Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ZIJN VERBOND EN WOORDEN 4

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZIJN VERBOND EN WOORDEN 4

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Hoofdstuk VI van het boekje van Prof. de Bruin gaat het over de verplichting welke de doop op ons legt. Ook daaruit willen we een en ander overnemen.

De twee delen -aldus Prof. de Bruin- des verbonds zijn niet, gelijk het wel eens uitgelegd wordt de belofte en de eis des verbonds, maar die twee delen zijn twee partijen waarvan één belooft de weldaden des verbonds te geven, en de ander belooft dezelve bij de Belover te zoeken. In de doop belooft dus de dopeling zich te zullen wenden tot God om van Hem de beloften des verbonds, inhoudende genade en verzoening door Jezus’ bloed, te mogen ontvangen en dit zich wenden tot de Heere wordt in één woord genoemd, een nieuwe gehoorzaamheid. De dopeling belooft dus in zijn doop en verplicht zich tot afstand van de oude gehoorzaamheid aan Satan, zonde en wereld om in gehoorzaamheid aan God, Hem lief te hebben met het ganse hart en tegen alle zonden te strijden. Immers de nieuwe gehoorzaamheid bestaat in het aanhangen, betrouwen en liefhebben van ganser harte, van ganser ziele, van gansen gemoede en met alle krachten van de enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest en het verlaten van de wereld, het doden der oude natuur en het wandelen in een nieuw godzalig leven.

Verder schrijft Prof. de Bruin: Heeft de bondeling dus geen kracht tot een nieuw godzalig leven, hoewel hij er toe verplicht is, de Heere wil het schenken op Zijn trouwverbond. Het staat dus met de doop als met het Evangelie. Wie het Evangelie hoort, verneemt daaruit de roepstem tot bekering en wie deze roepstem ter harte neemt, gaat bidden: Heere, bekeer mij. Zo verplicht ook de doop tot een nieuw leven, een leven in de vreze Gods.

Op dit inwilligen -zo lezen wp verder- (n.l. het gelovig inwilligen van de eis des verbonds, B.) komt het aan. Daarom ons zaad gedurig op de eis van bekering gewezen en voortdurend aangehouden met waarschuwen, totdat zij met een verbroken hart voor de Heere neervallen en Gods verbond inwilligen, d.i. het met de Heere eens worden om in Zijn wegen te wandelen.

Waar Calvijn sprak van Ismaël en Ezau als bondsbrekers, blijkt duidelijk, dat hij erkent dat er een uitvallen kan zijn uit het verbond.

Hij erkent een tweeërlei inzijn in het verbond. Een geestelijk inzijn door wedergeboorte, maar ook een verbonds-inzijn, een uitwendig inzijn door geboorte in de Kerk. Dat uiterlijk inzijn kan de bondeling verbreken door de brede weg des verderfs te kiezen, dat innerlijk of geestelijk inzijn is vrucht van de inwilliging van de verbondseis en onverbrekelijk, daar het een werk is van Gods genade in het hart. Het formulier spreekt echter van de gelovigen met hun zaad en dus van heel de kerk met de daarin geboren kinderen en deze alleen behoren tot het verbond met Abraham opgericht. Zij zijn evenals oud-Israël het volk des verbonds, aan ’t welk de woorden d.i. de beloften Gods zijn toebetrouwd en waarop de plicht des verbonds rust.

In Hoofdstuk VII gaat het over de gronden voor de kinderdoop. Prof. de Bruin zegt o.a.: Wij worden onbewust geboren in destaat der ellende, zijn begrepen in het werkverbond, met Adam en al zijn nakomelingen opgericht, en zijn in hem gevallen. Zo ook zijn de kinderen des verbonds zonder het te weten in het verbond der genade met Abraham opgericht. Der verdoemenis onderworpen uit kracht van Adam’s val.zo ook zonder ’t te weten in Christus tot genade aangenomen. Deze aanneming tot genade ziet niet op een eeuwig aangenomen-zijn door verkiezing in Christus of een in-zijn in een eeuwig genadeverbond, maar op een zijn in het genadeverbond met Abraham opgericht „gelijk God spreekt tot Abraham, de vader aller gelovigen en over zulks mede tot ons en onze kinderen, Gen. 17 : 7, zeggende: Ik zal Mijn verbond oprichten, enz.”

Onze kinderen -aldus Prof. de Bruin een paar blz. verder- moeten weten wat hun doop hun te zeggen heeft en daarop moet dan ook het onderwijs der ouders gericht zijn. Nu kan men hier op tweeërlei wijze eenzijdig onderricht geven. Er zijn ouders, die hun kinderen bovenal wijzen op de belofte des verbonds en hun opvoeding gronden op de onderstelling dat de belofte tegelijk het bezit van de zaak inhoudt. Zij vergeten, dat de toezegging der verbondsbelofte door een oprecht geloof moet omhelsd worden en dat uit de belofte aan Gods zijde gedaan, werkzaamheden moeten vloeien aan de zijde van de gedoopte om alzo in dadelijk bezit van het toegezegde heil te komen. Die onderstelling, dat de belofte des verbonds reeds het bezit van de genade inhoudt, is vooral door Dr. A. Kuyper verdedigd. (.............)

