Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

Nehemia 30

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Na hem verbeterde zeer vuriglijk Baruch, de zoon van Zabbai, een andere maat.”

Beste jongelui!

We hebben er maar weer een tekst boven geschreven uit de vele teksten die het 3e hoofdstuk van Nehemia telt.

De vorige keer stonden we stil bij een begraafplaats die we op onze reis tegenkwamen, en ook bij het huis der helden dat zich daar in de buurt bevond. Zo zijn er nog meer bijzonderheden te vermelden. Als we bij het 16e vers beginnen, waar we de vorige keer gebleven zijn, dan wordt er in vers 17 over levieten gesproken. Dat waren mensen die normaal tempeldienstwerk verichtten. Zij waren de helpers van de priesters. Doch zij betonen ook helpers te zijn bij de muur van Jeruzalem, die herbouwd moest worden. Ik wil alleen maar even op hen ook de aandacht vestigen. We zouden velen kunnen vergeten. Zo gaat dat in het leven menigmaal. Mensen die niet de eerste plaats innemen in het koninkrijk Gods, worden niet zelden over het hoofd gezien. Ze tellen eigenlijk niet mee. Doch ze worden door de Heere genoemd. En dat is belangrijk. Want het kan wezen dat men door de mensen geëerd wordt en dat God het niet doet, terwijl het omgekeerde ook het geval kan zijn. En dan is het laatste beter dan het eerste. Want mensen-eer is meestal van zeer korte duur, doch als men door de Heere met ere wordt genoemd, is dat van blijvende betekenis. Ik geloof dat van deze levieten te mogen zeggen.

Zo zijn er natuurlijk meer. Laten wij het niet vergeten. Het is niet belangrijk of we onder de mensen een vooraanstaande plaats in het leven innemen, doch dat onze namen geschreven staan in het boek des levens. Zo mogen we toch de bijbel wel noemen.

Wanneer we onze tocht langs de muur gaan vervolgen, lees ik in het 19e vers dat Ezer, de zoon van Jesua, de overste van Mizpa, een andere maat, tegenover de opgang naar het wapenhuis aan de hoek, voor zijn rekening heeft genomen. Schriftverklaarders weten met deze tekst geen raad. Het lijkt mij echter niet zo moeilijk. We hebben gehoord van een begraafplaats en ook van het huis der helden. Is het dan zo verwonderlijk dat er ook van een wapenhuis gesproken wordt? Dat is een magazijn geweest, waar de helden hun wapenen opbergden en wanneer zij tot daden geroepen werden, hun wapenen haalden. Want in de strijd heeft men nu eenmaal wapenen nodig. Men moet daarvoor goed uitgerust zijn. Als nu Jeruzalem het beeld is van de kerk, dan behoort daar ook een wapenhuis bij. Spreekt Pauius in Ef. 6 niet over de geestelijke wapenrusting, die elke strijder in het koninkrijk Gods aan moet doen? Die wapenen zijn de helm der zaligheid, het schild des geloofs, het borstwapen der gerechtigheid, de gordel der waarheid, het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods woord, en de voeten moeten geschoeid zijn met de bereidheid van het evangelie. En dan moet men aldus uitgerust, biddend ten strijde trekken. Men moet dus de opgang naar Boven kennen. Dat is, uitgerust zijnde, van de

Heere moed, hulp en krachten verwachten. Dan kan men in Zijn mogendheden grote daden doen.

Het wapenhuis lijkt mij dus niet zonder betekenis. Echt wel de moeite waard om er even aandacht aan te schenken en zichzelf af te vragen of men ook in dat wapenhuis thuis is. Met andere woorden of men door het geloof de weg weet te vinden in het woord van God. Want dat is toch het magazijn waar het kind van God zijn uitrusting vandaan moet halen. Een kind van God, zonder kennis van het woord van God, is een weerloze prooi voor de vijand. En de vijanden zijn velen.

