Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ora et Labora 2.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ora et Labora 2.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geliefden, zijn wij niet bezig, die wezenlijke dingen kwijt te raken?

De Heere ontferme Zich nog uit vrije, onverdiende, verzondigde goedheid over onze kerken. En Hij geve ons genade om getrouw te zij n, om te staan voor het Pand van Schrift en belijdenis op de plaats, waar God ons stelt. In onze plaatselijke kerken, in de kerkeraad en de bredere kerkelijke vergaderingen. Niet bang zijn onze stem te laten horen. Het gaat immers niet om ons, maar om Gods zaak. Eenvoudig, duidelijk en klaar zeggen, waar het naar onze diepste overtuiging om gaat, en waarvoor we willen staan. Maar dan wel op een geestelijke wijze. Dat houdt o.a. in: niet uit de hoogte, in de houding van: maar wij zijn toch maar de “oude waarheid” toegedaan. Maar in ootmoed! Met die pijn hier van binnen, waarover ik het zoëven had. Ik heb de liefde in het hart ontvangen, en daarom lijd ik!

Ik heb geloof in het hart ontvangen, en daarom spreek ik!

Ik heb leven aan mijn ziel ontvangen, en daarom bid ik!

Daarom bid ik! Beste vrienden. Als wij de strijd voor de Waarheid niet geestelijk en daarom biddend strijden, dan haalt het allemaal niets uit. Nee, de moderne theologie heeft ten diepste niet als inzet: de eer van God en Zijn Christus!

De mens is daarin zichzelf tot norm geworden. De autonome, de zelfstandige mens bepaalt wat waarheid is zonder eerbiedig, kinderlijk-gelovig te luisteren naar de eenvoud van Gods Woord.

Maar wij zijn er ook niet met een starre, dode rechtzinnigheid. Ook daarvan gaat geen kracht uit, geen lokkende en wervende kracht. Ook dan is bij de strijd om de waarheid de inzet ten diepste niet de eer van God, maar dan gaat het toch nog om mij en mijn standpunt. En ik kan nog maar al te goed rechtop blijven staan. Terwijl de rechte strijder, die aangegord is met de geestelijke wapenrusting, moet vallen, buigen, knielen, bidden!

Het werken in Gods Kerk en Koninkrijk dient gedragen te worden door het ootmoedig gebed. Laten we het niet vergeten, dat de duivel lang niet zo bang is voor stoere, harde strijders, maar die het gebed niet kennen, dan voor in zichzelf machteloze bidders!

Ora et Labora: Bidt en werkt! Werken: onderzoeken, studeren, toetsen, spreken, getuigen, strijden! En neemt de helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord! Met alle bidding en smeking, biddend te allen tijd in de Geest! En nu gaan wij toch nog even terug naar Nehemia!

Wij hoorden hem zeggen: “En het geschiedde, als ik deze woorden hoorde, zo zat ik neder, en weende, en bedreef rouw, enige dagen: en ik was vastende en biddende voor het aangezicht van de God des hemels. O, we merken het: Nehemia gaat maar niet een knikje geven aan God, om het dan verder zelf weer te doen. Nee, Nehemia gaat worstelen met God. Hij waagt een stormloop op de hemel. Hoort eens, hoe hij worstelt! En ik zeide: “Och Heere, God des hemels, Gij, grote en vreselijke God! Die het verbond en de goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden!” Wat een ootmoed! Nehemia gevoelt en erkent het: al is de toestand van Jeruzalem zo ellendig als het maar kan: dat ligt niet aan God! Hij heeft er geen schuld aan! Dat staat buiten alle kijf! God houdt wel Zijn verbond en Zijn goedertierenheid. Maar als dan toch de beloften Gods van volledig herstel van Jeruzalem nog maar steeds niet in vervulling gaan, nee, dan kan de oorzaak daarvan niet bij God liggen. Maar bij wie dan wel? O, luister dan verder naar de biddende Nehemia: “Laat toch Uw oor opmerkende, en Uw ogen open zijn, om te horen naar het gebed Uws knechts, dat ik heden voor Uw aangezicht bid, dag en nacht, voor de kinderen Israels, Uw knechten; en ik doe belijdenis over de zonden der kinderen Israels, die wij (niet zij, maar wij) tegen U gezondigd hebben; ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd. Wij hebben het ganselijk tegen U verdorven; en wij hebben niet gehouden de geboden, noch de inzettingen, noch de rechten, die Gij Uw knecht Mozes geboden hebt!”

O, nog eens: welk een ootmoed! Nooit, merkt Calvijn op, nooit kunnen onze gebeden Gode behagen, tenzij wij als schuldigen voor Zijn aangezicht komen en onze gehele hoop stellen op Zijn barmhartigheid!

