Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De tabernakel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De tabernakel

Vijfde les

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zo komen wij nu tot de bouw zelf van de „tabernakel” en haar inrichting, zoals de Heere niet alleen daartoe Zijn opdracht gaf, maar dat ook alles, tot in de kleinste bijzonderheden toe, zeer nauwkeurig moest gemaakt worden.

De apostel wees ook daarheen terug in Hebreën 8 vs. 5, waar we lezen: „Want zie, zegt Hij, dat gij alles maakt naar de afbeelding, die u op de berg getoond is”. En deze bouw en inrichting was „Voorbeeld en schaduw der hemelse dingen”, zo laat de apostel hieraan voorafgaan in dit vers 5.

De tabernakel zèlf en haar inrichting en al haar ceremonieële diensten bestaat niet meer, maar... haar geschiedenis heeft God doen bewaard blijven. Want heel de bouw en inrichting met haar bedieningen wijst heen naar, ja, verklaart het volkomen borgwerk van Christus.

En dat alles moest gemaakt worden overeenkomstig het voorschrift dat de Heere gaf en heeft ook deze blijvende betekenisvolle zin, dat alle EIGENWILLIGE godsdienst veroordeeld ligt en dat God Zèlf alleen uitmaakt, hoè de mens zalig wordt en hoè God wil gevreesd, gediend en geprezen worden!

En nu had de Heere ook bijzondere gaven gegeven van wijsheid en bekwaamheid tot de bouw en wel bijzonder aan Bezaleël en Aholiab, gelijk Hij dat nòg geeft in de dienst van Zijn Koninkrijk.

Wel dienen we te onderscheiden, dat „ambtelijke” gaven niet zonder meer ook „zaligmakende” gaven zijn.

’s Heeren ware dienstknechten worden vaak bestreden in dit opzicht, maar dat dient tot hun nut en bevestiging van ’s Heeren werk. Het loon, dat God hen belooft, zal dan ook zijn enkel: genadeloon!

Doch, ter zake.

Wanneer we nu de tabernakel nader gaan bezien, staan we even stil bij het Huis zelf (het Heilige en het Heilige der Heiligen).

Het „Heilige” en het „Heilige der Heiligen” vormden samen één huis, van elkander gescheiden door een „voorhangsel”, het grote Voorhangsel, waarachter alleen de Hogepriester éénmaal per jaar, op de grote verzoendag, mocht ingaan, dus in het „Heilige der Heiligen”, besprengende het gouden verzoendeksel met het bloed van de geslachte bok voor „Jehova”.

Al zijn we echter nog niet bij de betekenis en verklaring hiervan, zo willen we toch nu al een opmerking geven over het opmerkelijke feit, dat van alle „voorwerpen” die in de tabernakel gezet werden, zoals het brandofferaltaar, het koperen wasvat, enz. het allereerste werk was: het maken van de „ark”, bestemd voor het Heilige der Heiligen.

Gaf dit niet duidelijk te kennen dat het „wonen Gods” onder Zijn volk en al de diensten in Zijn heiligdom, alleen vrucht waren van Christus’ offerande, van Zijn dierbaar bloed als de enige en algenoegzame grond der zaligheid!

Dit door het oprecht geloof te mogen verstaan, zal tot vruchtbare werkzaamheden leiden, tot het:

„Door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen”!

Maar wij gaan nu eerst bezien het „VOORHOF” en zijn rijke betekenis.

Het was een afgesloten ruimte als een plein vòòr het Huis, ter grootte van 54 meter bij 27 meter, volgens de berekening van de oude Hebreeuwse el, die 54 cm was. Daar nu dit voorhof 100 el lang was en 50 el breed, komen we dus tot de grootte van 54 bij 27 meter. De afstand tussen de ingang, genoemd „Het deksel der poort”, en het eerste huis, het Heilige, was 27 meter.

Mocht iedere Israëliet willekeurig, zo maar dat plein betreden? O neen! Het was een afgesloten ruimte, afgezet met wit linnen (fijngetweernd linnen d.w.z. glad linnen) gehangen aan 20 koperen pilaren in de lengte aan weerszijden en 10 in de breedte, ook dus aan weerszijden. Totaal dus 60.

Deze pilaren waren vastgelegd in koperen voetstukken, terwijl de gordijnen onderling verbonden waren door zilveren stangen.

Zo was het geheel van deze omheining met die gordijnen als één witte muur!

Ging dààrvan niet een geweldige zichtbare prediking uit? Een prediking, die erop wees, dat Israël als een AFGEZONDERD volk was gesteld tegenover de heiden-volken!

We zouden die witte muur dus kunnen aanmerken als een „muur des afscheidsels”, waarachter Israël zich moest openbaren als een volk met eigen wetten en levensnormen, d.w.z. zoals God die had bepaald envastgelegd in Zijn wetten, de tien geboden, de ceremoniële en burgerlijke wetten. Neen, nog eens, niet als een ondragelijk juk, maar als een „liefde-dienst”. Helaas had Israël ze wel als een „zwaar juk” opgevat, door uiterlijke betrachting, later toegespitst bij het farizeïsme.

