Het gebed als ademtocht 6.
Gods kind leert bidden op God aan. Verstaan we dat? Dat moet geleerd worden. Heel vaak bidden we, vooral in het begin, maar op onze zaligheid aan, zonder dat we beseffen, dat de eer van God ermee gemoeid is. Daarom is het zo nodig op te wassen in de kennis des Heeren om dit kindergebed te leren, waarin het alles draait om de Vader in de hemel.
Als we dit eenmaal begrepen hebben, wordt het ons duidelijk, waarom bij dit tweede drietal de bede om lichamelijke nooddruft voorop gaat, en pas daarna de bede op de lippen komt om de geestelijke nooddruft: de vergeving der zonde, enz. Daaraan hebben velen zich in de loop der eeuwen gestoten. Men achtte dan het lichamelijke minderwaardig en kon zich niet voorstellen, dat in het volmaakte gebed ook voorkwam een bede voor de stoffelijke dingen en dan nog wel aan de bede om geestelijke zegeningen voorafgaande. Men ging deze bede vergeestelijken: Men dacht aan het brood van het Heilig Avondmaal, of ook wel aan het geestelijke Brood des Levens, dat uit de hemel is neergedaald, Christus. En zo wilde men het eigenlijk de Heere verbeteren, ook al was dit niet opzettelijk.
Maar dit is een grote fout. Want allereerst moet gezegd worden, dat het lichamelijke en stoffelijke leven nooit door de Schrift als iets minderwaardigs wordt gewaardeerd. Het is een schepping Gods, en daarom zeer kostbaar. Gods oog is er over open. En Hij wil ons lichamelijke leven onderhouden. Hij wil, dat we met alles bij Hem komen, tot een speld en spijker toe. Maar dan komt daar nog bij, dat men de orde van ons leven omkeert, als niet eerst de lichamelijke behoeften voor Gods aangezicht gelegd worden. Immers, het is Gods orde, dat we eerst moeten leven, om voor onze God te kunnen leven.
Hier op aarde is ons geestelijke bestaan afhankelijk van ons lichamelijke bestaan. En alleen waneer we lichamelijk leven, kunnen we ook geestelijk God dienen. Daarom eerst de bede om ons dagelijks brood en dan pas de bede om vergeving, enz. Niet dus om in de bede om brood, enz. te blijven hangen. Neen, dan blijven we met het aardse bezig en wordt het hemelse vergeten. Johannes 6:27: “ Werkt niet om de spijze, die vergaat, maar om de spijze, die blijft tot in het eeuwige leven.” Maar het aardse is nodig om het hemelse te kunnen betrachten. Alles heengericht naar de dienst Gods: ik met mijn gaven en krachten, en daartoe: Geef ons ons dagelijks brood. Ja, en dan niet maar “mij”, maar “ons”. Het gaat om de betrekking tot onze naaste. Het gebed sluit immers aan op het gebed (de tweede tafel). Welnu, de liefde tot de naaste legt het “ons” op de lippen. De ware bidder verschijnt priesterlijk voor zijn God en smeekt om vervulling der lichamelijke en geestelijke behoeften voor zich en allen rondom hem, van de engste tot de wijdste kring; tot zelfs alle mensen, opdat zo de eer van God moge schitteren (eerste kring: de gelovigen; daarna de gehele omgeving, ja de hele mensheid).
Zo maakt de Geest der gebeden, de Geest van Christus, Gods kind, dat de zalving van Christus deelachtig wordt, tot voorbidder (uit de grote Voorbidder Christus). Ook in de voorbede van Christus ligt deze wijdte besloten, b.v. de bede op het kruis: Vergeef het hun; laat af van hen. Nog eens: Daar staat het gebod (voor alle mensen) en het is door Christus volbracht. Nu zoekt de christen de vervulling van het gebod voor zichzelf en anderen uit Christus te verkrijgen.
In deze bede gaat het dus om onderhoud van ons lichamelijk en aards bestaan. Alles wat we nodig hebben voor ons leven wordt hier samengevat in het woordje “brood”. Brood was in Israël het voornaamste voedingsmiddel. Het is hier bedoeld als een deel voor het geheel. De Catechismus spreekt van “alle nooddruft des lichaams”. We moeten er dan ook alles onder verstaan, wat we voor ons leven nodig hebben: Kleding, woning, enz. Ja, met alles, grote en kleine dingen, wil de Heere ons bij Zich hebben.
Luther somt in zijn Kleine Catechismus wel tweeëntwintig dingen op: eten, drinken, kleding, schoeisel, huis, hof, akker, vee, geld, goed, vrome echtgenoot, vrome kinderen, vrome dienstboden, vrome en getrouwe vorsten en heren, goed bestuur, goed weer, vrede, gezondheid, tucht, eer, goede vrienden, getrouwe buren en dergelijke. Als we dat zo horen, mogen we wel beschaamd worden, want ach, wat wordt door ons dan menigmaal over weinig dingen met de Heere gesproken. En toch, van al die dingen hangt het welzijn van ons leven af, tot de knoop van mijn jas toe.
