Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De opstanding der doden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De opstanding der doden

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Samenvatting van de toespraak gehouden op de Bewaar het Panddag te Sliedrecht, op zaterdag 21 april 1990, door ds. H.C. v.d. Ent.

Lezen: 1 Cor. 15 : 17-26.

Tekst: 1 Cor. 15 : 22: “Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook allen in Christus levend gemaakt worden.”

Geliefde vrienden en vriendinnen van Bewaar het Pand.

We leven op deze panddag nog in de sfeer van Pasen. Het Paasfeest is het feest waarop herdacht wordt de opstanding van de Heere Jezus Christus uit de doden. Dat is een zeer belangrijke zaak. Zó belangrijk dat de duivel het de moeite waard geacht heeft om het geloof in dit heilsfeit te bestrijden.

Het “geloof” in dit heilsfeit, daar gaat het over.

Tegenover het geloof staat het ongeloof. Ook het ongeloof is een vorm van geloven. Geloven is aannemen! Het ware geloof neemt de waarheid aan. Het ongeloof neemt de leugen aan. Beiden nemen dus aan.

Het ongeloof is al zo oud als de duivel is. En de duivel is al heel oud. Met hem is het ongeloof begonnen. De waarheid tekent hem als de leugenaar en de mensenmoordenaar van den beginne. Dat doet de duivel zijn gelovigen niet geloven. Doch dat doet God, Die de Waarheid is, en de waarheid spreekt, ja de waarheid zwart op wit heeft laten vastleggen, wel geloven.

De leugen, waarvan de duivel de vader is, heeft de leugen ook vast laten leggen op allerhande menselijke veronderstellingen, die in strijd zijn met Gods getuigenis, dat eeuwig zeker is en slechten wijsheid leert.

“Want gelijk zij allen in Adam sterven”. Adam is de eerste door God geschapen mens. Hij is niet geschapen om te sterven, maar om eeuwig te leven tot eer en verheerlijking van zijn Maker, God, de Almachtige Schepper van hemel en aarde.

De mens Adam echter, heeft via zijn vrouw, het oor geleend aan de vorst der duisternis, de leugenaar en de mensenmoordenaar, de duivel. Toen hij dat deed, viel hij van God af. En die vrij- en moedwillige afval van God is niets anders dan opstand tegen God.

Opstand en opstanding lijken, wat de klank betreft, veel op elkaar. Doch het verschil is zo groot als tussen nacht en dag, dood en leven. “Want gelijk zij allen in Adam sterven”. Alle mensen, met ons allen inbegrepen, zijn in Adam van God afgevallen, tegen God opgestaan. “Daarom, gelijk door een mens de zonde in de wereld gekomen is, in welken allen gezondigd hebben.” Rom. 5 : 12. ‘t Gevolg van onze val in Adam is niets anders dan dat we leven in een wereld vol opstandelingen! Men behoeft niet ver te zoeken om de opstandelingen te vinden. Als men de media raadpleegt hoort en ziet men niet anders.

Men staat op tegen God, in Wie men zegt niet te geloven. Goed gezien is een dergelijke opstand de grootste dwaasheid. Wie staat nu op tegen iemand die niet bestaat? Een kind kan wel begrijpen dat dit dwaasheid is. Doch de dwaze mens is niet wijzer. Hij wordt daarom in de bijbel ook “dwaas” genoemd. “De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.” Men staat ook op tegen elkander, ondanks alle geschreeuw om vrede. Volken voeren oorlog. En, ondanks alle oorlogswetten, met geen ander doel, dan om elkander de dood in te jagen. Mannen staan op tegen hun vrouwen. Ouders tegen hun kinderen. Kinderen tegen hun ouders. Werknemers tegen hun werkgevers enz., enz.... Opstand allerwegen! De mens leeft uit wat hij van nature is: Een hater van God en de naaste, ondanks alle liefdoenerijen. Hij brengt daardoor alleen maar de waarheid aan het licht zoals die verwoord is in Ps. 2 : 1:


“Wat drift beheerst het woedend heidendom
En heeft het hart der volken ingenomen.
De koningen verheffen zich alom,
De vorsten zijn vermetel saamgekomen:
Om God, de HEER’ zelfs naar de kroon te steken.
Om tegen Zijn Gezalfde op te staan.
Zij spreken saam: Laat ons hun banden breken.
En van hun juk en touwen ons ontslaan.”


De opstandige mens, die door eigen schuld in een zee van ellende is terecht gekomen, zoekt zich te troosten met de leugen dat er geen opstanding is en dat dood dóód is.

