Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nadere Reformatie in Utrecht ten tijde van Voetius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nadere Reformatie in Utrecht ten tijde van Voetius

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Nadere Reformatie was een belangrijke beweging in de kerk van ons land. Er is al veel over geschreven en nog steeds zien boeken het licht waarin daarover wordt gehandeld. Onder bovenstaande titel verscheen er enkele maanden geleden een boek van F.A. van Lieburg, waaraan we een afzonderlijk artikel willen wijden. Het is uitgegeven door Uitgeverij Lindenberg Boeken & Muziek, postbus 4209, 3006 AE Rotterdam.

De ondertitel van het boek is: Sporen in de gereformeerde kerkeraadsacta. Het boek is ontstaan in het kader van de geschiedenisstudie van de schrijver aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Lindenberg deed de schrijver het gewaardeerde aanbod om deze scriptie uit te geven. Aanleiding daartoe was de 40ste verjaardag van zijn boekhandel en de 400ste van Voetius., de bekende hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht. Het boek telt 172 bladzijden en kost gebonden ƒ 34,90.

We willen eerst in het kort de inhoud van het boek weergegeven. Na de inleiding komen er drie hoofdstukken en wel: 1. De reformatie der zeden, 2. De kerkelijke tucht, 3. Het Labadisme. Daarop volgen een slotbeschouwing en allerlei nuttige aanhangsels, zoals een register van personen enz.

De inleiding geeft ons veel informatie. We nemen daar een en ander uit over:

“In de zeventiende eeuw waren er in Nederland gereformeerden die zich wel en niet met hun kerk verbonden voelden. Enerzijds geloofden zij dat deze kerk, zoals die met de Reformatie en de opstand tegen Spanje vorm gekregen had, de enige ware religie vertegenwoordigde, en dat de leer van Calvijn, zoals de Synode van Dodrecht die bekrachtigd had, haar enige ware grondslag was. Anderzijds waren zij er echter van overtuigd geraakt dat diezelfde gereformeerde kerk aan iets wezenlijks mank ging, al had het gebrek zich pas in de loop van haar bestaan gemanifesteerd.

(...) Zij (de gereformeerden) hadden geen bezwaar tegen leer of belijdenis, maar vonden de levenswandel van hun medelidmaten er niet mee in overeenstemming. De critici lieten niet na wat men van hen vragen zou: de hand in eigen boezem te steken. Gewetensvol onderzochten zij of zij zelf de kenmerken van het ware geloof wel vertoonden, waardoor hun bezorgheid over de kerkelijke praktijk een piëtistische ondertoon kreeg. Terwijl de gereformeerde predikanten in de regel niet verder gingen dan enige dogmatische kennis en uiterlijk onbesproken gedrag te verlangen, werd hier de eis opgevoerd dat de levenswandel moest voortkomen uit een innerlijk beleefd geloof, te verkrijgen door persoonlijke bekering.

De zeventiende-eeuwers die zo dachten konden zich moeilijk echt thuis voelen in die brede gereformeerde volkskerk. Stonden zij om zo te zeggen niet voor het doopvont naast ouders die weinig van een opvoeding in de leer der godzaligheid deden verwachten, dan zaten zij wel enkele keren per jaar aan de Avondmaalstafel temidden van christenen die een dag tevoren nog op de kermis waren geweest en ’s middags nog naar de kroeg zouden gaan. Maar idealisten als de vroomheidsstrevers vanzelf al waren, hadden zij een profetische hoop ontwikkeld op algemene verbetering van de kerk. De Tien Geboden des Heeren en de calvinistische leer en zede zouden het leven van de lidmaten en eigenlijk van de gehele maatschappij moeten gaan doordringen. De gereformeerde kerk was gereformeerd: in de zestiende eeuw, door de Reformatie van Calvijn. Zij diende nu, in de zeventiende eeuw, door een nadere reformatie verder gereformeerd te worden”. In aansluiting hiermee zegt Van Lieburg op blz. 10, dat wede aanhangers van dit reformatiestreven niet meer kunnen ondervragen over hetgeen hen bezig hield, maar moeten we afgaan op de sporen die zij hebben nagelaten. We hebben werken van hen die ons terug kunnen brengen in het leven en denken van zeventiende-eeuwse gereformeerden.

Van Lieburg wijst er op blz. 11 op, dat we kerkelijke acta hebben die een aanvulling betekenen op de bronnen die gewoonlijk ter reconstructie van de onderhavige kerkhistorische stroming worden benut.

In Utrecht waren er in de dagen van Voetius verschillende predikanten van de “nadere reformatie”. Deze concentratie van leidinggevende vertegenwoordigers van de “nadere reformatie” in één gemeente is het die in feite het uitgangspunt vormt voor het empirische onderzoek van Van Lieburg naar deze beweging.

Het onderwerp voor zijn studieJton hij gemakkelijk afbakenen: sporen van de “nadere reformatie” in de Utrechtse kerkeraadsacta uit de tijd van Voetius, afgerond op de halve eeuw van 1630 tot 1680.

We geven weer het woord aan Van Lieburg: “Uiteindelijk werden de verzamelde gegevens gegroepeerd rondom drie thema’s, die elk in een hoofdstuk worden beschreven.

In hoofdstuk I staat een aantal zogenaamde reformatieteksten centraal, door de kerkeraad van tijd tot tijd opgesteld tussen 1658 en 1674. Aan de hand hiervan, alsmede van allerlei losse gegevens uit de acta in deze periode, wordt ingegaan op de verschillende middelen waarvan voor zedelijke verbetering van de gemeente en de samenleving naar calvinistisch model gebruik werd gemaakt. In kerkelijk verband waren dat met name de prediking, het huisbezoek en het godsdienstonderwijs, terwijl de daarnaast verlangde medewerking van de overheid besproken wordt met betrekking tot enkele requesten aan het stadsbestuur en de wetgeving op het openbare gedrag.

Voor één reformatiemiddel vormen de kerkeraadsacta de meest geëigende informatiebron: de kerkelijke tucht. Van de uitoefening hiervan geven we in hoofdstuk II een close-up voor het decennium van 1650 tot en met 1659, waarin de toenemende invloed van “nader-reformatorische”predikanten zichtbaar wordt. (....)

In hoofdstuk III komen de grenzen van de “nadere reformatie” zelf in zicht. Rond 1670 maakte het charismatische optreden van Jean de Labadie de spanning tussen kerkelijke ideaal en werkelijkheid voor velen groter, en niet het minste Utrechtse gemeentelid gaf de hoop op reformatie zelfs geheel op door zich van de kerk af te scheiden. De acta informeren ons echter ook over een actief groepje gereformeerden dat bij de kerkeraad bleef aandringen op reformatie door rigoureuze tuchtoefening. Maar de beperkte haalbaarheid hiervan tekende zich ook binnen de consistorie steeds scherper af”. (....)

We hebben met grote aandacht dit belangrijke boek van deze jonge onderzoeker gelezen. Het boek heeft ons veel te zeggen. Er is in Utrecht veel gedaan om tot een “nadere reformatie” te komen. De uitkomst was teleurstellend. In andere plaatsen zal het niet beter zijn gegaan, voorzover daar ook pogingen tot “nadere reformatie” zijn beproefd. In de eeuwen na die tijd is het er niet beter op geworden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's

De Nadere Reformatie in Utrecht ten tijde van Voetius

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's