Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het land van de Bijbel 20

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het land van de Bijbel 20

7 minuten leestijd

C. HET BEDRIJFSLEVEN.

I. Klimaat en tijdverdeling.

I. Het klimaat (vervolg).

We willen nu nog een en ander vertellen over de “dauw”, die in het Oosten zeer overvloedig kan zijn.

Nu lezen we in Spreuken 3 vers 20 van de “dauw” en wel, dat “de wolken dauw druppen”.

Zie, dat is voor ons, “Westerlingen”, onbegrijpelijk. Want hier in het Westen van Europa valt er nooit dauw in een bewolkte nacht; alleen in heldere en geheel onbewolkte nachten. Dauw is immers vocht, dat de lucht bevat bij warm weer. Wordt dan de lucht koeler, dan laat zij een deel van haar vochtigheid neerdruppelen. Het kan er dan zelfs op lijken, alsof het erg geregend heeft. En dat is voor de Oosterling een welkome verkwikking, dus ook voor Kanaân, dat dicht bij de hete luchtstreek ligt.

Even zij nog opgemerkt, dat men daar slechts twee jaargetijden kent: de wintertijd van oktober tot maart en de zomertijd van april tot september. Maar dan wordt de zomerhitte des nachts wat gematigd door een overvloedige dauw. Want er zijn dan zes maanden van volslagen droogte, waarin er geen regen valt en wel van begin mei tot midden oktober. Wanneer dan de zon gedurende die tijd en in een onbewolkte hemel brandend schijnt, is de lucht dus zeer uitputtend en dan zou er niet veel groen meer op ’t land overblijven. Maar wanneer in de tweede helft van augustus en in de maanden september en oktober de Westenwinden weer komen, zo brengen die een grote voorraad vocht uit de Middellandse Zee. En dan kunnen de nachten echt koud zijn. Daarom is ’t begrijpelijk, toen Jacob tot Laban zei: “Ik ben geweest, dat mij bij dag de hitte verteerde en bij nacht de koude en dat de slaap van mijn ogen week.” Daarom kan er in feite beter gesproken worden van “nachtmist”. Zij brengt veel water mee. Denk aan Gideon, toen hij een wollen vlies op de vloer legde tot een teken van zijn gevraagde overwinning op zijn vijanden en nu de Heere vroeg, dat er dauw alleen op het vlies zou komen. En toen dit gebeurde, wrong hij het vlies uit en het was een schaal vol water. Dat is voor ons als onbegrijpelijk, afgezien van ’t feit dat het een “wonder” was.

Genoeg echter nu over de rijke zegen van de “dauw des hemels” voor Israël.

Maar van welk een rijke betekenis is zij ook voor thans. Treffende voorbeelden zijn te noemen uit Gods Woord. Slechts enkele, als voorbeelden van geestelijke zegen!

Psalm 133 vers 3: “Het is gelijk de dauw des Hermons, die nederdaalt op de bergen Sions.”

De zegen, welke Izaak zijn zoon Jacob gaf ten opzichte van het “eerstgeboorterecht”: “Zo geve u dan God van de dauw des hemels en de vettigheden der aarde en menigte van koren en most.”

Micha 5 vers 6: “En Jacobs overblijfsel zal zijn in het midden van vele volken, als een dauw van de Heere, als droppelen op het kruid.”

En . . . om nu de zegeningen samen te vatten en te wijzen op de GEVER Zélf, dan willen we herinneren aan Micha 5 vers 7, waar de profeet de Heere sprekende invoert met Zijn belofte: “IK ZAL ISRAËL ZIJN ALS DE DAUW.”

Lezer(es), moogt ook ù delen in die kostelijke geestelijke zegeningen van Israël’s God?

Dat is: in de zegen van Zijn ontdekkende genade?

In de zegen van Zijn onderwijs over de “uitgangen” van het hart naar de enige en volkomen Zaligmaker? En naar de kennis van Hem Zélf in Zijn noodzakelijkheid, dierbaarheid, algenoegzaamheid en gepastheid?

Is Hij ook voor ù geworden als: “Ik zal Israël zijn als de dauw!”?

Ten slotte nog iets over “WATERLEIDINGEN”, die men legde in streken, waar weinig “wellen” gevonden werden, welke juist van ouds af levensvoorwaarden waren. Zij worden niet, zoals wel gemeend is, aan de “landbouw” ontleend.

Het oorspronkelijke woord is “apheek”, dat 18 keer in het Oude Testament voorkomt. Het is terug te vinden in “plaatsnamen”: bijv. AFEK bij Bethhoron en AFEKA bij Hebron. “Apheek” is afgeleid van het Hebreeuwse woord “aphak” met de betekenis van “terughouding” of “dwingen”. We vinden het terug in Genesis 45 vers 1, waar we lezen: “Toen kon Jozef zich niet langer bedwingen.” D.w.z. “terughouden”.

