Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een waarschuwende stem 2.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een waarschuwende stem 2.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Van der Schuit schreef nog twee artikelen in De Wekker en wel in de nummers van 17 februari en 3 maart 1933. Daarin gaat het over het standpunt van de kerk der reformatie. Ds. Slagboom heeft daaraan in ons blad ruim aandacht geschonken. Toch kan het geen kwaad naar Prof. Van der Schuit te luisteren. Hij schrijft alsvolgt:

Het is een eigenaardige redenering, die men tegenwoordig in de pers der Gereformeerde Kerken beluistert. Om de invoering van gezangen te rechtvaardigen beroept men er zich op, dat er toch reeds gezangen achter de psalmen gevonden worden. En men zegt tot ons en tot anderen: gij, kerken van Gereformeerd belijden, gij zingt zelfs reeds gezangen. Wij, Gereformeerde kerken, gaan een stapje verder, en voegen er nog een paar aan toe.

Bij het horen van zulk een redenering weet men niet, waarover men zich het meest verwonderen moet, òf over de onnozelheid van de kerken der Reformatie, òf over de slimmigheid van de Gereformeerde kerken van 1892.

Immers de kerken der Reformatie hebben eeuwen aaneen de bedoelde zangen achter de psalmbundel gehad, maar hebben hieraan nooit het motief ontleend tot invoering van meerdere gezangen. Deze vindingrijkheid komt aan de Gereformeerde Kerken van 1892 toe.

De Kerken der Reformatie hebben ons geleerd, dat wij de wacht hebben te betrekken bij de poort, zodra het vrije lied om toegang vraagt in de samenkomsten der Gemeenten.

De reformatie kende het vrije lied en wist, gelijk als wij nog heden, te waarderen de liederen van een Ambrosius, Paulinus, Hilarius en m.a. En toch hebben zij in art. 69 D.K.O. bepaald: „Alle andere gezangen zal me uit de kerken weren en waar er enige alrede zijn, zal men ze met de gevoegelijkste middelen afschaffen.”

Het was vooral in het Oostelijk deel van ons land, met name in de provincies Groningen en Overijssel, dat men in de kerken overhelde naar het vrije lied. Zo zong men nog in 1678 te Groningen bij het naderen tot de dis des Heeren: „O Lam Gods, geduldig” (zie Koelman, „pointen van nodige reformatie”). En de nationale Synode van Middelburg 1581 had reeds de vraag te beantwoorden of het niet goed zij dat enige uitgelezene Lofzangen uit de Oostersen (Duitsen) achter onze Psalmboeken gedrukt werden? (No. 48 partic. vragen 1581). Deze zelfde Synode had bepaald art. 51: de Psalmen Davids alleen zullen in de kerken gezongen worden, latende de gezangen, die men niet vindt in de Schriftuur.

Toch heeft deze Synode een concessie gedaan om de zwakheid van „de landlieden in ’t sticht Overijssel” tegemoet te komen en liet het vrije lied toe, en verzocht de Classis Deventer tien of twaalf of meer van de lichtste psalmen uit te trekken, en die bijzonder te laten drukken. Echter blijkt deze concessie de kerk duur te staan gekomen te zijn. De Synode van 1581 had bedoeld om langzamerhand door de psalmen het vrije lied te verdrijven, en het tegenovergestelde was het resultaat. Niet alleen in Overijssel, maar in heel het Noorden werd al meer het vrije lied toegang gegeven in de kerk.

Hierbij kwam nog, dat een provinciale Synode van Utrecht tot invoering van gezangen bij kerkelijke feesten had besloten 1612, en in 1615 werd een bundel van 58 liederen vervaardigd.

Geen wonder, dat verschillende provincies op de Synode van Dordt 1618-1619 aandrongen, dat de Synode zou beslissen welke psalmen en welke gezangen in de samenkomsten der Gemeenten zouden gezongen worden. Hierop heeft de Synode een grens getrokken en beslist uitgesproken, dat men behalve de met namen genoemde, alle andere gezangen zou hebben te weren.

Nu is het toch een geweld aan doen aan de historie, wanneer men aan het bezitten van enkele door de Dordtse Synode genoemde gezangen de vrijheid ontleent om te pleiten voor gezangen in de kerk en ons in de schoenen wil schuiven, dat ook wij gezangen zingen.

De Synode van Dordt 1618-1619 en de kerken der Reformatie streden tegen de gezangen in de kerken, de Gereformeerde Kerken van 1892 willen het pleit voeren voor de gezangen. De Synode van Dordt en de kerken der Reformatie wensten de stroom te keren en de Gereformeerde kerken van 1892 wensen de sluizen te openen. De Synode van Dordt 1618-1619 en de kerken der Reformatie kenden en bezaten het vrije lied in de kerken, maar hebben nooit getracht een bundeltje saam te stellen om de gezangenbundel een grotere plaats te geven, doch gaven zich moeite om die te weren en de Gereformeerde kerken van 1892 doen alle mogelijke moeite om een bundeltje te krijgen om later te zien, of het „bundeltje” ook een „bundel” kan worden.

Schreef men niet in de pers der Gereformeerde kerken: „eerst dit en dan kunnen we later, als we eenmaal over de brug zijn, verder zien.”

Maar onomstotelijk staat vast, dat de kerken der Reformatie in ons land nooit zo hebben gesproken en daarom is de conclusie, die men aan de kerken der Reformatie ontleent, vals, en mitsdien is de bewering, dat wij ook gezangen zingen een testimonium paupertatis, een kind der verlegenheid.

Overigens blijf ik met Prof. Geesink zeggen: het goed recht van het geestelijk lied buiten de cultus publicus blijft hier onverkort.

