Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

Nehemia 111

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Ook werden te dien dage mannen gesteld over de kamers tot de schatten, tot de hefoffers, tot de eerstelingen en tot de tienden, om daarin uit de akkers der steden te verzamelen de delen der wet voor de priesters en voor de levieten; want Juda was vrolijk over de priesters en over de levieten, die daar stonden....”

Beste jongelui!

We hebben gehoord dat de muren van Jeruzalem waren herbouwd en dat deze ook zijn ingewijd. Twee dankkoren hadden in tegenovergestelde richting een rondgang over de muur gemaakt. Die twee groepen ontmoetten elkander in de tempel. Dat is een groots gebeuren geweest. Een hoogtijdag in het leven van het uit de ballingschap teruggekeerde volk. Zij hebben daar gezamenlijk de Heere gedankt voor de van Hem ontvangen weldaden. Dat deden zij niet met gesloten beurzen. Want er werden grote offers gebracht. Dat zijn zaken die niet over het hoofd gezien mogen worden. Want danken en de beurs dicht houden, dat is natuurlijk een zeer goedkope zaak. Velen denken niet zelden met een simpel dankwoord aan hun verplichtingen jegens God te hebben voldaan. Nu vraagt de Heere nooit meer dan men geven kan. Doch als hij mild geeft, is Hij ook waard dat er milde dankoffers gebracht worden. Dat besefte het volk toen men gezamenlijk in de tempel zich bevond. En dat dient nog beseft te worden. Dit is ongetwijfeld een toepassing die misschien een ieder niet zo maakt, doch die men toch maar maken moet. Want ook deze dingen zijn ons tot lering beschreven. Men bracht geen dankoffers omdat dit móest - het was geen dwang -doch men deed dit vrijwillig. Er was grote vrolijkheid. Men gaf met blijdschap. Daar werd op dat moment iets beleefd van wat die dichter heeft getuigd: Die God is al mijn liefde waardig. Daar gaat het tenslotte over. De Heere heeft onze gaven niet nodig. Want het gehele aardrijk is van Hem. Hij wil er echter wel mee gediend zijn. En dan moet dat gewillig gebeuren. Met een blijmoedig hart. De Heere heeft de milddadige en blijmoedige gever lief. Hij doet daarop Zijn gunst ervaren. Ik hoop dat de lezers daar weet van hebben. Want ik kan jullie verzekeren dat dit de waarheid is.

Het was daar goed toeven in de tempel. Men beleefde er daar iets van wat het zeggen wil: Ik zal Mijn volk verblijden in Mijn bedehuis. Dat is wat! Verblijd te worden in de kerk. Zo mag ik dat naar onze tijd toch wel vertalen. Als de Heere Zijn gunst doet ervaren in Zijn huis, dan is dat tot een geestelijke verkwikking. Dan springt men op van vreugde. Dan is men zeer vrolijk in de Heere. Dat is geen vrolijkheid zoals de wereld die beleeft. Want dat is allemaal surrogaat. Dat is een vrolijkheid die alleen maar in droefheid eindigt. Doch zeer vrolijk in de Heere te zijn, is een wondere blijdschap hierover dat God zo goed is. En dat voor mensen die van zichzelf moeten zeggen dat zij het niet verdiend hebben. Weten jullie daarvan? Dan kun je echt zingen: Ik zal met vreugd in het huis des HEEREN gaan, om daar met lof Zijn grote Naam te danken. Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken. Elk hef met mij de lof des HEEREN aan. Dan gaat er ook iets van naar buiten uit. Dan zou men wel willen dat een ieder de lof des Heeren vermeldde.

Zolang we in deze zondige bedeling leven, gebeurt dat op zijn best hoogst gebrekkig. Velen doen daarin niet mee. De wereld laat helaas geheel verstek gaan. En velen, waar men beter van zou mogen verwachten, stellen ook teleur. Doch het zal eens volkomen zijn in het nieuwe Jeruzalem dat Boven is. Daar is alles volmaakt. Daar zal nooit een wanklank meer worden gehoord. Daar zal hemel, aard’ en zee, en al wat leeft, Zijn grote deugden vermelden. Hetgeen hier op aarde gebeurt, is dus op z’n best een voorspel van wat eens in de hemel volkomen zal zijn.

