Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De TAFEL DER TOONBRODEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De TAFEL DER TOONBRODEN

De Tabernakel Twaalfde les

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer we nu verder een blik slaan in het „Heilige”, dan zien we in het schijnsel van de „Gouden kandelaar”, rechts tegenover haar, staan de „TAFEL DER TOONBRODEN”. Zij is ook geheel overtrokken met goud. Dat betekende dus: een reine, zuivere en heilige tafel van 1 meter lang, 50 cm. breed en 75 cm. hoog, volgens Exodus 25 : 23.

Zij werd ook wel genoemd: „De tafel der toerichting” volgens II Kron. 29 : 18.

Om de randen van de tafel was een „lijst” aangebracht met een gouden „krans”.

Onder de hoeken van de tafel waren 4 ringen gemaakt, waardoor de handbomen liepen, om de tafel bij het verder optrekken door de woestijn te kunnen dragen.

Op deze gouden tafel werden de 12 toonbroden gelegd, namelijk in twee rijen van elk 6 broden. Men neemt algemeen aan, dat die beide rijen dienen opgevat te worden als twee „stapels”, dus elk van 6 op elkaar. Zij werden ook „koeken” genoemd, in een ronde vorm. Leviticus 24 : 5.

We lezen, dat zij gebakken moesten worden van zuiver meelbloem, zoals fijn tarwebloem.

Maar, hoe kwam men aan dat meel, zo zult u vragen.

Er is hierover een mening en wel, dat we hier hebben te denken aan het „manna”, dat de Heere ’s morgens vroeg uit de hemel deed regenen. Dat was het „koriander-zaad”, dat de Heere als ’t ware strooide op de aarde. Als de zon in haar pracht scheen, dan versmolt het.

Die korrels werden in „mortieren” gestampt tot meel. Dan zood men het in potten en maakte daarvan koeken. Aldus lezen we in Numeri 11 : 8.

Zo leefde Israël van het „wonderbrood”, van God’s gave, dus geheel onverdiend. Ja, dàt was het. Maar Israël zag dit niet, want aan deze vorstelijke gave ging Israël’s opstand vooraf.

Ook de „Toonbroden”, waarvan de priesters mochten eten, waren „gave”. Dat wijst op de betekenis van die naam „toonbroden”. Zij heetten „Toonbroden”, omdat zij als ’t ware eerst aan de Heere getoond werden, dat het namelijk Zijn gaven waren.

De priesters mochten dus alleen van deze broden eten. Wat heerlijk kwam ’s Heeren trouwe zorg uit!

Zo zorgde de Heere ook voor „licht” in Zijn woning, ja, voor „toenadering” tot Hem, bijzonderlijk tot het werk der „verzoening”.

Elke Sabbath moesten de priesters deze tafel voorzien van warm brood. Met eerbied zij opgemerkt, dat de Heere Zijn volk met geen „oudbakken” kost verzadigt. Dat gold ook van het manna. Het viel iedere dat opnieuw en Israël mocht niets ervan bewaren, want dan was het bedorven.

Er zijn kinderen des Heeren, die soms tijden lang blijven staan bij eens genoten bevindingen. Dan is het gevaar zeker niet denkbeeldig, dat men van die (zij het kostelijke ervaringen) een „grond” maakt en daarop blijft vastzitten. Ja, dan wordt wel eens hiervan gezegd, dat de „wormen eruit kruipen”. Neen, we zingen immers:


„Zij werden daag’lijks begenadigd
Met manna, hemels brood, verzadigd.”


Maar, we willen nu nog iets zeggen van het „gereedschap”, dat aan die Tafel verbonden was.

In II Kronieken 29 : 18 wordt de „Tafel der toonbroden” genoemd „De tafel der toerichting”.

Zo lezen we ook van „wierook”, dat op de 12 broden werd gelegd. Dat wil niet zeggen, dat die wierook op de broden verbrand werd.