Zo was dan het doel van zulke waterleidingen, dat zij het water tegenhoudt en in een bepaalde richting doet stromen, zoals naar de stad Jeruzalem. Zo werden ook vijvers en regenputten met elkaar verbonden.

Welnu, deze betekenis voor ogen gehouden, krijgt het bekende vers twee van psalm 42 zulk een treffende overeenkomst met de beleving van Gods kinderen.

En dat is:


“Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen,
Alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!”


En nu staat er in onze vertaling: “Gelijk een hert schreeuwt ’naar’ de waterstromen. Maar het Hebreeuwse woord “al” wijst veel sterker heen naar het voorzetsel: “over” of “boven”, zodat we dus de vertaling krijgen: “Gelijk een hert schreeuwt ’boven’ de waterstromen”, of “boven de waterleiding.” En wat is hier nu de zo teleurstellende zaak voor het schreeuwende hert vanwege de dorst? Wel, het hóórt het klotsen van het stromende water, maar . . . het kan er niet bijkomen. U ziet dat duidelijk afgebeeld op de tekening.

En dàt is nu ook de smartelijke beleving van David vanwege de achtervolging van zijn vijanden, dat hij nu zo sterk verlangt naar zijn God, naar het opgaan naar Gods huis om daar Zijn Naam te verhogen, maar . . . dat hij daar nu nièt kan komen.

O, is dat ook niet de smartelijke beleving voor de “bestreden harten”?

Ja, welke bange bestrijdingen kunnen zulke aangevochtenen hebben, zoals: u is geen echt kind van God; voor u is geen heil, u bedriegt uzelf! En wat al niet meer de “binnenpraters” voor hun voeten werpen. En dan tòch dat innige verlangen naar de Heere en nog weer eens echt te mogen “kerken”!

Maar dan gebeurt het wel eens, dat u de zaken wel klaar ziet liggen, namelijk: wie de Heere is voor Zijn volk, maar . . . dat u er niet bij kunt komen. O, dan kan het verlangen naar de Heere en naar Zijn heil zo sterk worden, nietwaar?

Wel, die zal de Heere toch niet laten staan en ledig wegzenden. En al verbergt Hij wel eens smartelijk Zijn vriend’lijk Aangezicht, Hij vergeet hen toch niet, o neen! Dan komt Hij het weer zo heerlijk waar te maken; want de Heere beloofde aan Zijn verdrukte kerk in Jesaja 54 vers 7:

“Voor een kleinen ogenblik heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen!”

Ja, er kunnen wel eens tijden in het leven van Gods kerk voordoen, dat het zeer donker is. En dan denken we aan psalm 126, waar we de wedergekeerden uit Babel horen smeken:


“O Heere, wend onze gevangenis, gelijk waterstromen in het Zuiden.”


Ja, het was toch wel een zeer grote weldaad geweest, dat zij uit het land van de 70-jarige ballingschap mochten terugkeren naar hun vaderland en de oude rijke Godsstad weer mochten betreden!

Helaas! Wat werden de wedergekeerden ontzaggelijk tegengewerkt bij de herbouw van stad en tempel. “Wend onze gevangenis.” Geldt dat ook thans niet van de kerken?

En dan maken die wedergekeerden daarbij een vergelijking, namelijk: “Gelijk waterstromen in het Zuiden.” Het “Zuiderland” is de streek beneden Hebron, welke zeer droog en waterarm was. Dan moest dus dit land ook “bevochtigd” worden. En dan hebben we zeer zeker ook hier te denken aan zulke “waterleidingen”.

Welnu, ook hier dus het treffende beeld van “verkwikking” ten opzichte van de “geestelijke gesteldheid” van Gods Kerk! Zoals we lezen in psalm 63, waar David zijn verlangen uitspreekt naar Zijn God en wel . . . “in een land, dor en mat, zonder water.”

Zo kan het metterdaad gesteld zijn met de dorstigen naar het levende water, waarvan Christus sprak tot de Samaritaanse vrouw. En hoe heeft de Borg Zèlf uitgeroepen aan het kruis: Mij dorst!

Maar dan laat de Heere zijn volk niet van dorst omkomen! O neen!

Hij zal het heerlijk waarmaken, hièr, maar ook èèns volkomen:

“Ik zal de dorstigen geven uit de fontein van het water des levens, voor niet!”

Dr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1984

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Uit het land van de Bijbel 20

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1984

Bewaar het pand | 4 Pagina's