Toch blijft na dit historisch overzicht de vraag nog altijd open, wat toch wel het beginsel is geweest, dat de kerken der Reformatie heeft geleid in hun strijd tegen de gezangen?

Daarover schrijft Prof. Van der Schuit in het artikel van 3 maart 1933 als volgt:

Het beginsel, dat de kerken der Reformatie in ons land heeft geleid in haar strijd tegen de gezangen, was het sola scriptura, het Woord Gods alleen.

Hierom kunnen wij zeggen, dat de geschiedenis der psalmen en die der Hervorming één is. Het kenmerk van het Calvinisme in zijn strijd tegen Rome, en ook tegen Luther, is altijd geweest, de positieve inslag van het Woord van God. De Lutherse reformatie huldigde meer het negatieve standpunt om al wat niet in het Woord van God verboden was toelaatbaar te achten. Hierom heeft Luther ook nooit zo radicaal met de Roomse cultus gebroken als de Kerken van Gereformeerd belijden. Deze waren veel meer positief en luisterden liever naar wat Gods Woord geboden heeft. Zij wilden deze alles beheersende invloed van Gods Woord ook zien gehandhaafd in het lied, dat in het midden der gemeente werd aangeheven.

Aanstonds dan ook, toen de Reformatie baan brak, en het Gereformeerd belijden de toon kon aangeven, heeft de Nationale Synode van Dordrecht 1578 dit Schriftuurlijk beginsel in de cultus gehandhaafd door te bepalen: art. 24 dat alleen de psalmen Davids in de Gereformeerde samenkomsten der Nederduitse Kerken zullen gezongen worden, achterlatende de gezangen, dewelke niet in de H. Schrift worden gevonden.

Wanneer het lied in de samenkomsten der Gemeenten des Heeren niet is een verpozing, maar een wezenlijk deel is van de cultus, wanneer het ook gerekend kan worden tot de dienst des Woords, en het moet zijn „de hoorbare samenspreking der gemeente met de Heere” dan verklaart het zich te beter, hoe het gereformeerd belijden er naar gestreefd heeft, dat het Woord van God ook in het lied tot uiting komt.

En nu gingen onze Gereformeerde vaderen van het teder beginsel uit, dat men in de kerk des Heeren alleen moet zingen, wat ons voorgezongen was in Gods Woord. Men kan dat natuurlijk een benepen standpunt noemen, men kan dat een verkeerde schroomvalligheid heten. En inderdaad, hier is een eerbiedige schroom bij de Kerken der Reformatie op te merken, om niet te eniger tijd ’s mensenwoord met Gods Woord gelijk te stellen.

Wie zou durven ontkennen, dat onze gereformeerde vaderen beter dan de Lutherse en Engelse cultus het meest veilige spoor gekozen hebben? Daarom komt al dat strijden voor een gezangenbundeltje (bundel?) niet op uit de ader van de gereformeerde cultus, maar is van vreemde stam, en dat zegt voor de kerken, die de dochteren van de kerken der reformatie dezer landen willen zijn, genoeg.

Tenslotte geef ik hier, wat prof. Geesink zegt in zijn ethiek deel I blz. 280-81:

Het grote beginsel van de Gereformeerde eredienst (cursivering van ons) is, dat hij overeenkomstig Gods instelling moet zijn, verbonden met de wetenschap, dat het Kerklied een maar al te geschikt voertuig voor de ketterij kon zijn, heeft er de Gereformeerde toe geleid slechts de psalmen en enige andere aan de Schrift ontleende liederen als kerklied te gebruiken.

En niet minder van betekenis is, wat prof. Geesink verder schrijft over het beroep op Ef. 5:19 (Col. 3:16) psalmen, en lofzangen, en geestelijke liederen als instantie tegen dit gebruik. Zulk een beroep, zegt hij, kan niet toegelaten worden.

Tegenover de opgewondenheid door overmatig wijngebruik, door de Apostel in vs. 18 bestraft, wordt hier gesteld de opgetogenheid door de Heilige Geest. Leidt de eerste tot luidruchtig getier, de laatste doet lofzangen aanheffen. Er is dus geen sprake van een handelen bij de publieke eredienst, maar wel in het gezellig verkeer, de mondelinge uitruiling van gedachten en gewaarwordingen, het openbaar handelen, dus in zijn hoogste uiting het geestelijk lied, de psalm, de hymne. Als instantie tegen het alleen psalmen zingen in de kerk geldt dit dus volstrekt niet.

Terecht zegt dan ook Ridderus in zijn: Apollos ofte de zedige verantwoorder van de lere Der Gereformeerde Kerken uit de Heilige Schrift tegen d’ uitvluchten van allerlei partijen op onze plaats (R’dam 1670) „Paulus sprak hier niet van kerkgezangen, maar van het zingen in particuliere bijeenkomsten der gelovigen.”

Ik heb hier niets aan toe te voegen. Het zegt genoeg tegen d’uitvluchten van allerlei geschrijf. Ook in onze dagen, die niet van het Conservatisme van wijlen prof. Bouwman gediend zijn (Bazuin 9 Dec.).

Tot zover Prof. Van der Schuit. Als hij nu nog leefde zou hij evenals de andere mensen van de oude garde het opnemen voor de handhaving van het standpunt dat onze gereformeerde vaderen ten aanzien van het uitsluitend zingen van de Psalmen Davids in de eredienst hebben ingenomen.

Zijn stem klinkt nog waarschuwend om het pad der vaderen niet te verlaten. Zal er nog naar zulke stemmen geluisterd worden?

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 1982

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Een waarschuwende stem 2.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 1982

Bewaar het pand | 6 Pagina's