Ja, de Heere nam het zeer nauwgezet op voor de naleving van Zijn wetten en inzettingen. En dat gold niet alleen voor Israël zelf, maar ook voor nù!

O, wanneer we hièrnaast eens plaatsen de ontstellende overschrijding en radicale verwerping van de levensnormen, die de Heere in Zijn Woord stelt, de grenzen tussen „kerk” en „wereld”, dan zal toch ongetwijfeld het gevolg ervan zijn:

„Wat afvalt van de hoge God, moet vallen”. En:

„Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen”.

Nu zal men kunnen opmerken, dat Israël’s Goddelijke wetten en levensnormen,uitgedrukt in de „ceremoniële” en „burgerlijke” wetten, niet meer voor òns gelden, omdat zij hun vervulling hebben gekregen in Christus’ Middelaarswerk. Zeer zeker!

Maar anderzijds heeft de Heere die toch in Zijn Woord doen bewaard blijven, tot heilzaam onderwijs in het borgtochtelijk Middelaarswerk van Christus, zoals we zo even al hebben opgemerkt.

Maar hoe is dat nu met GODS WET, de tien geboden? Die zijn toch òòk door Christus vervuld. En daarom gelden die dus niet meer voor ons tot onderhouding. Ja, zo meent en wil men.

Maar Gods Woord leert het anders. Dat verklaart onze „Heidelberger” zeer duidelijk in Zondag 44. De vraag luidt (vraag 115):

„Waarom laat ons dan God alzo scherpelijk de tien geboden prediken, zo ze toch niemand in het leven houden kan?

Hierop luidt dan het antwoord:

„Eerstelijk opdat wij ons leven lang onze zondige aard hoe langer hoe meer leren kennen en des te begeriger zijn, om de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken.

Daarna, opdat wij zonder ophouden ons benaarstigen en God bidden om de genade des Heiligen Geestes, opdat wij hoe langer hoe meer naar het evenbeeld Gods vernieuwd worden, totdat wij tot deze voorgestelde volkomenheid na dit leven geraken”.

Lezer(es), mogen we u eens vragen: Is Gods Wet voor u als een „Tuchtmeester” geworden, maar ook tot een „liefde-wet”?

Dan zult u ook het onderwijs hebben verstaan, hetwelk uitgaat van die „Witte muur” om het voorhof van de tabernakel. Dan is u voor God een „onreine” en een onwaardige geworden, die voor God niet kan bestaan vanwege de scheiding tussen God en uzelf!

En over de witte muur heenzien of overheenklimmen, kon de Israëliet ook niet. Ze was 5 el hoog. dat is 2,5 meter. Ja, dat wees òòk op die scheiding. De heilige zaken binnen die muur lagen dus verborgen. Zo dan, ziende op de witte muur, moest de schuldige Israëliet uitroepen:

„Zo Gij, Heere, de ongerechtigheid gadeslaat: Heere, wie zal voor U bestaan?”

Toch was anderzijds het „Voorhof” van de tabernakel geen hermetisch afgesloten plaats, o neen! Want zij had toch een toegang, een deur, „het deksel der poort” geheten. En dat was ook een behoorlijk brede ingang, want dit deksel der poort was 20 el breed, dat is: 10 meter.

O, wat ook een betekenisvolle heenwijzing naar Christus, de enige Deur tot de stal der schapen! Getuigde Hij Zelf niet: „Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden”.

Zo wezen ook de kleuren van het toegangsgordijn, de „voorhang” of „deksel der poort” op een ganadige toegang. Enerzijds wees de kleur „wit” op de heiligheid Gods, maar de andere drie kleuren op Christus.

Het hemelsblauw op Zijn waarachtige Godheid. „Ik ben uit de hemel nedergedaald”, zo sprak Jezus in de tempel.

De „scharlaken” kleur als een helderrode kleur zag wel duidelijk op het bloed van Christus.

En was niet „het purper” de kleur, welke wees op de hogepriesterlijke en koninklijke ambtsbediening van de Middelaar?

O, welke een rijke en heerlijke vervulling door Christus!

Ja, en dààrom en dààrdoor mocht ook die schuldige Israëliet ingaan door die „voorhang”, door die „deur”, met zijn offerdier. Ja, dan mocht hij ook door het geloof ervaren, wat Jezus eeuwen later sprak:

„En weide vinden”.

Wààr? Wel, wanneer hij door het geloof iets heeft mogen ervaren van de genade der verzoening, in de dienst van de priesters bij en op het brandoffer-altaar verricht.

Heeft daarvan de dichter van psalm 65 niet rijk mogen gewagen:


„ Welzalig, dien Gij hebt verkoren,
Dien G’ uit al ’t aards gedruis
Doet naad’ren, en Uw heilstem horen.
Ja, wonen in Uw huis”.


Ja, want dat alles, wat men mocht ervaren en smaken, was alleen vrucht van God’s eeuwige, vrijmachtige verkiezing, waarin God tevens voor alles gezorgd heeft!

Dr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 1982

Bewaar het pand | 6 Pagina's

De tabernakel

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 1982

Bewaar het pand | 6 Pagina's