Wie op deze lijn doordenkt, moet tot de konklusie komen, dat het leven de moeite van het leven niet waard is. Want als de dood dóód is, is het op deze aarde alles eeuwig uitzichtloos. Waar leeft men dan eigenlijk voor? Om geboren te worden. Een poosje, langer of korter een meer of minder ellendig leven te leiden, elkander dwars te zitten, om te brengen, vaak op een zeer sadistische manier, om dan tenslotte dood te gaan. Er is dan niets zo logisch, dan om alles wat geen levenswaarde heeft, maar op te ruimen, gelijk dat met het redeloze vee gebeurt. Doch het wonderlijke is, ondanks dat men niet gelooft dat er een leven na dit leven is, dat men het ellendige leven toch nog zo lang mogelijk in stand zoekt te houden. Een ongelovige denker heeft eens gezegd:


Ik ben en ik weet niet van waar.
Ik leef en ik weet niet waarvoor.
Ik sterf en ik weet niet wanneer.
Ik begrijp niet dat ik nog vrolijk wezen kan.


Ik begrijp het ook niet (v.d.E.).

Verder kan men met de mond belijden en zeggen te geloven: “Ik geloof de wederopstanding des vieses”, art. 11 apostolicum. Zo klinkt het elke week door de kerken. Doch gelooft men het werkelijk? Want men kan de naam hebben dat men leeft, terwijl men toch dood is. Men kan de gedaante van Godzaligheid hebben, en de kracht daarvan missen. Dan is men in werkelijkheid niet meer dan een christelijke etalagepop. Want zal men werkelijk geloven dat er een opstanding der doden is, dan moet er een wonder in het leven van een mens gebeuren. Hij moet van dood worden levendgemaakt. Hij moet vanuit de duisternis tot het licht worden gebracht, vanuit de leugen tot de waarheid.

Dan gaat hij zien dat hij een opstandeling is, een rebel, een revolutionair. Als zodanig wordt hij dan neergeslagen. De oude mens krijgt dan de doodsteek. De nieuwe mens, die het gevolg is van de geestelijke opstanding, begint dan te leven. Men gaat in Adam sterven en in Christus leven. “Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden.” Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat alle mensen die in Adam verloren liggen, allen in Christus levend gemaakt worden. Want dat zou een “alverzoeningsleer” zijn, die in strijd is met Gods Woord. Het is wel zo: Dat allen die in Christus levend gemaakt worden, van nature allen dood in Adam liggen.

Als men in Christus levend gemaakt wordt, door een levend geloof Hem ingeplant wordt, dan komt men tot de ontdekking dat het leven buiten Christus, de eeuwige dood tot gevolg heeft. Dood is dan niet meer dóód, doch een ontzaggelijke werkelijkheid, die alleen maar te verwoorden is met “het eeuwige straflijden in de hel, met lichaam en ziel”. Dat is de plaats waar de worm niet sterft, het geweten gaat spreken en blijft spreken, en waar het vuur niet uitgeblust wordt. Men gaat dan het leven buiten zichzelf zoeken, omdat men in zichzelf niets anders dan de dood ontdekt.

De Heilige Geest, Die dat alles werkt, laat zulk een ellendige, met zichzelf bekend gemaakte zondaar, die uit de leugen verlost is en de waarheid gaat geloven, niet eindeloos in het verdriet. Hij wordt op de 2e Adam gewezen, die de plaats van de le heeft ingenomen.

De opstandige mens werkte zich dood om verloren te geaan, in zijn opstand tegen God. Hij Die de Opstanding en het Leven is, ging vrijwillig de dood in, opdat de mensen die moed- en vrijwillig van God afgevallen zijn, tegen Hem opgestaan zijn, door het geloof in Hem, Die de Opstanding en het Leven is, het leven zouden hebben in eeuwigheid. Want, wie in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven.

Het geloof in Hem doet Zijn dierbaar Borgwerk heilig waarderen en eren: Jezus Christus en Dien gekruist, wordt dan het leven. En dat maakt het sterven tot winst, gelijk Paulus daarvan getuigd heeft: “Het leven is mij Christus en het sterven gewin.”

Als dan de dood in het leven van de zodanigen zijn intrede doet, dan is dit geen betaling voor de zonden, maar een afsterving van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven. In het uur van de dood wordt de ziel van de zodanigen van stonde aan opgenomen in de eeuwige heerlijkheid. De arme Lazarus uit de gelijkenis, die als geschiedenis gelezen mag worden, omdat deze gelijkenis de werkelijkheid weergeeft, wordt dan door de engelen gedragen in de schoot van Abraham, de vader der gelovigen. Tot de moordenaar aan het kruis zeide Jezus: “Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn.” Dat is niet morgen, of over 100 jaar of nog langer, doch “heden”.

Het lichaam dat uit het stof is opgebouwd, keert dan wederom tot de aarde, waaruit het ook gekomen is. En dat staat op ten jongste dage, dat is in de laatste dag van deze bedeling. Want het jongste kind is altijd het laatste kind. Ter verduidelijking schrijf ik dat er maar bij. Want niet iedereen begrijpt alles.