Dat gebeurde op het „brandofferaltaar”. Want ’s Heeren nadrukkelijk bevel was ’t, dat geen reukwerk mocht gebracht worden dan alléén op het reukofferaltaar. Versta hierbij wel, dat de verbranding van de wierook op het brandofferaltaar niet bedoeld was als een „offer”, maar alleen dus verband hield met de „wierookkorrels” op de toonbroden.

Wat betekenden dan die wierookkorrels op de toonbroden?

Wel, zij maakten die „broden” tot een „gedenkoffer” volgens Leviticus 24 : 7 waar we lezen:

„En op elke rij zult gij zuivere wierook leggen, hetwelk het brood ten gedenkoffer zal zijn.” Zo werd ook het brood geheiligd door het gebed, overeenkomstig I Tim. 4 : 5.

Toch staat hier onmiddellijk achter: Het is een vuuroffer den Heere. Werd de wierook dan tòch verbrand op die broden? Neen, maar omdat zij werd gebrand op het brandofferaltaar. „Op het brandofferaltaar” is een mening van Flavius Josefus.

Dat nu die wierook op de broden werd gelegd, zo gebruikte men daarvoor „rookschalen”. Zie Exodus 25.

Verder lezen we van „platelen”. Dat zullen zijn geweest: bekers voor het drinken van de „offerwijn”.

Voorts lezen we van „kroezen”. Dat waren de „offerkannen”, waaruit de wijn werd geschonken in de bekers.

Dan is er nog sprake van „schotels”. Dat waren de schalen, waarin de broden gelegd werden.

Aldus werd deze heilige Tafel gedekt.

Daartoe waren ook nodig „kleden” ter bedekking, één op de Tafel en één over de „heilige broden” (want zo werden zij genoemd), gelijk ook de Tafel zelf, ja, als een „Heiligheid der heiligheden”.

In dit verband was het ook noodzakelijk, dat de priesters voor het bedienen van die heilige Tafel en hun eten ervan, eerst hun handen moesten wassen in het koperen wasvat in het Voorhof, op straffe des doods bij eventueel verzuim ervan.

Een laatste opmerking nog over de toerichting van deze Tafel.

We lezen ook, dat het brood was: een „gedurig” brood. Dat wilde dus zeggen, dat er àltijd brood op de Tafel der toonbroden aanwezig moest zijn en dat elke Sabbath de verwisseling met verse broden moest plaats hebben.

Thans willen we nog even nader ingaan op de heilrijke BETEKENIS van die Tafel en haar broden. En dat mògen we doen. We lezen dit in onze „Heidelberger”, Zondag 6, vraag en antwoord 19.

De vraag luidt: „Waaruit weet ge dat?”

En dan is het antwoord:

„Uit het heilige Evangelie, hetwelk God Zelf eerstelijk in het paradijs heeft geopenbaard, en daarna door de heilige patriarchen en profeten laten verkondigen, .... en door de offeranden en andere ceremoniën der Wet laten voorbeelden.”

En wijst de apostel in de Hebreërbrief niet heel duidelijk op het feit dat heel de tabernakeldienst een zeer rijke betekenisvolle afschaduwing was van CHRISTUS Zelf en van Zijn Middelaarsbediening? Zie o.a. in Hebreën 8 en 9.

O, dat Gods lieve Geest ons een oog des geloofs schenke voor die „schone dienst” en die kostelijke „heilgeheimenissen”, daarin vervat.

Welnu, zo wijzen die heilige brooden als „Toonbroden” op Gods Gaven, heenwijzend naar Christus Zelf als „HET BROOD DES LEVENS” en „God’s ONUITSPREKELIJKE GAVE”. Johannes 6 vers 48; II Korinthe 9 vers 15.

„Ik ben het Brood des levens”, zo heeft Christus Zich geproclameerd. En: „Mijn vlees is waarlijk spijs en Mijn bloed is waarlijk drank”.

