Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het leven en sterven van mej. C.C.W. 5.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het leven en sterven van mej. C.C.W. 5.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

24. Dus gesproken hebbende lag ze een weinig stil. Menende dat haar tijd toen zeer nabij was, zeide ze: “Ik heb daar mijn ziel in de hand van Jezus bevolen en het is of er sedert die tijd een geheel andere gedaante over mijn lichaam gekomen is.” Toen nam zij haar afscheid van haar moeder en zusters en zegende hen allen en betuigde dat ze met veel blijdschap en verlangen omtrent de heerlijkheid was aangedaan, om in de onmiddellijke gemeenschap van God te leven.

25. Dus vermoeid zijnde was ze des namiddags sprakeloos tot des avonds toe, wat in het vervolg meer gebeurde en als zij dan weer sprak en haar gevraagd werd wat de oorzaak was van haar sprakeloosheid, antwoordde ze: “Ik weet niet waarom God mij de spraak beneemt, of het is dat ik door veel te spreken te veel vermoeid en afgemat zou worden, en opdat ik door het stilzwijgen weer nieuwe kracht zou ontvangen om in het vervolg meer te kunnen spreken, of dat God het doet voor de omstanders, ik weet het niet.” Doch schoon ze niet sprak , zo was haar verstand of oordeel niet belemmerd, want ze zei: “Schoon ik zonder spreken gelegen heb, zo heb ik wel verstaan wat er tegen mij gezegd is en ik heb ook deze en gene wel zien zitten aan het voeteinde van mijn bed en ik had ook wel begeerte om hen aan te spreken, maar ik kon het niet.”

26. En het is wonderlijk, dat God haar die tussenpozen van sprakeloosheid gaf om in stilheid Gods verkwikkende invloed te ondervinden, tussen God en haar ziel alleen, om daarna uit de volheid van haar hart weer te spreken. Zij verhaalde ook toen zij weer sprak, dat, terwijl zij sprakeloos gelegen had, het haar was voorgekomen alsof zij een hoge berg op moest klimmen, daar ze als tegen op zag en het alleen niet kon doen, maar dat de Heere Jezus haar als bij de rechterhand vatte en dat de Geest haar ondersteunde als met eeuwige armen en dat ze zo op de berg kwam, maar zij was nog niet over de berg en nog niet binnen, maar was nog maar aan de poort van de hemel. Toen lag ze met uitgestrekte verlangen en begeerte om bij de Heere Jezus te zijn, en wenste dat Hij haar hoe eer hoe liever wilde overbrengen in Zijn zalige gemeenschap.

27. Dus bleef zij in diezelfde ruimte die gehele nacht en zaterdagmorgen zeide ze: ’Tk verzoek dat morgen ds. Immens en ds. de Freine voor mij in de kerk mogen bidden, opdat het bekend worde wat God aan een ellendig zondaar doen kan, tot roem van de vrije genade. “Toen men haar zeide, dat ze mogelijk zo lang niet leven zou, zeide ze: ”Zal het wel wezen, dan zal ik geen leraar meer van node hebben, maar zal dan van de Drieënige God Zelf geleerd worden. Die zal dan mijn Leraar zijn.”

28. De ganse zaterdag was zij stil en lag des namiddags weer een lange tijd sprakeloos. Toen ds. Immens ’s avonds bij haar kwam was ze weer begonnen te spreken, tot roem van God en Zijn liefde aan haar bewezen, zeer verlangende om heen te gaan. Het scheen dat’zij toen enigszins beter was naar het lichaam, ook naar het oordeel van de geneesheer. Toen dat aan haar gezegd werd antwoordde ze: “Het doet mij niet aan dat ze zeggen dat ik beter ben, ik zal evenwel sterven. Ik denk niet op te komen, neen, de Heere doet zo niet. Ik zou niet in staat zijn zo te leven noch Gods vertroostingen te beantwoorden.” Toen ds. Immens daarop zei: als God u evenwel deed opkomen! was haar antwoord: “Ik geloof het niet, doch zo het zo was, ik verwacht dan Gods genade, dat die mij zou bekwaam maken.”

29. Toen ds. Immens zou weggaan zeide ze: “Spreek ik niet te veel van mijzelf? Doch, ”zeide ze, zichzelf antwoordende, “het is niet het mijne, maar tot roem van Gods genade over mij.” Toen vroeg zij zeer bescheiden: ”Heb ik mijn afscheid wel van u genomen? Ik blijf u dankbaar voor al uw liefde, in alles, en ook op mijn sterfbed aan mij bewezen. Ik wens over uw persoon al het wenselijke, en het verkwikkelijke over uw huis en kinderen, dat ze een zaad van de Heere gezegend mogen zijn, en dat gij in en door hun bekering nog eens verblijd moogt worden, en wens dat God uw dienst wil zegenen omtrent goddelozen, vromen en goeden, en als gij eens op uw sterfbed zult liggen, dat de Heere u dan zal willen verkwikken.” Dit zeide ze onder zeer veel krachtige uitdrukkingen en dit is ook het laatste dat ze met ds. Immens heeft gesproken.

30. Die nacht, tussen zaterdag en zondag, sliep zij nog redelijk wel en werd om drie uur wakker, doch toen ze hoorde dat het nog zo vroeg was, zei ze: ik ga nog wat slapen en zal mij in de armen van mijn Jezus neder-leggen. En zo sliep zij, was in elk geval stil, tot zondagmorgen om zeven uur, toen ze verzocht dat uit haar naam een briefje aan ds. Immens zou worden gezonden om voor haar in de kerk te bidden, en zeide, dat het met de ziekte naar haar lichaam erger was, maar dat ze vol blijdschap en verlangen was naar de heerlijkheid.

31. Zondagmorgen om zeven uur begon ze weer te spreken er erkende zij met veel blijdschap en verwondering wat God aan haar ziel gedaan had, van het begin af, dat zij eerst was overtuigd geworden. Zij verhaalde nogmaals dat God haar op haar 17e jaar had overtuigd, door uw dienst, en dat sedert die tijd haar hart met veel liefde en begeerte omtrent de Heere Jezus was werkzaam geweest, maar dat ze nooit met zekerheid had durven zeggen dat ze het besluit had kunnen opmaken, maar dat God haar op haar ziekbed op woensdagmorgen door het bidden van ds. Immens had gelieven te doen zien, wat Hij zelfs aan haar ziel in dit tijd al gedaan had en dat ze nu van achteren onderscheidenlijk zag, wat van Gods genadewerk in haar was geweest en dat het de Heere behaagd had haar hart doorgaans in te nemen door het beminnelijke en dierbare dat in de Heere Jezus en in Zijn dienst en gemeenschap is en dat dat meer indruk op haar hart gehad had dan dat zij daar hoorde spreken of prediken van verloren te gaan, maar dat ze met smart en schaamte moest belijden dat doorgaans haar hart zo dor zo ledig en zo traag was, dat zij menigmaal zei als ze gebeden had: “Wel, is dat een gebed, dat God zou kunnen aangenaam zijn? Zou God dat verhoren, dat met zo weinig eerbied en indruk is voortgebracht? Al had ik anders geen zonden dan mijn onbetamelijk bidden dan heeft God reden genoeg om mij van voor Zijn aangezicht weg te werpen. Wat heb ik geen reden om opnieuw om verzoening te bidden over mijn bidden.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1989

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Het leven en sterven van mej. C.C.W. 5.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1989

Bewaar het pand | 4 Pagina's