Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Les 34

Hoofdstuk II

Artikel V en VI.

Hier lezen we:

„Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof”.

„Doch dat velen, door het Evangelie geroepen zijnde, zich niet bekeren, noch in Christus geloven, maar in ongeloof vergaan, zulks geschiedt niet door gebrek of ongenoegzaamheid van de offerande van Christus, aan het kruis geofferd, maar door hun eigen schuld”.

Het gaat in deze artikelen over: de BELOFTEN van het Evangelie, over het Evangelie zelf; over haar verkondiging en over de uitwerking ervan.

En dit alles dus als de zuivere leer van Gods Woord bij het stuk der eeuwige verkiezing tegenover de dwaalleer van de Remonstranten ten deze, welke duidelijk omschreven staat in de „VERWERPING DER DWALINGEN” van de D. Synode. We lezen dan betreffende artikel V over de remonstrantse zienswijze: „Die leren, dat alle mensen in de staat der verzoening en de genade des verbonds zijn aangenomen; zodat niemand om de erfzonde der verdoemenis schuldig is of verdoemd zal worden, maar alle mensen van de schuld dezer zonde vrij zijn”.

Dat is duidelijke taal, waarin de remonstrantse dwaalleer is vertolkt. Terecht zeggen onze Dordtse vaderen hiervan, dat de H. Schrift zegt, dat wij van nature kinderen des toorns zijn !

Maar hoe is het dan bij die toorn Gods mogelijk, dat God Zijn Evangelie zendt tot alle volken en mensen ?

Wel, dit houdt verband met de OPENBARING van Zijn toorn.

Deze kan ONDERSCHEIDENLIJK plaats hebben. Want God kan Zijn volle toorn uitgieten over de mensen, maar die volheid ook als ’t ware tijdelijk inhouden. De uitgieting van de volle toorn geschiedt in de hel.

Eeuwig recht ware het geweest, wanneer God bij de val van de mens in het paradijs Zijn toorn over de zonde TEN VOLLE over Adam en Eva en over het ganse menselijk geslacht had doen neerkomen. Dan had er dus geen behoudenis en verlossing kunnen geschieden.

Maar toen God de mens had uitgedreven uit het paradijs, stonden toch de CHERUBIM voor de ingang van het paradijs met het uitgetrokken ZWAARD, om de weg tot de „boom des levens” te bewaken.

Sinds dien heeft echter het zwaard van Gods wrekende gerechtigheid gerust in haar schede, zodat die volle toorn Gods nog niet over het mensdom is uitgestort.

Eerst in de volheid des tijds is dat zwaard uit de schede te voorschijn gekomen, maar ............ eeuwig wonder ............ niet neergekomen op het Sion Gods, doch op ............ GODS EIGEN LIEVE ZOON !

Dit was geprofeteerd door de profeet Zacharia.

We lezen in Zach. 13:7:

„Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder en tegen de Man, Die Mijn Metgezel is, spreekt de Heere der heirscharen”. „Ontwaak” wijst hier op het tevoorschijn treden van het zwaard. Zo hing dat zwaard al boven de kribbe, in de rechtzaal van Kajafas en Pilatus over Christus en inzonderheid op Golgotha !

Het rustende zwaard in de schede, na de val des mensen, wees dus op het uitstel van de eeuwige straf. Zo kwam er plaats of liever mogelijkheid voor de BELOFTE DES EVANGELIES, namelijk in de „moeder-belofte”: „En Ik zal vijandschap zetten tussen u en deze vrouw en tussen uw zaad en tussen haar zaad; Datzelve zal u de kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen”.(Dit laatste dus ............ het zwaard over Christus).

Lezer(es) ! Dit uitstel en het nog verkeren onder de BELOFTE VAN HET EVANGELIE is er voor òns, dus nà Christus’ dood en opstanding !

Daarmede bewijst de Heere, de heilige en rechtvaardige God, Zijn grote lankmoedigheid en taai geduld. Want Hijzelf getuigt in Ezech. 33:11: „Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen ! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uwe boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls ?”

We zien hierin duidelijk begrepen „DE BELOFTE DES EVANGELIES”, waarover het in artikel 5 van D.L. gaat.

Maar wàt is te verstaan onder de „belofte des Evangelies ?”