Ik kom nu bij de tekst, die we boven dit artikel hebben geschreven. Daar wordt over een zekere Baruch gesproken, die zeer “vuriglijk” zijn werk doet. Hij deed dat tot aan de deur van het huis van Eljasib, de hogepriester. Je zoudt kunnen denken, in verband met het feit dat hij een post had in de buurt van het huis van de hogepriester, dat hij een ogendienaar is geweest. Dat soort mensen heb je inderdaad. Als een meerdere zich in de buurt bevindt, of als de dominee eens komt kijken — om de zaak maar heel kon-kreet te maken — dan werkt men zeer vuriglijk. Doch niet zodra is het “opzicht” uit de buurt, of de ijver verflauwt. In het dagelijkse leven kom je dat herhaaldelijk tegen, als je niet met je ogen dicht door de wereld gaat. Op bepaalde momenten doen ze

alsof.......doch in werkelijkheid zijn zij lui.

Doch ik geloof niet dat men van deze Baruch dit zó zeggen mag. Want als dit het geval geweest zou zijn, dan zou zijn naam niet met ere in de rij der bouwers voorkomen. Hij is een harde werker geweest. Een man, die weliswaar daartoe de kracht en de lust had gekregen, maar die dan ook gebruikte in de dienst des Heeren. Zulken zijn er ook nu nog.

De één heeft meer talenten ontvangen dan de ander. En aan wie veel gegeven is, van die zal ook veel gevraagd worden. Gelukkig als men met de gaven die God gegeven heeft, ook weet te woekeren. Dan zal men niet zichzelf prijzen. Maar de Heere noemt de zodanigen goede en getrouwe dienstknechten. Zij zullen hun loon geenszins verliezen. Het zal groot zijn in de hemelen. Zij krijgen het dan niet uit verdienste, maar uit genade. Zelf zouden zij het ook niet anders willen ontvangen. Want als zij alles gedaan hebben, wat zij schuldig zijn te doen, dan noemen zij zichzelf nog maar onnutte dienstknechten, omdat zij niet meer gedaan hebben, dan zij schuldig waren te doen. Wordt dit ook door jullie zo verstaan? Dan kan ook die Baruch ons nog tot lering strekken.

Wat bij de rondgang langs de muur mij ook is opgevallen, dat er verschillende werkers zijn, die in de buurt van hun huis werken. Vers 23, 28, 29, 30 en meer andere teksten getuigen ervan. Ook daar is lering uit te trekken. Mensen die geen naam hebben in de wijde omtrek, maar die in hun naaste omgeving een goede reuk verspreiden. Men zegt wel eens, en dat is ook waar, als je in Rotterdam woont, is het niet zo moeilijk om in Groningen grote verhalen te vertellen. Doch weten je huisgenoten het ook, dat je je leven in de dienst des Heeren besteedt?

Want er zijn altijd mensen geweest en die zullen er wel blijven, die ver van huis de “vrome jongen” zijn en dicht bij huis een tyran. De boom wordt altijd nog aan zijn vruchten gekend. En de vruchten vallen nooit ver van de boom. Dat wordt wel eens in een kwade zin gezegd. Doch er zit ook een goede kant aan. Het ligt er maar aan, van welke kant men de zaak bekijkt. Deze bijhuis werkers waren in hun naaste omgeving leesbare brieven. Zij toonden hun geloof uit hun werken. Het waren, om het met de woorden van Jacobus te zeggen, niet alleen hoorders des woords, maar ook daders.

