Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gebed als ademtocht 3.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gebed als ademtocht 3.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na deze inleiding betreffende het heiligen van de Naam van de Heere, luisteren we naar de verklaring van de onderwijzer: Uw Naam worde geheiligd. Dat is: Geef ons eerst, dat wij U recht kennen.... Het allereerste in het gebed is het zuchten om Godskennis. Onmiddellijk worden we voor de vraag gesteld, of het zo in ons hart gesteld is, dat dat onze eerste begeerte is. Leven we op onszelf aan - mogelijk met wat godsdienst -, dan komt ons deze bede niet in het gevlij. We zijn drukker met onszelf dan met God. Worden we echter van ons voetstuk afgestoten, en teder naar de eer van God gedreven, dan sluit deze bede bij ons hart aan. Want dan hebben we nergens zo’n behoefte aan dan om God recht te kennen. Hoe zullen we Hem de eer geven, als we Hem niet recht kennen in Christus? Bij gemis aan rechte kennis van Hem zullen we Hem in Zijn deugden, Zijn rechtvaardigheid, genade en wegen misduiden en miskennen. We zullen Hem ook niet recht erkennen, ons aan Hem onderwerpend. Zo worden Jezus’ schapen altijd weer klein gehouden in zichzelf, bedelend om kennis Gods in Christus, welke zij van zichzelf niet hebben. In hun hart zijn altijd weer overwegingen, die strijdig zijn met God. Gods gedachten moeten daarvoor in de plaats komen. Dat gaat niet ineens, maar dat is een proces van worsteling. God overreedt in ontdekking en rechtvaardiging van de goddeloze, maar in de voortgaande bekering moeten onze innerlijke voorstellingen worden gelouterd en vernieuwd, opdat we de Heere mogen kennen in al onze wegen, en Hem geen ongerijmde dingen toeschrijven. Zonder kennis Gods is er geen mogelijkheid Hem te roemen en te prijzen. We staan als dwazen telkens weer verlegen te kijken. Zo moet het duidelijk zijn, dat de Heere Jezus, door de bede “Uw Naam worde geheiligd” op de lippen van de gelovigen te leggen, juist benadrukt heeft, dat er in ons hart een heilige drang behoort te zijn om toe te nemen in de heilige kennis van de Heere. Want de bede houdt immers in: Geef ons eerst, dat wij U recht kennen.

Hiermee wordt al direct de vinger op de grote wond gelegd. Wat zijn er velen, die omtrent de van God geopenbaarde kennis zeer onverschillig zijn! Ze hebben een algemene kennis van Gods Naam, dat is van God, gelijk Hij Zich geopenbaard heeft. Ze hebben wat meegenomen van catechisatie en daarbij blijft het. Zij doen geen moeite wat meer in te dringen in de diepten van Gods openbaring. Lectuur, die wat dieper indringt, wordt gemeden. Het moet alles heel vlak, heel eenvoudig blijven.

Ze lezen allerlei, en bespreken allerlei, maar om zich eens in te spannen om wat dieper in te mogen dringen in de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen, dat komt bij hen niet voor. Het boeit hen niet. Ze noemen dat spitsvondigheden en haarkloverijen. Ze willen het eten als het ware gekauwd hebben. De preek moet eenvoudig zijn, gemoedelijk, en zich langs de platgereden paadjes bewegen. Maar men zet zich er niet toe om te mogen toenemen in de kennis des Heeren. En dit treffen we niet alleen aan bij onbekeerden, maar ook bij zeer velen van Gods kinderen in onze dagen. Er is geen lust om te groeien in de kennis des Heeren.

Deze lusteloosheid en dit gebrek aan leergierigheid wordt door deze bede veroordeeld. Geef ons eerst, dat wij U - dat is God, gelijk Hij in Zijn openbaring tot ons komt - recht kennen. Er zal een heilige begeerte zijn om nader in de stukken van het heil te worden onderwezen. Zo alleen kunnen onze gedachten gelouterd worden en kan het Woord des Heeren steeds meer beslag in ons hart krijgen. Anders wordt Gods Naam niet geheiligd, maar krijgen allerlei ketterijen of ketterse gedachten het woord in ons hart. “Mijn volk is uitgeroeid”, zegt het Woord, “omdat het zonder kennis is”.