Spijs voor hen, die „hongeren naar de gerechtigheid” en drank voor de „dorstigen” naar het water des levens, waarop de „offerwijn” ook wees. Hij heeft daartoe Zijn dierbaar „vlees” laten verbreken en Zijn dierbaar bloed vergoten. Want zo kon Hij voor al Zijn hongerend volk het „Brood des Levens” zijn, als tot een „waarachtige spijze en drank”!

Dan mag het met David instemmen, wanneer hij mocht betuigen:


„Wij zullen verzadigd worden met het
goed van Uw huis, met het heilige van
Uw paleis!” (Psalm 65 : 5 onber.).


Het was ook een „gedurig brood”. Het lag altijd klaar op de Tafel der Toonbroden, maar er werd ook dagelijks van gegeten door de dienstdoende priester. Ook hierin ligt een kostelijk onderwijs voor de praktijk van het geestelijk leven van ’s Heeren volk en wel voor het opwassen in de genade en kennis van Christus. Daarop wijst ook treffend het Heilig Avondmaal, dat steeds gebruikt moet worden, in tegenstelling met net sacrament van de Heilige Doop, welke éénmaal plaats heeft.

Het Heilig Avondmaal dus meermalen. En dat wijst ook juist op het opwassen in de kennis van Christus als de enige grond der zaligheid. Dit „opwassen” is een proces. En dat gaat niet in een korte tijd. Dat zien we ook bij een klein kind. Dat is niet direct een volwassen man. Ook in de „genade” is er sprake van „zuigelingen”, „kinderen”, „jongelingen” en „vaders” in de genade.

Zo heeft Gods kind steeds weer nodig dat „Brood”, het „Brood des Levens”, Christus. Vandaar schreef Paulus in Filipp. 3 : 10: „Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding”. Maar Paulus kende Christus toch al? Deze bede slaat op de „heiligmaking”. Het Avondmaalsformulier haalt ook de woorden van Christus aan in I kor. 11: „Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten en deze drinkbeker zult drinken, zo verkondigt de dood des Heeren, totdat Hij komt.”

Nu zouden we kunnen vragen: Maar van de „toonbroden” mocht toch alleen de priester eten en niet het volk.

Zeer zeker. Maar nu heeft de „wisseling” van de toonbroden in verse broden een einde genomen bij de „vervulling” van de schaduwdienst door de komst van Christus in de volheid des tijds. En zo is dus de dienst bij de toonbroden opgehouden. Maar nu is daarvoor in de plaats gekomen de wisseling ten opzichte van de „Nieuwe bedeling”, waardoor nu het „eten en drinken” aan ’s Heeren tafel mag plaats hebben voor hen, die door de genade mogen behoren tot het „heilig priesterdom” volgens I Petrus 2 : 5.

Lezer(es), mag u óók daarbij behoren? Kent u de honger en dorst naar diè ware en kostelijke spijs en drank? O, bewerke Gods Geest ons daartoe!

Is u daarvan geen vreemdeling, maar wordt u erg bestreden met de vraag: Is dat brood en die wijn wel voor míj?

Och, luister dan eens naar hetgeen de Heere sprak tot de Kananesche vrouw, aanvankelijk afwijzend: „Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en de hondekens voor te werpen.”

Ja, dat zeggen ook sommigen wel eens, precies als de farizeërs: Denk erom, u hoort niet aan het Heilig Avondmaal, dat is alleen voor de kinderen!

Maar, wat antwoordde die vrouw? „Ja Heere, doch de hondekens eten ook van de brokskens, die er vallen van de tafel hunner heren.”

En wat antwoordde Jezus haar? O vrouw, groot is uw geloof.

Wel, moeten hier dan niet alle bestrijders zwijgen! Ja, dan mogen zij ’t met die vader van de maanzieke knaap belijden: „Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp.”

O, dan maakt de Heere het zo heerlijk waar: „Deze ontvangt de zondaars en eet met hen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 december 1982

Bewaar het pand | 6 Pagina's

De TAFEL DER TOONBRODEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 december 1982

Bewaar het pand | 6 Pagina's