Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een bijbelse handreiking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een bijbelse handreiking

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe het pedagogisch leef- en werkklimaat op een reformatorische school (voor voortgezet onderwijs) moet zijn.

3.

6. De gezagsrelatie tussen docent en leerling Naast de ouders zijn met name onderwijzers en leraren betrokken bij de taak der opvoeding. Zij zijn gezagsdragers. In Titus 3 : 1 wordt gezegd: “Vermaan hen, dat zij aan de overheden en machten onderdanig zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn” (zie ook Rom. 13 :1 v.v. en 2 Petrus 4 : 3). Hieruit blijkt dat de overheidspersonen ook gehoorzaamd moeten worden. Zo neemt Paulus bepaalde beleefheids-vormen tegenover Agrippa en Festus in acht (zie Handelingen 26 : 25). Daarin moeten ouders en docenten de jongeren voorgaan. Hoe spreken wij over andere ouders, collega’s, kerkelijk leiders, enz.?

Volgens de Heidelbergse Catechismus Zondag 39 moeten jongeren geduld hebben met de zwakheid en gebreken van hun ouders en andere gezagsdragers. Zij moeten hen “alle eer, liefde en trouw bewijzen”.

Verder vraagt de Catechismus onderwerping aan goede leer en straf. Niet elke leer moet dus gehoorzaamd worden. De Heere heeft grenzen getrokken om onderdanen te beschermen tegen overheidspersonen, onderwijzers en leraars, ouders enz. De eerste grens ligt in het doel van het gezag. In Romeinen 13 wordt verklaard, dat elke overheid in dienst van God is, u ten goede. Wij dienen het welzijn van onze kinderen, leerlingen, op het oog te hebben. De tweede grens ligt in het terrein, waarover hij is aangesteld. Ouders hebben gezag over hun kinderen. Onderwijzers en docenten hebben in school gezag over hun kinderen. Niet in alle opzichten natuurlijk. De school mag echter wel een eigen beleid voeren. Een deel van de opvoeding laten ouders door anderen verrichten.

De derde grens ligt in de Wet van God. Geen gezagsorgaan mag hiermee in conflict komen. Toen de overheid Petrus en Johannes gebood te zwijgen van die naam van Jezus zijn de apostelen Gode meer gehoorzaam geweest dan de mensen.

Bij een gezagsrelatie komt het wederzijds aan op liefde. Beide partijen moeten elkaar liefhebben. De leerlingen, onderdanen enz. zijn echter ook daarnaast nog eerbied en respect verschuldigd t.o.v. hen die het gezag uitoefenen. Gehoorzaamheid en onderdanigheid is ook een geboden zaak, want het belieft Gode hen door de hand van de gezagsdragers te regeren. Er staat ook in de Bijbel dat de Heere Jezus zijn ouders onderdanig was (Lukas 1 : 51a).

Liefde maakt gehoorzaamheid niet overbodig! Leerlingen mogen een docent niet ter verantwoording roepen. Wel moet hij bereid zijn om zijn manier van optreden toe te lichten en doorzichtig te maken.

7. De onderlinge verhoudingen tussen leerlingen (en docenten)

Alle leerlingen en docenten zijn schepselen van God. Het zijn, zoals alle mensen, gevallen beelddragers van Hem. Omdat wij beelddragers van de Heere zijn, zijn wij (of we het nu willen of niet) met een onlosmakelijke band met elkaar verbonden. De ware eenheid tussen leerlingen (en docenten) wordt bewerkt door Christus, Die in eigenlijke zin het beeld Gods is. Zo ontstaat er een echte gemeenschap waar in 1 Korinthe 12 over gesproken wordt. Het gaat hier over het ene lichaam met de vele leden. De zwakste leden krijgen de meeste eer. Dit kunnen we toepassen op zwakke leerlingen en eventueel mededocenten. Dan ontstaan er geen partijen die onderling ruzie maken. Gaven en talenten zijn van geen enkele waarde, zolang zij op verdeeldheid i.p.v. op vereniging uitlopen. In Korinthe waren er groepen ontstaan, omdat de ene gave hoger gewaardeerd werd dan de andere. Leerlingen, maar ook collega’s onderling dienen hun talenten te gebruiken vanuit de liefde tot elkaar en tot opbouw van Gods Koninkrijk. Dat wordt de ware gemeenschapszin gezocht, zoals die vertolkt is in 1 Korinthe 12 :26: “En hetzij dat één lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat één lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede”. Deze tekst geeft duidelijk weer dat er een hartelijk meeleven met elkaar moet zijn (vooral in moeilijke tijden en omstandigheden). Als dit niet aanwezig is in een scholengemeenschap dan zijn wij géén scholen gemeenschap. Dan wordt er de onderlinge verdraagzaamheid al spoedig niet meer gevonden. Wij achten immers onszelf uitnemender dan de ander! Paulus zegt tegen de gemeente van Filippi: “Zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van één gemoed en van één gevoelen zijnde. Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf” (Filippen-zen 2 : 2 en 3).

Wie zichzelf hoger acht dan een ander kan er toe komen om medeleerlingen te beledigen en te kwetsen. Deze beledigingen komen voort uit de wortels van de doodslag: haat, nijd, toorn en wraak. Laten wij bidden of wij en onze leerlingen vergevingsgezind mogen zijn; want het kwade wordt alleen door het goede overwonnen.

Verder is het van belang dat wij leerlingen voorhouden dat zij t.o.v. van elkaar oprecht en eerlijk moeten zijn. Paulus zegt in Efeze 4:25: “Daarom legt af de leugen en spreekt de waarheid, een ieder met zijn naaste, want wij zijn eikaars leden”.

Laten onze leerlingen en wij als collega’s mensen zijn die t.o.v. elkaar redelijk, vrien-delij k en goedwillig zij n. Deze goedwilligheid of bescheidenheid zoals de Statenvertalers het vertaald hebben, draagt het karakter van geestelijk overwicht. Dit komt hierin tot uiting dat wij alle dingen goedsmoeds dragen. Dan blijven we niet staan op ons uiterste recht, maar om des vredes en stich-tings wil geven we toe, zo veel Gods Woord en een goed geweten kan verdragen (zie Kanttekeningen van de Statenvertalers bij de tekst uit Filippenzen 4 : 5). Tot een haastige welgezindheid zijn wij allen geroepen, want de Heere komt en de tijd is kort. Dan zal de God des vredes met ons zijn (zie Filippenzen 4 : 9). Als dit zo is, zal opnieuw de dankbaarheid en de ootmoedige afhankelijkheid t.o.v. de Heere blijken (zie begin punt 3). Psalm 102: 10 wordt dan met overgave gezongen:


Dan, dan wordt Gods trouw verheven.
En Zijn dierb’re gunst beschreven
Voor het dankbaar nageslacht,

Dat met lust Zijn wet betracht.
’t Volk, in later eeuw geboren,
Zal Zijn macht en goedheid horen;
Zich in Zijnen roem verblijden;
Hem zijn lofgezangen wijden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 februari 1988

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Een bijbelse handreiking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 februari 1988

Bewaar het pand | 6 Pagina's