Nu kunnen ouders echter ook anderzijds eenzijdig „hiervan breder onderwijzen”. Dit nu geschiedt, waar alleen op de noodzakelijkheid der wedergeboorte gewezen wordt en niet op de belofte en eis des verbonds. De leer des doops toch bestaat in drie stukken. Wel allereerst in de leer onze ellende en noodzakelijkheid „een mishagen aan ons zelven te hebben” maar dan ook in de leer dat God het zaad der Kerk toezegt en verzegelt „de afwassing der zonden door Jezus Christus,” opdat zij dit bloed der verzoening inroepen over hun schuldige zielen en overeenkomstig de eis ener nieuwe gehoorzaamheid, de Heere smeken om genade tot doding van de oude natuur en tot het verlaten der wereld. De weg tot het verkrijgen van hetgeen God in de doop belooft, ligt in het zoeken van het beloofde goed, ja meer nog, de dopeling heeft zich in zijn doop verplicht dat heilgoed te zullen zoeken. Dan komt de plicht, de eis des doops op de voorgrond en wordt de gedoopte op zijn verantwoordelijkheid gewezen.

Aan het einde van Hoofdstuk VIII over het gebed voor de doop zegt Prof. de Bruin: De Christ. Geref. Kerk gaat met zulk een doopsbeschouwing (n.l. van Dr. Kuyper, B.) niet mee. Zij bidt om Gods genade niet alleen voor de uitverkoren kinderen, maar voor „deze kinderen” dat is, voor ieder kind des verbonds en belijdt dat ieder kind der gemeente de Heilige Geest tot vernieuwing des harten nodig heeft.

Hoofdstuk IX over de vermaning aan de ouders besluit Prof. de Bruin als volgt: Evenals het kerkgaan van velen sleur of gewoonte is, is dit ook met de doop. Vandaar dat ook zovelen de doop nodeloos uitstellen. Wij zijn geen voorstanders van de zogenaamde vroegdoop, zoals thans velen in de „Geref. Kerken” drijven, die op de eerste Zondag na de geboorte reeds het kind, in afwezigheid der moeder ten doop houden, maar waarschuwen toch ernstig tegen dat gering achten van de doop. Wij hebben dikwijls kinderen gedoopt, die enkele maanden oud waren en wier doop zonder noodzaak vaak te lang was uitgesteld, soms om nietige oorzaken als een doopjurk, die nog niet gereed was of iets dergelijks. Zulk verzuim of uitstel doet duidelijk zien, dat zulke ouders de doop slechts uit gewoonte zoeken, ’t Is hun geen goddelijk zegel, maar een vorm. De Heere eist echter van de ouders een oprechte begeerte om hun zaad aan de Heere op te dragen en van Hem te ontvangen „het sacrament, door ’t welk wij in de kerk Gods ontvangen en van alle andere volken en vreemde religiën afgezonderd worden, om geheel Hem toegeëigend te zijn, Zijn merk - en veldteken dragende”, Art. 34 Ned. Geloofsbelijdenis.

Daarom moeten de ouders openlijk belijden de gezindheid huns harten omtrent de doop van hun kind en oprecht, ongeveinsd, antwoorden op de vragen voor dit formulier gesteld.

Hoofdstuk X gaat over die vragen. Prof. de Bruin komt steeds weer op dezelfde zaken terug. We willen er enkele aanhalingen uit doen.

Wij houden ons aan onze belijdenis, die overeenkomstig do Heilige Schrift de kinderen voorstek als bondgenoten aan wie de beloften Gods zijn toegezegd. De heiligheid dier kinderen is dus niet een onderwerpelijke door wedergeboorte, maar een voorwerpelijke, krachtens hun begrepen zijn in het genadeverbond.

Het is dus duidelijk, dat beleden wordt al onze kinderen zowel verloren in Adam, als geheiligd in Christus zijn, n.l. door in-zijn in het verbond.

Zo nu hebben de kinderen des verbonds een heiligheid door afzondering. Zij zijn onderscheiden van de wereld door hun doop, zij zijn opgedragen aan de Drieënige God, zij hebben de toezegging dat God hun God wil zijn, zij staan in gemeenschap met de Kerk en hebben zelfs een uitwendige gemeenschap met Gods volk en ’s Heeren dienst.

Wat dure roeping ligt hier voor de ouders.’t Is niet genoeg, te zeggen dat de Heere onze kinderen bekeren moet, de ouders zijn geroepen, overeenkomstig hun voor God afgelegde beloften, de weg der middelen in te slaan en mede te werken tot bevordering van een leven in de dienst des Heeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juli 1981

Bewaar het pand | 6 Pagina's

ZIJN VERBOND EN WOORDEN 4

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juli 1981

Bewaar het pand | 6 Pagina's