Alhoewel, de mens is wel druk met het lichaam, maar bekommert zich niet om zijn ziel. Doch de Heere zorgt ook voor het lichaam. Voorbeelden zijn: de weduwe van Zarfat, Elia, die gevoed werd door de raven, de wonderbare spijziging. De Heere herinnert eraan, dat wij hebben te bedenken, dat Hij al deze dingen heeft en geeft en ordent, en zegt in deze bede: Kom er voor bij Mij.
Nu behoeven we toch zeker niet te zeggen, dat dit alles niet betekent, dat men maar de luiaard moet uithangen, of leven als een vagebond of bedelaar die ’s morgens nog niet weet, of hij ’s middags wat te eten zal hebben. Neen, het gaat om gelovig arbeidend bidden, en biddend arbeiden, opdat we in zulke ellende niet komen. 2 Thessalonicenzen 3:10 leert: “Dat, zo iemand niet wil werken, hij ook niet ete.” Juist in die weg wil God de Heere ons ons dagelijks onderhoud schenken, dat wij biddend zorgen en sparen in de zomer voor de winter, in de gezonde dagen voor de oude dag. Dus niet parasiteren op de gemeenschap, het gevaar van onze tijd. Ja, dat we voor onze medemens wat over hebben, als hij in nood is (alsook de wereldnood gedenken), en vooral voor de dienst des Heeren, de kerk.
We leven in een tijd van verregaande sociale verzorging. Zonder daarop nu in den brede in te gaan, kunnen we wel zeggen, dat hieraan toch ook grote gevaren kleven. Het zelf zorgen en sparen, biddende, wordt verzwakt, omdat de persoonlijke verantwoordelijkeid ten onder dreigt te gaan. Echter mag niet vergeten worden, dat er nog zeer veel te verzorgen overblijft. Dat daaraan gedacht worde: b.v. de mens in nood (o.a. reclassering), de kerk. Van de rechtvaardige wordt gezegd: “De ganse dag ontfermt hij zich en leent” (Ps. 37 : 26).
Tot ons dagelijks brood behoort ook het in staat gesteld worden lasten van de naaste en de kerk mee te dragen. Daarom kan deze bede alleen recht gebeden worden in trouwe zorg en spaarzaamheid. “Dagelijks”, kan mogelijk betekenen: het brood, nodig voor de volgende dag. De Heere ging daarin Zelf voor, toen Hij de wonderbare spijziging zei: “Vergadert de overgeschoten brokken, opdat er niets verloren ga” (Joh. 6 : 12). Denk ook aan Jozef in Egypte. En alzo zullen we ruim weten af te zonderen voor de kerk, in ieder geval in juiste verhouding tot hetgeen we zelf opleven. Ook hierin ligt een taak.
Dit gebed wil dus de mens niet zijn zorgen en sparen ontnemen, maar hem arbeidende, sparende en zorgende op de knieën doen belijden, dat God de enige oorsprong alles goeds is. “De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door de mond Gods uitgaat.” Zijn zegen moet erin liggen, van Hem daalt het af. Hoséa 14 :4: “Assur zal ons niet behouden, wij zullen niet rijden op paarden en tot het werk onzer handen niet meer zeggen: Gij zijt onze God”. Dit geldt ook in het brede verband van ons leven.
Deze bede zal alleen in ons hart leven, als we weten en beleven, dat onze welvaart niet afhangt van Amerika, maar dat God de enige en hoogste Bron is: Psalm 62:11: “Vertrouwt niet op onderdrukking, noch op roverij; wordt niet ijdel, als het vermogen overvloedig aanwast, zet er het hart niet op.” God is de Bronader van alle goederen. En noch onze zorgen en arbeid, noch Gods gaven kunnen ons gedijen, zonder Zijn zegen. God is de Gever en de Zegenaar.
Dit te beseffen brengt ons bij het kruis van Christus. Want wat geldt anders voor deze aarde en ons leven dan het woord: “Het aardrijk zij om uwentwil vervloekt.” We hebben alles verbeurd, ook deze tijdelijke weldaden en zegeningen. Opdat deze bron weer vloeien kon, moest de lijdende Borg tussenbeide treden. Tussen God en ons dagelijks brood staat de hongerende en dorstende Borg. Alleen om Zijn dorsten is er lafenis, om Zijn hongeren spijze; om Zijn klacht: “De vossen hebben holen, maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge”, hebben wij een woning. Hij liet Zich van kleren beroven opdat wij kleding en schoeisel zouden hebben. Alleen om de arbeid Zijner ziel in de oven der hel kan onze arbeid gezegend worden.