Het artikel zegt ervan: „Dat een iegelijk, die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe”. Deze uitspraak is kennelijk een heenwijzing naar het gesprek van de Heere Jezus met Nikodemus over de wedergeboorte en het geloof, waarover we lezen in Joh. 3. Daarbij maakte de Heere Jezus een vergelijking met de verhoging van de koperen slang in de woestijn. Hij zeide: „En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des Mensen verhoogd worden”. Dat is geschied aan het kruishout op Golgotha. Het is noodzakelijk door het geloof met de dodelijke wonden der zonde genezing te zoeken in de gekruisigde Borg. Dit lezen we in vers 15: „Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe”.

Deze belofte is enerzijds persoonlijk gericht (een iegelijk), maar anderzijds ook bedoelend oud en jong, rijk en arm, Jood en heiden. Daarom moet de belofte des Evangelies verkondigd worden aan alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid. Zo lezen we in artikel 5.

„Zonder onderscheid”, staat er. Dit geldt dus „voor alle mensen”.

We spraken eens iemand, die volhield, dat de beloften van het Evangelie alleen betreffen de uitverkorenen. We hielden hem voor, de zo even aangehaalde tekst uit Ezech. 33: „Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen !”

Zijn antwoord was: Ja, maar met die goddeloze bedoelt de Heere de .......... uitverkoren zondaar.

Deze jongeman maakte dus wèl onderscheid in de verkondiging van de beloften des Evangelies. Dat is,in strijd met wat we hier lezen in artikel 5. Maar bovenal met wat Gods Woord leert. Heeft Christus Zelf niet tot Zijn discipelen gezegd: „Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in de Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb”. (Matth. 28:19). Maar, is er dan tóch een algemene verzoening ?

Volstrekt niet. Want onze Dordtse vaderen laten in dit artikel 5 er direct op volgen: „Met bevel van bekering en geloof”. Dit bevel beluisteren we bij diezelfde tekst van Ezech. 33: „Bekeert u, bekeert u van uwe boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls ?”

Ja, hoeveel keer komen we dit bevel tegen in Gods Woord !

Zo spreekt ook artikel zes duidelijk van een „door het Evangelie GEROEPEN zijn”.

Hier is sprake van een ROEPING uit de heilsorde. En die kunnen we naar de onderscheiding, welke onze vaderen maakten, zien als in een ALGEMENE zijde en als in een BIJZONDERE zijde van de roeping door het Evangelie.

Zeer zeker is die bijzondere zijde van de roeping noodzakelijk, namelijk als de toepassende, zaligmakende werking van de Heilige Geest! Die de bekering en het geloof in het hart werkt door het Evangelie.

Nu schrijft artikel 6 ook van velen, „die zich niet bekeren, noch in Christus geloven, maar in ongeloof vergaan”.

Bij wie ligt nu hiervan de schuld ? In enig gebrek of ongenoegzaamheid van de offerande van Christus òf in de eigen schuld van de mens, die niet gelooft ? Dit laatste is de werkelijkheid.

Dus nièt in enig gebrek of ongenoegzaamheid van Christus’ offerande. Neen, Christus’ offerande was een VOLKOMEN zoenoffer en ALGENOEGZAAM. We hebben echter hierover reeds gesproken bij de behandeling van artikel drie.

Nu zoekt de mens van nature helaas de schuld altijd bij ........ een ander. Dat deden Adam en Eva reeds. En het zit in ons aller bloed.

Lezer(es) ! Hebt u de schuld van uw onbekeerd-zijn en van uw ongeloof al bij u zelf gezocht ?

Of zegt ge bij uzelf: och, als ik niet uitverkoren ben, dan kan ik er toch niets aan doen, dat ik onbekeerd ben en geen geloof heb. De Heère moet toch de bekering en het geloof schenken ?

Ja, zo tracht de mens zich achter zij onmacht weg te schuilen en in feite God de schuld te geven inplaats dat hij zijn hoge verantwoordelijkheid aanvaardt. Maar men zal toch alleen UIT GENADE zalig worden, zo merkt ge op. Dat lezen we ook in het volgend artikel van onze D.L., in artikel 6. Inderdaad. Hierover echter nader in een volgende les D.V.

Alleen willen we nu vast zeggen, dat beide zaken, verkiezing en verantwoordelijkheid, duidelijk in Gods Woord staan aangewezen. Doch in deze verhouding:

„De verborgen dingen zijn voor de Heere, onze God; maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen”. (Deut. 29:29a).

En daarom ! Welke uitwerking heeft de verkondiging van de belofte des Evangelies en het bevel van bekering en geloof bij u ?

Dr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 maart 1980

Bewaar het pand | 4 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 maart 1980

Bewaar het pand | 4 Pagina's