Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het land van de Bijbel 25

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het land van de Bijbel 25

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

C. HET BEDRIJFSLEVEN

II. Landbouw en veeteelt.

1b. De Landbouw (vervolg)

Zo was de oogsttijd aangebroken. Er heerste dan een blijde stemming onder het volk, bijzonder ook om het feit, wanneer ook de regens daartoe meegewerkt hebben. De vroege regen in sept./oktober tot het „ontkiemen” van het zaad en de spade regen in maart/april tot het „volgroeien” van de halmen. Deze spade regen moest geen plasregen zijn, want dan vielen de korrels reeds vóór de oogst uit de halmen. Ook de wind was van belang, de „Noordenwind” namelijk, want die oefende een gunstige invloed uit op het rijpen van het graan. We lezen van deze wind in het HOOGLIED, nietwaar! „Ontwaak, noordenwind! En kom, gij zuidenwind! Doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen uitvloeien.”

Zo is tot de wasdom van het geloof noodzakelijk de Noordenwind des Geestes, tot verdieping van het genade-leven en de Zuidenwind ter vertroosting.

De „oogsttijd” was dan een zeer drukke tijd. Uit de geschiedenis van Boaz en Ruth blijkt dat ook. Om thuis te eten of te slapen was er niet bij. Zelfs was het te merken in de dorpen. Die waren dan verlaten en stil.

Allereerst werd de gerst gemaaid en 14 dagen later de tarwe. De korenhalmen werden in bossen of garven gebonden en naar de dorsvloer gebracht. Ze werden op ezels geladen, die zodanig bevracht werden, dat alleen hun kop werd gezien. En zo komen we dan bij de dorsvloer.

Deze was veelal op een hoger gelegen plaats aangelegd, zodat de wind vrij spel kon hebben en het kaf des te gemakkelijker kon verdrijven. Vandaar, dat de dorsvloer van „Arauna” lag op de top van de berg Moria, waarop later de tempel gebouwd is.

De dorsvloer was dikwijls een „gemeenschappelijk” bezit. Was er geen rots, dan werd een stuk land ervoor bestemd, hetwelk men bestreek met een mengsel van klei en koemest. Het graan werd op een hoop gelegd en over de gehele vloer uitgespreid van ongeveer een voet dik. Het dorsen geschiedde op verschillende manieren. Soms werd met een paar runderen het graan betrapt, zodat de korrels uit de aar vielen. Deze runderen mochten niet „gemuilband” worden. Dat lezen we in Deuter. 25 vs. 4: „Een os zult gij niet muilbanden, als hij dorst.” Ongetwijfeld wordt hiermede aangegeven, dat het dier ook aanspraak mocht hebben op een billijke bejegening door ook van het gedorste graan mee te eten.

Zouden we hier niet mogen denken aan de schone geschiedenis van Ruth, die achter de maaiers gaande, van de aren mocht oplezen, zelfs bij handvollen, en wel met de toestemming van Boaz! Zo mocht zij met haar schoonmoeder mee eten van het veld van Boaz.

Lezer(es) moogt u dit ook wel eens in „geestelijk opzicht” doen op de akker van de „meerdere BOAZ”? Dan is uw kerkgang niet ongezegend, nietwaar!

Voor het dorsen van het graan gebruikte men ook „dorswagens” en „dorssleden”. De „dorswagen” liep op een aantal kleine rollen. Deze rollen deden de korrels uit de aren springen. De bestuurder van deze wagen zat in een stoel, die op de wagen stond en daardoor gelijk de druk verzwaarde op de korenaren. U ziet dit op het hierbij gestelde plaatje.

Men maakte ook wel gebruik van een „dorsslede”, zoals ge die ook ziet afgebeeld op het tweede plaatje.

Men kon ook hetstroostuksnijden, zowel met de dorswagen als met de dorsslede.

Maar peulvruchten en andere gewassen werden niet met de dorswagen en dorsslede gedorst. Ze zouden daardoor te veel te lijden hebben. Men behandelde die op een andere wijze. Dat lezen we in Jesaja 28 vs. 27: „Want men dorst de wikken niet met de dorswagen, en men laat het wagenrad niet rondom over het komijn gaan; maar de wikken slaat men uit met de staf en het komijn met een stok.” Zouden we hier niet een zeker verband mogen leggen met het feit, dat de Heere ook Zijn volk bearbeidt en leidt op onderscheiden manieren en langs onderscheiden wegen.

