasten zaligheid. En dus niet voor alledaagse zaken en bezigheden, alhoewel wij altijd en in alles biddende werkzaam behoren te zijn. Want de Schrift zegt: „Vertrouw op de Heere met uw ganse hart, en steun op uw verstand niet.” Ken Hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken.” Waartoe de Heere Zijn belofte heeft willen bevestigen met Zijn eed.

„Opdat wij, door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben om de voorgestelde hoop vast te houden.”

Het hart dat heeft leren hopen op do Heere, met een levende hoop, moet altijd tegen de stroom op. En dat kan, wanneer de wind des Geestes is in de zeilen, want die Wind heeft een Goddelijke kracht. Die is veel sterker dan de stroom die we tegen hebben sterk is. Maar zodra we die heerlijke Wind niet meer hebben in de zeilen, wat dan? Maar dan hebben we het anker der hoop uit te werpen. „Welke wij hebben, als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, en ingaat in het binnenste van het voorhangsel.” En dat doet het hart rusten in de vaste bodem van Gods onveranderlijke trouw. Wat voor de oefeningen van het geestelijke leven van grote betekenis is. Want hier wordt wel meer dan anders, de diepe afhankelijkheid van de wind des Geestes gevoeld en biddende beleefd. Om het oog te vestigen op Hem die de enige weg des heils naar het beloofde land der eeuwige heerlijkheid heeft gebaand. Daar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizedek een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid.”

En zodra de Heere de wind des Geestes dan weer geeft in de zeilen, komt het anker der hoop als vanzelf boven, om zo op hoop in Gods trouw verder tegen de stroom op te trekken, naar het beloofde land der eeuwige heerlijkheid.

En zo hebben wij niet alleen bij de aanvang, doch ook bij de voortgang de dierbare werkingen van de Heilige Geest nodig. En zijn wij daarvan vreemdelingen, dan drijven we met de stroom van de alledaagse godsdienst mee. Men houdt dan de vorm van de zaak voor het wezen der zaak. Waarover we met ernst hebben na te denken. Want u hebt toch belijdenis afgelegd voor het aangezicht des Heeren om Hem te zoeken en kinderlijk te vrezen in afhankelijkheid van de dierbare werkingen van de Heilige Geest. En als u nu genoeg hebt aan de lamp van die belijdenis, dan komt u straks in de nacht van des Heeren komst in de duisternis te staan. En dat staan is naar des Heeren Woord, het staan voor een gesloten deur. En dat, daar het vat van de olie des Geestes ontbreekt in het hart. Laten we toch ons innerlijk leven ernstig onderzoeken en beproeven, of wij behoren tot het hopende volk, dat heilbegerig uitziet naar het zijn bij de Heere, om Hem eeuwig te mogen verheerlijken.

Denk er toch over na, dat u gedoopt bent in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. En bij het doen van de belijdenis des geloofs hebt u dat toch voor uw rekening genomen. Bedenk het toch, dat de Heere met Zijn eed de vervulling van Zijn beloften heeft bevestigd. En dat niet te zoeken, met gebondenheid aan de troon der genade, is toch wel erg. Het is toch voor een ieder het allerergste, niet te komen tot het geestelijk kennen van de Heere, want daarin is het eeuwige leven. Zal dan alles wat de Heere aan ons ten koste gelegd heeft tegen ons moeten getuigen? Gedenk toch om het beloofde heil, want de Heere laat ons nog niet los. Want de God des verbonds roept ons toe: „Bekeert u, bekeert u, van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?” Wat de Heere Jezus deed wenen op de straten van Jeruzalem en nog zijn volle betekenis heeft voor ons.

Soest.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 januari 1978

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Catechismus, leerboek van de orde des heils. Zondag 37

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 januari 1978

Bewaar het pand | 4 Pagina's