Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

Nehemia 70

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Ook schreven in die dagen edelen van Juda vele brieven, die naar Tobia gingen; en die van Tobia kwamen tot hen.

Beste jongelui!

In het laatste artikel hebben we vernomen dat de muur van Jeruzalem herbouwd was in een ongelooflijk korte tijd. 52 werkdagen had men er over gedaan. Ik heb toen een klein rekenfoutje gemaakt, en gezegd dat dit zeven en een halve week geweest is, wanneer men de sabbatdagen er af trekt. Doch dan is het geen zeven en een halve week, maar bijna negen weken.

Dat het zo nauw gebeuren kon, moet als een wonder worden gezien. Zo heeft Nehemia het ook gezien. Want het was niet zijn werk, maar het was Gods werk.

Hij verhaalt nu verder in dit hoofdstuk wat er nog meer aan de hand geweest is, tijdens de herbouw van de muur. Het is niet overbodig om daar ook kennis van te nemen. Want in die dagen dat er hard gewerkt werd, zat de vijand ook niet stil. Bij alle tegenstand, waar we reeds kennis van hebben genomen, kwam ook nog het volgende. Want er was blijkbaar een hele correspondentieclub. Er waren edelen in Juda, die heulden met de vijand. Je zoudt ze “valse broeders” kunnen noemen. Mensen waarvan je medewerking zou mogen verwachten, doch die alles deden om tegen te werken. Het waren dus tegenwerkers in plaats van meewerkers. Dat ze edelen genoemd worden, heeft natuurlijk geen betrekking op hun daden. Want die waren allerminst edel, doch zeer onedel. Het waren daden van een zeer laag gehalte.

Zij schreven brieven naar Tobia. Nu, die kennen we. Het was een van de grootste vijanden van Nehemia. Deze Tobia nu was getrouwd met een dochter van Sechanja. En die Sechanja was weer een zoon van Arah. Die Tobia had ook weer een zoon en die heette Johanan. En deze Johanan was weer getrouwd met een dochter van Mesullam, de zoon van Berachja. Wie al deze mensen geweest zijn, is niet zo makkelijk te zeggen. Die Mesullam komen we tegen onder de bouwers van de muur, zie Neh. 3 : 4. Het waren op alle manier mensen, die goed op de hoogte waren van alles wat Nehemia deed. En dat werd Tobia allemaal netjes overgebriefd. Tobia van zijn kant, schreef iedere keer weer terug. Men had elkander trouw gezworen. Het werk van Nehemia moest, kost wat het koste, zoveel mogelijk getorpedeerd worden.

Deze vrienden van Tobia deden zich ook als vrienden voor van Nehemia. Want Nehemia kreeg ook bezoek van hen. Zij zeiden hem namelijk, dat die Tobia toch echt zo kwaad nog niet was. Het viel best mee met hem. Zij verhaalden zijn “goeddadigheden”, zo laat Nehemia ons weten. Alle achterdocht, die Nehemia nog hebben mocht ten opzichte van die Tobia, moest hij maar laten varen. Het was een beste kerel. Tenminste, als je het wilt geloven.

Tobia op zijn beurt maakte van die contacten die zijn vrienden met Nehemia hadden, ook weer gebruik. Hij liet Nehemia weten, dat hij vanuit “betrouwbare bronnen” van alles op de hoogte was, wat Nehemia deed. Want als Nehemia het nog niet wist, zijn eigen mannen hielden hem, Tobia, nauwkeurig op de hoogte. Dus, Nehemia, je denkt wel dat alle bouwers achter je staan, dat je met hen sterk staat, doch vergis je niet. Je kunt je eigen mannen niet vertrouwen. Ze doen wel mee, maar in werkelijkheid staan ze aan mijn kant.

Zo liet Tobia het dan op zijn beurt Nehemia weer weten. Waarom?

Nehemia zegt het zelf: “Tobia dan zond brieven om mij vreesachtig te maken.”

Waarom verhaalt Nehemia dit, nadat de muur in 52 werkdagen voltooid was?

Deed hij dat om de aandacht daardoor op zichzelf te vestigen? Ik geloof er niets van. We hebben hem leren kennen als een man, die met veel zelfverloochening gekomen was, om iets goeds voor de kinderen Israëls te zoeken. Hij verhaalt het ons, om ons te laten weten “hoe verraderlijk de vijand” te werk ging. “Alles” spande samen, om hem vreesachtig te maken. Om hem alle moed in de schoenen te doen zakken, opdat hij toch maar op zou houden met het bouwen aan de muur van Jeruzalem.

Als we alles op gaan tellen, wordt het wonder van de herbouw van Jeruzalems muur er nog des te groter door. Want het waren niet slechts enkele tegenwerkers. Er waren er heel veel. Want we hebben het al eerder gezien dat er misstanden in de gelederen van Nehemia waren. Sociale misstanden. Zie Neh. 5. Die had hij bezworen. Doch daar kwam dan ook die valse correspondentie nog bij.

Hij kon echt wel zeggen: “Ik heb vele bestrijders, o Allerhoogste”. Gelukkig dat er een Allerhoogste is. Dat is God, Die staat boven alles wat op deze aarde groot en hoog is. Hij is de Allerhoogste! Er staat niemand boven Hem. Alles is aan Hem ondergeschikt. Op Hem mocht Nehemia zijn vertrouwen stellen.