Echter niet, zoals men wel eens stelt: „Je behoeft het toch niet alles zo nauw en zo zwaar op te vatten om zalig te worden en te geloven.” Men wil daarmede in feite niet aan het werk van de noodzakelijke ontdekking en de ontlediging van zijn eigengerechtigheid. Daarvan zal toch zeker ieder kennis aan krijgen, die op de weg des levens gezet wordt! En dat geldt nu óók wat betreft na het dorsen van het koren, namelijk ... het „wannen” en de verdere reiniging van het koren ... door de zeef. Het betrof hier namelijk het scheiden van het zuivere koren en het kaf! Tot het „wannen” gebruikte men een soort vork met brede houten tanden. Met deze vork schudde men het grove stro, dat bij het dorsen murw getreden was, en hief het omhoog, waardoor de graankorrels door hun zwaarte op de grond terugvielen, terwijl het kaf en het fij ne stro door de wind naar het veld gevoerd werd, alwaar het met de stoppelen verbrand werd. Hierop is van toepassing wat we lezen in psalm 1 vs. 4: „Alzo zijn de goddelozen niet, maar als het kaf, dat de wind henendrijft. Waarheen? Dàt lezen we in het vijfde vers: „Daarom zullen de goddelozen niet bestaan in het gericht”.

Hoe ernstig getuigde Johannes de Doper van het grote verschil tussen het kaf en het koren, namelijk in wat we lezen in het Evangelie van Johannes, vers 12: „Wiens wan in Zijn Hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren, en Zijn tarwe in Zijn schuur samenbrengen, en zal het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden.”

O, welk een aangrijpende betekenis! Ja, wat roept dat ons tot nauwkeurig en ernstig zelfonderzoek!

Zijn we nog „kaf”? En zullen we als „kaf” sterven? Vreselijk zal het dan zijn, te vallen in de Handen van een heilig en rechtvaardig God. Ja, daarom: „Doorzoekt uzelven nauw, ja, zeer nauw!” (Zefanja 2 vs. 1)

O. rusten we toch niet, gel. lezer(es), maar smeken we ootmoedig om de weldaad ten einde door de bearbeiding van de Heilige Geest nog tot tarwe - graan bearbeid te worden en vrucht voort te brengen van geloof en bekering!

We schreven: De verdere reiniging van het koren geschiedde door de „zeef”. Waarom? Wel, de wijze van dorsen en het wannen was echter van die aard, dat hetgeen men ter markt bracht, toch altijd geschiedde in min of meer ónzuivere toestand en vaak vermengd met allerlei, dat er niet in behoorde.

Daarop zal de Heere Jezus zeer zeker gedoeld hebben, toen Hij tot Petrus sprak: „Simon, Simon, zie, de satan heeft ulieden zeer begeerd te ziften als de tarwe”. Dat woord van Jezus wijst op het schudden en stoten, dat de tarwe in zulk een zeef onderging. Maar daaraan verbond Jezus Zijn vertroostende Woord: „Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.” (Lukas 22 vs. 31, 32a). En dat is de rijke vertroosting voor Gods Sion in alle aanvechtingen des satans.

Ten slotte nog iets over de laatste handeling met het gezuiverde graan en dat betreft de verkoop van het koren.

Meestal gebeurt dit in de voorhof van het huis of ook op de korenmarkt. Daartoe huurt men een „korenmeter”. Geraden was het, een korenmeter van beroep te nemen, om bedrog tegen te gaan bij het vullen van de ronde houten maat. Deze beroepskorenmeter schudt bij het vullen van de maatbak het koren een paar keer goed door elkaar, waardoor het dus zakt. Doet hij er verder weer wat koren bij, dan drukt hij het stevig naar beneden en na nog een kuiltje bovenop gemaakt te hebben, bouwt hij daarop verder als ’t ware het graankoren, totdat er niets meer bij kan. Dan wordt deze overvolle maat leeggestort in een zak van de koper.

Deze handeling bij de verkoop van de tarwe doet ons duidelijk stilstaan bij de woorden van de Heere Jezus in Lukas 6 vs. 38: „Geeft, en u zal gegeven worden; een goede, neergedrukte en geschudde en overlopende maat zal men in uw schoot geven; want met dezelfde maat, waarmede gijlieden meet, zal ulieden weder gemeten worden.”

En zo willen we onze les hiermede beëindigen met de toepassende woorden van Christus bij Zijn gelijkenis van het zaad:„Wie oren heeft om te horen, die hore.”

(Lukas 8 vs. 8).

Dr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juli 1984

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Uit het land van de Bijbel 25

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juli 1984

Bewaar het pand | 6 Pagina's