Men kon echter in de tempel niet blijven. Het is maar één keer in de week “zondag”. Jullie begrijpen dat wel. Het gewone leven moet ook weer op gang komen. Dat wil dan natuurlijk niet zeggen dat de dienst des Heeren dan aan de kant gezet wordt. Dat moet zeven dagen in de week doorgaan. Daar getuigt de tekst van. Want men had de Heere beloofd, zie hoofdstuk 10, dat men de dienst des Heeren zou onderhouden, door alle verplichte offers te brengen. Daar moesten voorraadschuren voor zijn. Daar moesten ook mensen wezen die alles regelden. In de dienst des Heeren gaat er uiteindelijk ook niets vanzelf. Er zijn overal mensen voor nodig. Als het over de dienst des Heeren gaat, dan nemen de ambtsdragers daarin een voorname plaats in. Dat waren ten tijde van Nehemia de Priesters en de Levieten. Verder wordt er gesproken over zangers en poortiers, dat zijn poortwachters. Je zoudt ze tegenwoordig kunnen vergelijken met de organisten en de kosters. Ieder had zo zijn eigen taak. En dat heeft ieder nog. En daar niemand van de wind kan leven, moest een ieder de tienden geven van al hetgeen van vee en velden kwam. Dat was tot onderhoud van de Levieten, die een aparte stam vormden in het volk van Israël. Het was een van de twaalf stammen. En die Levieten moesten dan weer de tienden geven aan de Priesters, dat waren de afstammelingen van het huis Aärons. Daar was in het verleden lang niet altijd aan voldaan. Men was in het nakomen van zijn verplichtingen, die de Heere hun opgelegd had, hopeloos te kort geschoten. En dat moest nu allemaal in orde gebracht worden, opdat de dienst des Heeren ordelijk zou kunnen verlopen. Daarom werden er mannen aangesteld, die de offers moesten inzamelen en bewaren in de daartoe geschikt gemaakte kamers. Dat waren de “schatkamers”. Dat zijn dus kamers waarin de verplichte schattingen moesten worden opgeslagen. Opdat daaruit degenen die ambtelijk het dienstwerk moesten verrichten, er uit bezoldigd zouden kunnen worden.

Dat werd dus nu allemaal geregeld. God is een God van orde. Dat kun je uit het slot van hoofdstuk 12 wel aflezen. En dat is God nog. Daarom kennen wij tegenwoordig ook een kerkorde. Daar is alles in geregeld wat met de dienst des Heeren te maken heeft. Men deed ook dat met vreugde. Het blijft toch waar: “Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten”. Is dat bij jullie ook waar? Want “de liefde” is uiteindelijk de motor, die de dienst des Heeren moet draaiende houden. Je kunt natuurlijk zeggen: God houdt Zelf Zijn werk wel in stand. En dat is vast en zeker waar. Doch dat doet Hij dan toch altijd weer door de dienst van mensen.

“Want Juda was vrolijk over de Priesters en over de Levieten, die daar stonden, en de wacht des Heeren huns Gods waarnamen, en de wacht der reiniging, ook de zangers en de poortiers, naar het gebod van David en van zijn zoon Salomo. Men ging dus alles weer instellen, zoals het in de beste dagen van het volksleven van Israël was geweest. Dat was ten tijde van de gezegende regering van David en zijn zoon Salomo. Ieder stond op zijn post. Ieder verstond zijn plicht.Ieder deed datgene wat hem door de Heere, middels mensen, ten opzichte van Zijn dienst bevolen was.

De Priesters brachten de offers. En daar zij de mensen waren die de wetenschap bewaren moesten, onderwezen zij ook het volk. De Levieten stonden de priesters ter zijde. Zij moesten er op toezien dat alles gereinigd werd, zoals dat in de oudtestamentische eredienst was geboden. Want in verband met het brengen van offers was er veel vaatwerk tot die dienst, en dat moest schoongehouden worden. De tempel moest ook iedere keer weer gereinigd worden. Het werd door Juda, dat is het volk met vreugde gezien, hoe een ieder zijn plicht verstond en ook nakwam. Men behoefde, dat is de andere kant van de zaak, zijn werk niet “al zuchtende” te doen.

“Daarom gaf gans Israël, in de dagen van Zerubbabel en in de dagen van Nehemia de delen der zangers en der poortiers, van elk dagelijks op zijn dag; en zij heiligden voor de Levieten, en de Levieten heiligden voor de kinderen Aärons”, dat waren de priesters. Het komt hierop neer, dat degenen die vooraan stonden in de dienst des Heeren geen gebrek hadden aan enig goed. Dat het nodige “geheiligd werd” wil niets anders zeggen, dan dat het voor de “heilige dienst des Heeren afgezonderd werd”. Want het dienen van de Heere is een heilige zaak. Dat is geen profane, dat is geen wereldse zaak. “De heiligheid is voor Uw huis, o HEERE’ Eeuw uit, eeuw in, tot sieraad en tot eer”. Dat hier heel wat lering uit getrokken kan en moet worden, lijkt mij thans wel duidelijk. Laat een ieder zich afvragen hoe zijn/haar verhouding is tegenover de Heere en Zijn dienst.

Dan zal er hier en daar - of overal? -wel het nodige te corrigeren zijn. Er mag daarom door een ieder wel gebeden worden: “Leer mij, o God van zaligheden; Mijn leven in Uw dienst besteden;”.

Als dit werkelijk betracht wordt, dan heeft ook dit artikel weer zijn doel bereikt.

Jullie aller vriend

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 1991

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 1991

Bewaar het pand | 8 Pagina's