Daarom vreesde hij niet. Zelfs ook niet als hij zulke gemene brieven kreeg van Tobia, Hij stond in het geloof. En het geloof spreekt krachtige taal.


Ik zal vol heldenmoed
Daar mij Zijn hand behoedt
Tienduizenden niet vrezen . . .


Beste jongens en meisjes, en ook ouderen, wat is het geloof toch een kostelijke zaak. Want de geschiedenis, die Nehemia ons verhaalt als zijn belevenis, is nog de beleving van de kerk. En dan niet alleen van de kerk van nu, doch van de Kerk van alle eeuwen. De Koning der Kerk, de Heere Jezus Christus, waar Nehemia een type van geweest is, heeft het ook zelf ervaren. Hij had ook vele vijanden. En dat waren niet alleen de heidenen, mensen van buiten, doch zij werden ook gevonden te midden van Zijn eigen volksgenoten. “Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen”. Ja, in Zijn meest intieme kring kwam het voor. In de hele geschiedenis van Nehemia zien we de Judasgestalte oprijzen. Wie heeft hem er ooit van verdacht, dat hij degene zou zijn, die de Heere Jezus zou verraden? En toch is het gebeurd.

De Heere Jezus is van alle kanten belaagd geworden, veel meer nog dan Nehemia, opdat Hij maar vreesachtig zou worden. Opdat Hij het werk, dat Hij begonnen was te doen, maar neer zou leggen. Het was toch eigenlijk een onbegonnen werk. Hij is ten slotte van allen verlaten. Ja zelfs van Zijn grootste vertrouwelingen, Zijn geliefde discipelen. Hij is uiteindelijk zelfs van Zijn God verlaten. Wie kent Zijn uitroep niet, toen Hij bezig was Zijn Borgwerk te volbrengen op het kruis: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?”

Hij heeft droefheid en grote angsten gekend, meer dan Nehemia ooit heeft kunnen kennen, en toch is Hij getrouw gebleven. Hij heeft Zijn werk voleindigd. En daarom gaat de bouw van Jeruzalem, dat is de Kerk, door. Totdat het geheel volbracht zal zijn.

Aan Hem heeft Nehemia, door Gods Geest geleid, zijn kracht ontleend. En aan Hem hebben alle ware bouwers aan Jeruzalems muren hun kracht ontleend. En dat zullen zij ook blijven doen. Dat zij dit zullen blijven doen, is niet te schrijven op de rekening van de trouw van de bouwers. Want als het aan hen gelegen zou liggen, dan zouden zij het werk neerleggen. Zulke ogenblikken komen er ook in het leven voor. Namelijk in het leven van al Gods kinderen. Dus niet alleen Zijn knechten. Neen, al Zijn kinderen kennen zulke momenten, dat zij moedeloos zijn. Als de vijanden van alle kanten komen opzetten, tot zelfs uit de kring van de huisgenoten toe. Hoe benauwd kan het dan niet zijn. Doch de Heere zegt, de Allerhoogste!: Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. Het mag bestreden worden. Het kan zelfs schijnen geheel weg te zijn, als men in het ongeloof verkeert. Doch het blijft, omdat de Koning blijft. Daarom zullen de poorten der hel Zijn gemeente niet overweldigen. Met andere woorden: Hoe de vijanden ook te keer gaan, het werk gaat door. Jeruzalem wordt herbouwd, het wordt voltooid. Het zal eenmaal als een gouden stad vanuit de hemel neerdalen.

Degenen die daarin mogen wonen, en daaraan hebben mogen meewerken hier op deze aarde, zullen dat niet schrijven op rekening van hun trouw, maar wel op de rekening van de trouw des Heeren. Hem komt daarom ook alleen alle eer toe.

De verzen 17-19 zou je kunnen lezen als een aanhangsel aan de geschiedenis van de voltooiing van Jeruzalems muur. Doch het is niet zonder betekenis geschreven. Het is ook tot onze lering beschreven. Namelijk, dat van welke kant de vijandschap ook komt, de overwinning gewaarborgd ligt in de trouw des Heeren. Dit kan een ingezonken gelovige moed geven. Ook een jonge gelovige. Want je komt ze gelukkig niet alleen tegen onder de oudere mensen. Ook jongeren worden in deze tijd, waarin geklaagd wordt over kerkverlating, tot geloof gebracht. Ze hebben het niet altijd even gemakkelijk. Ik denk met name aan de studerende jeugd. Zij komen met stromen, golven ongeloof in aanraking, die hen dreigen te overspoelen. Ja, zij kunnen soms wel vrezen er nog in te zullen verdrinken. Doch als het geloof tot zijn kracht mag komen, en daar zorgt de Heere voor, dan kunnen zij de dichter verstaan, die gezongen heeft


Als ik, omringd door tegenspoed
Bezwijken moet
Schenkt Gij mij leven.
Is ’t dat mijns vijands gramschap brandt
Uw rechterhand
Zal redding geven.
De HEER’ is zo getrouw, als sterk;
Hij zal Zijn werk
Voor mij volenden
Verlaat niet wat Uiv hand begon,
O Levensbron,
Wil bijstand zenden.


Jullie aller vriend,

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 januari 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 januari 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's