Waar geen kennis des Heeren is, daar kan ook geen erkennen van God gevonden worden. Hoe indringender en dieper we in de heilige leer mogen worden ingeleid, des te meer mogen al onze gedachten en overwegingen onder het beslag komen van het Woord. We geven een voorbeeld: Hoe meer de voorzienigheid van God wordt ingedacht en onderwezen, hoe meer Gods almachtige en vaderlijke alomtegenwoordigheid in Christus gekend wordt. Hieruit blijkt ook al, dat we natuurlijk met het zich meerdere kennis des Heeren vergaderen niet alleen een koude kennis bedoelen, maar een kennis, die zich uitstrekt over hoofd en hart. De apostel spreekt niet alleen van verlichte ogen van het verstand, maar ook van “God, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting van de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus” (2 Kor. 4 : 6).

De natuurlijke kennis alleen maakt opgeblazen, maar de liefde sticht.

Het zal bevindelijke, levende, hartverwarmende kennis zijn, die geboren wordt in de verborgen omgang met God. En daarnaar te staan, daarom te zuchten is levensvoorwaarde. Zo alleen zal onze ziel leven. Daarom legt de Heere op onze lippen: Uw Naam worde geheiligd. Dat is: Geef ons, dat wij U recht kennen. Die innerlijke, geestelijke kennis kan niet genomen worden, maar wordt ons als weldaad van het Verbond door de Heilige Geest eigen gemaakt. Daarom dat bedelen in de Naam van Christus: Geef ons eerst.... Om die reden draagt deze bede om heiliging van de Naam des Heeren ook de rechte kinder gestalte in zich. Daar is de begeerte om tot volle zekerheid van het geloof te komen, in toegepaste kennis van een verzoend God in Christus.

Vaak is het alsof men er naar staat om met zo weinig mogelijk kennis zalig te worden. Men stelt de vraag: Maar is dan de kennis van een uitziende ziel, die af en toe eens geloof mag beoefenen op de verdiensten van Christus, niet genoeg om zalig te worden? Als er toch waarlijk door de Heilige Geest een band gelegd is tussen Christus en de ziel, dan kan zo’n mens toch niet verloren gaan?

Wie zegt dat? Maar daarom gaat het niet! Het gaat ons om de ware kindergestalte. Dan dringt zich de begeerte naar de heiliging van Gods Naam naar voren. Er is een verlangen in te dringen in de kennis van God, zoals Hij Zich in Zijn Woord heeft geopenbaard. Zo zal God in ons hart aan Zijn eer komen! God heeft niet de schatten van Zijn openbaring in Christus geschonken, opdat ze renteloos zouden blijven liggen, maar opdat ze in het leven van Gods kind zouden functioneren door de Heilige Geest. Wanneer dan God Zich in Zijn drieënig bestaan heeft geopenbaard, zal Gods kind er naar hebben te staan om Hem zo in Christus bevindelijk te leren kennen.

Christus is gekomen om de Vader te verklaren. Dan zal de drang in onze harten er zijn om God als onze Vader in Christus te kennen. De Geest heeft als Geest des Vaders en des Zoons woning genomen in het hart der kerk. Dan zal ook de begeerte ernaar uitgaan - dat zit in de bede om heiliging van de Naam des Heeren - om de Geest des Vaders en des Zoons als inwonende in onze harten, als Trooster en Verzegelaar, te leren kennen. Opdat wij, nadat wij geloofd hebben, het zegel des Geestes als onderpand van onze verlossing in onze harten mogen hebben. Het gebed van Gods Kerk sluit toch aan op de beloften van het Verbond.

Nu is vanouds toegezegd: “Ik zal Mijn heilige Naam in het midden van Mijn volk Israël bekend maken” (Ez. 39 : 7). En in aansluiting daarop heeft Christus gezegd: “Ik heb Uw Naam geopenbaard de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt” (Joh. 17 : 6). Daarop wordt in het geloof getuigd: “Hij heeft ons het verstand gegeven, dat wij de Waarachtige kennen” (1 Joh. 5 : 20). Het is er dus ver vandaan, dat het begeren en smeken om God als onze Vader in Christus, en de Geest als onderpand van onze verlossing te mogen kennen, een staan is naar te hoge dingen. Menigeen vindt dat vruchten, die te hoog hangen. Dan zien ze het uitzien daarnaar of het opkomen uit dat leven als een bewijs van een zekere hovaardij, terwijl het blijven staan in het “bekommerd” leven getuigenis aflegt van ootmoed en nederigheid.