Dat het lichaam opstaan zal, daar is de opstanding van Christus een garantie voor. Namelijk voor de gelovigen. Zij worden sterfelijk gezaaid en onsterfelijk opgewekt. Zij worden verderfelijk gezaaid en onverderfelijk opgewekt. Zij worden gezaaid in oneer en opgewekt in heerlijkheid. Zo leert het ons Gods Woord. En dat is de waarheid. De opstanding, waarin men hier geloofde, zal dan als een heerlijke werkelijkheid worden gezien. Zij zullen dan als levende leden van het heerlijk lichaam van Christus, dat is de uitverkoren kerk, aan het Hoofd gelijk zijn in heerlijkheid. En het Hoofd is Christus.

Het ongeloof lacht hier schamper. Waar moeten al die mensen vandaan komen? En dan gaat men redeneren: De een is verbrand, de ander verdronken, opgegeten, verteerd. Er is niets meer van te vinden. Alles is weg. Wat moet er opstaan? Ik geloof in geen opstanding, aldus de ongelovige. Doch ook dit is meer een wensen dan een dadelijk geloven. Want velen laten zich veiligheidshalve maar verbranden, en de as uitstrooien op de Oceaan. Men doet dat dan z.g.n. terwille van het milieu en nog andere oorzaken. Zo stelt de leugenaar het zijn volgelingen voor. Je kunt toch maar nooit weten, zie je. Het moest toch eens waar zijn, wat men dan niet geloven wil.

Lacht het ongeloof schamper, het geloof doet dat heilig. Want het weet dat God almachtig is, en dat dingen, die vanuit de natuur niet te verklaren zijn, vanuit God te geloven zijn. Hij spreekt slechts en het is er. Waar ik dan met mijn van nature verduisterd verstand niet bij kan, daarvan zegt het geloof, dat het bij God in orde is.

De opgestane gelovigen zullen dan met een verheerlijkt lichaam de Heere tegemoet gevoerd worden in de lucht. Dat verheerlijkte lichaam is een geestelijk lichaam. “Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt.” 1 Cor. 15: 44. Hoe dat precies zal zijn? Laat de apostel Johannes het zeggen: “Geliefden! nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard hoedanig wij zijn zullen; maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is.” 1 Joh. 3 : 2. De heerlijke werkelijkheid gaat alle beschrijving te boven. Men zal dan eeuwig met Hem zitten in Zijn troon en met Hem als Koningen heersen. Daar is geen plaats voor de vorst der duisternis, de leugenaar, de moordenaar. Daar is geen plaats voor de zonde. Ook niet voor de gevolgen van de zonde. Daar zal niemand zeggen: Ik ben ziek. Geen tranen zullen daar ooit meer geschreid worden. Daar zal eeuwige vreugde zijn. Eeuwig blijdschap. Een eeuwig zich in God verblijden. Eeuwig ziel en lichaam wijden tot Zijn eer en verheerlijking.

Die het niet geloofden zullen het dan zien, als zij ook zullen opstaan. Want hun opstanding zal afgrijselijk wezen. Zij zullen dan eeuwig met de rijke man moeten delen, uit de gelijkenis. Leest dat ook als geschiedenis, omdat ook dat de waarheid is. Hij sloeg zijn ogen op, zijnde in de pijn. Om dan eeuwig te beleven, dat het vreselijk zal zijn, om te moeten vallen in de handen van een levend God, Die buiten Zijn Zoon niet anders wezen kan, dan een eeuwige gloed en een verterend vuur, bij Wie niemand wonen kan.

De grote vraag is: Waar zullen wij terecht komen? Want de gelovigen zullen gaan in het eeuwige leven. En de ongelovigen in het eeuwige vuur.

Als ge het laatste vreest, kunt ge het eerste nog krijgen. Het is nog het heden der genade. En als ge hoop moogt hebben op dat heilrijke goed dat God weggelegd heeft voor diegenen die Hem vrezen, zoekt dan dicht bij Hem te leven. Dan gaat ge in deze bange, ten ondergaande wereld, een zalige toekomst tegemoet. Dan kunt ge uw hoofd opheffen, wetende dat uw verlossing nabij is. En zingen Ps. 73 : 13 en 14:


Wien heb ik nevens U omhoog?
Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog
Op aarde nevens U toch lusten?
Niets is er waar ik in kan rusten.
Bezwijkt dan ooit in bitt’re smart,
Of bange nood, mijn vlees en hart,
Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed
Mijn Rots, mijn Deel, mijn Eeuwig goed.


Wie, ver van U de weelde zoekt,
Vergaat eerlang, en wordt vervloekt.
Gij roeit hen uit, die afhoereren
En U de trotse nek toekeren.
Maar ‘t is mij goed, mijn zaligst lot,
Nabij te wezen bij mijn God.
‘k Vertrouw op Hem, geheel en al.
De HEER’, Wiens werk ik roemen zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1990

Bewaar het pand | 6 Pagina's

De opstanding der doden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1990

Bewaar het pand | 6 Pagina's