Wij gaan weer verder. Je komt op reis van alles tegen. Want in vers 25 lees ik ook het woord “gevangenis”. In Jeruzalem is dus ook een gevangenis geweest. Misschien denkt deze of gene, laten we daar maar gauw aan voorbijgaan, want daar kom ik liever niet terecht. Nu, het is te prijzen als je leven va-n een zodanige aard is, dat je niet in de gevangenis behoeft opgesloten worden. Gevangenissen zij n goed voor mensen die niet deugen,

die een slecht leven leiden. En als ze gegrepen worden en opgesloten, dan is dat niet om die mensen nu eens met welbehagen te straffen, meedogenloos, doch om hen tot verbetering des levens te brengen. De een moet dan langer “zitten” dan de ander. Jullie weten wel hoe dat gaat.

In Jeruzalem waren ook mensen die in de gevangenis thuis hoorden en daar dan ook terecht kwamen, uiteindelijk tot bestwil van henzelf. Zij moesten hun kwaad zien, overdenken en tenslotte “betering des levens bewijzen”.

Als ik deze laatste zin heb opgeschreven, ga ik weer verder denken. Want wij zijn kerkse mensen. Als zodanig behoren wij allemaal tot de bewoners van Jeruzalem. Wanneer nu iemand in de kerk zich misdraagt, dan komt hij onder de tucht te staan. Zo behoort het althans. Dat ideaal en werkelijkheid ver uit elkaar liggen, is mij natuurlijk heel goed bekend. Ik ga echter nu niet uit van hoe het is, maar hoe het wezen moet. Als er na de nodige vermaningen, bekeuringen, geen verbetering optreedt, dan komt men tenslotte in de ban. Dan moet men, om figuurlijk te spreken, de gevangenis in. Niet om zulk een lid het nu ook eens goed moeilijk te maken, doch om hem tot waarachtige bekering te leiden. Als dat de vrucht mag zijn, dan heeft de gevangenis toch zijn nut in de stad, dan is de tucht er niet voor niets in de kerk.

Ik herinner mij eens een verhaal gehoord te hebben van een dominee, die een lid in de gevangenis had bezocht, heel echt. Daarna kwam hij bij een vrouw waar hij dat aan vertelde. De vrouw vond het heel verschrikkelijk, als men in het leven op een zodanig laag peil is terecht gekomen, dat men in de gevangenis moet worden opgesloten. De dominee, een zeer ter zake en kundig mens, antwoordde die vrouw: Och vrouw, die man is niet slechter dan wij. Het enige verschil is ze hebben hem gegrepen en ons nog niet.

Begrijpen jullie dat ook? Want als we gegrepen worden, b.v. net als Paulus, toen hij nog Saulus genaamd werd, dan komen we allemaal in de gevangenis terecht, al hebben we in onze eigen ogen naar de wet Gods onberispelijk geleefd. Wie zó in de gevangenis belandt, is door God in verzekerde bewaring genomen. Hij leert daar zijn schuld zien en belijden, om in het wonder terecht te komen, dat de Heere Jezus te Jeruzalem gevangen is genomen, veroordeeld en gedood. Waarom? Niet omdat Hij zulk een misdadiger is geweest. Want Hij heeft nooit iets onbehoorlijks gedaan. Doch Hij heeft Zich vrijwillig dit willen laten overkomen, opdat mensen die eeuwig opgesloten zouden moeten worden, vrij zouden kunnen uitgaan. Hij heeft het Zelf gezegd: “De Geest des Heeren is op Mij......om de gevangenen te prediken loslating......”, zie Luc. 4 : 18, 19.

Je bent te feliciteren als je zó als een gevangene de vrijheid mag deelachtig worden. Want die de Zoon zal hebben vrijgemaakt, die zal waarlijk vrij zijn.

We leven in de lijdensweken. Dan wordt in het bijzonder het Borgwerk van de Heere Jezus jullie verkondigd: Hij voor mij, daar ik anders de eeuwige dood had moeten sterven. Is dat geen liefelijk evangelie? Een blijde boodschap voor hen die in de gevangenis kwijnen.

Ontvang ook voor ditmaal weer de hartelijke groeten van jullie aller vriend,

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 maart 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 maart 1987

Bewaar het pand | 6 Pagina's