Hebben we dat leren verstaan? Anders kan deze bede nooit waarlijk gebeden worden. Dan blijven we rechthebbende mensen. Maar hoe anders wordt het, zo onze rechten verteerd worden in de heilige eis van Gods recht. Dan wordt het genade alleen, om de verdiensten van Christus, en moeten we van nu af steeds weer en dieper leren, dat het alleen om Christus is. O, dan leert een in zichzelf alles onwaardig volk de hand op het Offer leggen en zo smeken: Geef ons heden ons dagelijks brood.
Deze bede kan alleen in de kennis van Christus waarlijk beoefend worden. In Hem komt de vermaning tot vrijmoedige toegang: “Wees in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God” (Filipp. 4 : 6). En welke genaderechten worden dan verkregen! Want het Verbond gaat open, en in dat Verbond liggen de beloften voor dit en het toekomende leven. Uw brood is zeker, uw water gewis (uw onderhoud). “Voor koper zal ik goud brengen, en voor ijzer zal Ik zilver brengen, en voor hout, koper, en voor stenenijzer” (Jes. 60 :17). “In de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden” (Ps. 37 :19).
In Christus mag nu kinderlijk toegegaan worden om het alles uit dat Verbond Gods te verkrijgen. En daaruit geeft de Heere het ook aan de Zijnen. Het zijn Zijn gaven, dragende het stempel des bloeds. Ja, en wordt iets bepaalds onthouden, dan zal geleerd worden, dat het niet tot ons dagelijks brood behoort. Gods Vaderlijke hand houdt het van ons weg, gelijk een kind iets door zijn aardse ouders onthouden wordt, omdat het niet goed voor hem zou zijn, of om andere reden.
Als geleerd wordt zo in het geloof te bidden: Geef ons heden ons dagelijks brood, en in het geloof te ontvangen, zo krijgen we er ook nog bij de bevestiging van ons kindsschap. Want we ontmoeten er de Vaderlijke liefde Gods in. Daarom verklaart onze Catechismus: Wil ons met alle nooddruft des lichaams verzorgen, opdat wij daardoor erkennen, dat Gij de enige Oorsprong alles goeds zijt. Met andere woorden: Heere, verzorg ons, opdat wij daardoor zien, dat Gij de Oorsprong zijt. Ursimus zegt het alzo: Opdat zij ons zouden zijn tekenen van Zijn Vaderlijk welgevallen jegens ons, opdat de goederen, die ons tot zegen dienen, slechts aan kinderen Gods beloofd zijn en gegeven worden.
Kennen we zo deze bede in kinderlijke afhankelijkheid, belijdende dat noch onze zorg en arbeid, noch Gods gaven, zonder Zijn zegen gedijen? Wat konden Gods kinderen onder een onbewolkte hemel reizen, indien ze maar op de wolk- en vuurkolom zagen, in alles, in hun arbeid, zorgen, enz. Maar ach, juist hierin moeten we onze goddeloosheid inleven; inleven dat we van onszelf geen greintje vertrouwen hebben. En dan,ja, dan toch zinken we weer neer en wordt ondanks alles ons vertrouwen van alle schepselen afgetrokken om het op onze God alleen te stellen. Is het zo niet? Met schaamte worden we tot God weder gebracht van onze afgoden, door het Woord des Heeren: “Aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen; zij arbeiden niet en spinnen niet.” Psalm 55 : 23: “Werp uw zorg op de HEERE en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de rechtvaardige wankele.”
Maar dit kinderleven wordt vaak veracht door duizenden, die op het erf der kerk leven. En daarom doen ze mee met de wereld en verontschuldigen zich gelijk anderen. Men kan geen woning krijgen en wacht jaren met trouwen. Men bewandelt in zijn omgang met elkaar allerlei ongeoorloofde wegen. Liever, dan dit eenvoudig gebed te leren bidden: Geef ons heden ons dagelijks brood. Men is klein behuisd, het gezin kan niet meer uitgebreid worden. Dus kinderbeperking. Maar de beoefening van het gebed: Geef ons heden ons dagelijks brood, kent men niet. Hier een paar problemen van het moderne leven. Zo zijn er vele. We lossen ze niet op. Maar wijzen er slechts op, dat men er niet mee voor God komt.
Tot zover ds. J. van Sliedregt in een preek over de vierde bede in het zesde deel, bladzijde 137 tot 142 van zijn werk Uw enige troost, prediking van de Heidelbergse Catechismus. Dit werk is uitgegeven door Den Hertog b.v. te Houten. De prijs is per deel ƒ 42,50, alle delen compleet ƒ 225.-.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 1990
Bewaar het pand | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 1990
Bewaar het pand | 6 Pagina's