Het is echter zo heel anders. Juist het staan naar deze toegepaste kennis van de drieënige God getuigt, als het wel is, van ootmoed tot verheerlijking van God. God heeft Zich in Zijn Woord niet alleen geopenbaard als de heilige en rechtvaardige God - waardoor de zondaar Hem in Zijn heilig recht leert kennen -, maar ook als die God, Die in Christus de zondaar genade bewijst en de zonde vergeeft. Waardoor de zondaar Hem als een God leert kennen, Die de zondeschuld om Christus wil kwijtscheldt. Deze laatste kennis wordt ontsloten in het hart in de kennis van Christus als schulddragende Borg.

Verder is er de openbaring van Christus als Bruidegom van Zijn gemeente, ook als oudste Broeder van de Zij nen en daarachter van de gemeenschap met de Vader in de Geest des Vaders en des Zoons als het teerbeminde kind, dat geheel is thuisgeraakt aan het Vaderhart Gods. Daarmee in overeenstemming is de bevindelijke en vertrouwelijke omgang met God als onze Vader: “Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden” (1 Joh. 3 : 1). Het is geen teken van hovaardij als onze ziel dorst naar dat levende Water. Integendeel, het is een levende beoefening van de eerste bede: Uw Naam worde geheiligd. Was er dit dorsten maar meer! Er zou meer zelfverloochening en meer Godverheerlijkend teer kinderleven openbaar komen.

Nooit zal ons hart, als het om de eer van God mag dorsten naar dat levende water van de kennis van God, iets van Gods kant daartegen ondervinden. Integendeel, de Geest wekt juist door het Woord op daarnaar te staan, door de belofte van het Verbond in het hart te geven: “En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Kent de HEERE! want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE!” (Jer. 31: 34). Ook volgens de eerder genoemde beloften en getuigenissen.

Stemmen ons hart en deze bede, die toch de norm van het huiselijke leven van Gods kinderen is, met elkaar overeen? Niet maar om te verstaan, dat het zo moet zijn, maar om te verstaan, dat het zo is, zodat daar de heilige drang is naar de heiliging van de Naam des Heeren. Als het zo is, dan is deze eerste bede ons aangenaam, want het hart valt er mee samen. Dan spreken we deze kinderlijk uit. Zo wordt ons deze bede voorgelegd tot ontdekking. Als we er zo over nadenken en ons eigen hart erop nazien, dan zal menigeen bemerken daaraan geheel vreemd te zijn. Hij weet er helemaal niet van dat een begeerte in zijn hart gloeit gericht op de heiliging van Gods Naam. Dit moge veroordelen en tot zondaar maken. Maar ook Gods kinderen wordt hier de thermometer aangelegd. Nu moeten ze ontdekken, welke traagheid er is in hun hart in het benaarstigen. O, die heilige drang en dorst, die er moet zijn, is er nog niet, of vervult vaak weer niet ons hart. Dat moet niet moedeloos maken, maar uitdrijven om de Geest der gebeden. Het moet ons niet afhouden van het bidden van de bede “Uw Naam worde geheiligd”, maar juist aanzetten deze bede met een beschaamd aangezicht te bidden. Smeek er maar om of deze lauwheid, doodsheid en onaandoenlijkheid, waarmee uw hart zo behept kan zijn, een einde mag komen.

Zo is er een behoeftig kinderleven, waarin ons hart dagelijks bediening uit de hemelse apotheek nodig heeft. Het bindt aan de troon en drijft uit. Het maakt klein, niet in naam of schijn, maar in werkelijkheid. Zo zal de gezegende vervulling genoten worden als een verrassing van de Heere. Dan ontvangen we edele vruchten van de Liefste onzer ziel:


Geheiligd word’ Uw Naam; ai geef,
Dat elk, waar hij op aarde leev’,
Die Vadernaam erkennen moog’;
Uw deugden roeme hemelhoog;
Dat elk, als kind, aan U gelijk’,
En in zijn doen Uw beelt’nis blijk’.


Het bovenstaande is overgenomen uit het zesde deel van Uw enige troost, prediking van de Heidelbergse Catechismus van ds. J. van Sliedregt, uitgave van Den Hertog te Houten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Het gebed als ademtocht 3.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1989

Bewaar het pand | 6 Pagina's