Och, geliefden, de woorden van dit gebed moeten zichzelf verklaren in ons hart. Wat moeten wij hier verklaren?

Nehemia verdiept zich helemaal in de zonde en de schuld van zijn volk, waarvan hij deel uitmaakt, en dat hij liefheeft en draagt op zijn hart.

Hoe klaagt hij zichzelf bij de Heere aan, zijns vaders huis, het hele bondsvolk: “Wij hebben het ganselijk tegen U verdorven!”

Maar betekent dat nu, dat er geen enkele hoop meer in zijn hart is?

En betekent dat nu, dat hij in de toestand van Jeruzalem, zoals die is, berust? Men zou het bijna verwachten na dit donkere, al is het niet te donkere begin.

Maar neen! Het is waar: van eigen kant en van de zijde van het volk valt geen enkel heil te verwachten.

Maar van de God des eeds en des verbonds, Die trouwe houdt en eeuwig leeft, mag nog alles, alle heil veracht worden.

En vanuit zijn verslagenheid en zelfverloochening grijpt hij de Heere aan in Zijn eigen Woord: “Gedenk toch des Woords, dat Gij gesproken hebt” . . . “Zij zijn toch Uw knechten en Uw volk, dat Gij eens verlost hebt door Uw grote kracht en door Uw sterke hand.”

Het is alsof hij zeggen wil: “Heere, Gij hebt Uw volk toch vroeger niet uitgered, om het nu toch nog los te laten en te laten vallen voor goed? Heere, dat kan toch niet? Zij zijn toch Uw knechten en Uw volk? O God, Uw eigen eer is er toch mee gemoeid?

Zalig, om zò, zonder enige grond onder de voeten, de Heere te mogen aangrijpen in Zijn deugdenkleed, in Zijn verbondstrouw, die van geen wankelen weet.

Geliefden, als wij elkaar nu eens tot deze worsteling, tot deze gebedsworsteling konden aanzetten. Maar de Geest der genade en der gebeden, die als belofte des verbonds is toegezegd, zou het toch kunnen doen, en Hij mocht Zich van het Woord bedienen. Er zouden eeuwige meevallers worden geboekt. Komt, zouden we die plaats niet begeren te zoeken, die Nehemia hier mocht innemen? Die allerlaagste, die meest ootmoedige plaats? Om zo met de nood van Gods kerk op aarde, om zo ook met de nood van onze plaatselijke kerken en van heel ons kerkelijk leven onder God te komen en tot God te roepen: “Och, Heere, laat toch Uw oor opmerkende zijn op het gebed Uws knechts, en op het gebed Uwer knechten, die lust hebben Uw Naam te vrezen!” Ik ga zo mijn, ik dacht korte, toespraak beëindigen. De zorgen in ons kerkelijk leven zijn groot en de spanningen vele. De vergaderingen van de Particuliere Synodes staan voor de deur. De Generale Synode zal dit jaar in Den Haag worden gehouden. Een stapel bezwaarschriften zal op de synodale tafels liggen. Moeilijke zaken vragen de aandacht en ingrijpende beslissingen zullen moeten worden genomen. O, dat de afgevaardigden zich gedragen mogen weten door het gebed van allen, die in het gebed leerden ademen, en dat ze zelf iets mogen kennen van het gebedsgeheim, dat Nehemia kende: “Och Heere, laat toch Uw oor opmerkende zijn op het gebed Uws knechts, en op het gebed Uwer knechten, die lust hebben Uw Naam te vrezen; en doe het toch Uw knecht heden wel gelukken!”

Dan gaan we ootmoedig voort! Opgestaan uit ons bidvertrek. Aan het werk. Met inzet van ons hele persoon. In ijver en trouw. Ootmoedig! Maar dan ook moedig! Nu niet meer krampachtig, maar heilig ontspannen. Hoe het ook gaat, het gaat toch goed. Het gaat goed en het komt goed!

Want de slag is gewonnen. Het is Goede Vrijdag geweest en het is Pasen geweest. In de hemel is het Lam, dat staat als geslacht. De Leeuw uit Juda’s stam, Die overwonnen heeft en daarom overwinnen zal en in Zijn overwinning zal doen delen allen, die Zijn verschijning in onverderfelijkheid leerden liefkrijgen.

“Heere, doe het Uw knecht toch heden wel gelukken”, zo bad Nehemia. En straks, terwijl hij staat oog in oog met zijn vijanden, die hem bespotten en die hem willen ontmoedigen: “God van de hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen!”

Bidt en werkt!

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1986

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Ora et Labora 2.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1986

Bewaar het pand | 6 Pagina's