Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse Geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

41.

Onwaardigheid en voorbede

Twee overwegingen hebben we de vorige keer genoemd, die de kerk van Rome gebruikt tot verdediging van de aanroeping der heiligen: de grootheid van Christus en onze onwaardigheid. Zij zouden het verhinderen om rechtstreeks tot Christus te gaan. Zij maken het nodig, dat de heiligen tussentre-den.

We hebben al gezien, hoe artikel 26 de grootheid van Christus in een ander licht stelt dan de Roomse Kerk doet. De grootheid van de Middelaar is aangeprezen. Vanwege die grootheid is er voor het levend geloof de vrijmoedige toegang tot Hem. Het is zo niet anders dan een ontering van Hem, als er een heilige in de hemel aan te pas moet komen.

Nu gaan we dan naar die tweede overweging: onze onwaardigheid. Met klem wordt gesteld door Rome, dat het nodig is voor degenen, die in het gebed tot God naderen om hun onwaardigheid te erkennen. De grootheid van de zonden moet beseft worden, onze nietigheid. Die maken ons onwaardig om verhoord te worden. Daarom moeten de heiligen aangeroepen worden. Zij zijn bij God bemind. Bij hen is de waardigheid om verhoord te worden.

Ook hier, bij de aandacht voor déze overweging, treft het pastorale karakter van dit artikel. Onze belijdenis weet van het hart, dat vanwege eigen onwaardigheid vaak zo vol is van strijd en aanvechting. Ook Gods kinderen kunnen er zo mee aangevallen worden dat naar hun gebed niet gehoord kan worden vanwege hun ongerechtigheden. Het gevoel van onwaardigheid houdt menigmaal af van de troon der genade. Het drukt hen neer. Let wel. Er kunnen zonden aan de hand gehouden worden, waardoor de vrijmoedigheid in het gebed gemist wordt. Daar gaat het hier niet om. De Heere eist in Zijn Woord bekering van de zonden, ‘t Gaat hier om een aanvechting, een verkeerd beleven van de onwaardigheid tegen het evangelie van vrije genade in. De bedenking: hoe zou er naar mij gehoord kunnen worden als ik mijzelf zo bevind. In feit is het niet anders dan de bedenking van het ongeloof. Het is goed, ook hier, dat de naam van Rome niet genoemd wordt. Ook zonder dat er in deze zin aan de heiligen gedacht wordt is er deze overweging, die afhoudt van het vluchten tot de troon van Gods genade.

Wat gelukkig dat artikel 26 het licht van Gods Woord laat schijnen bij deze zaak: “En hier moet men niet vóórtbrengen, dat wij het niet waardig zijn; want het heeft hier de mening niet, dat wij onze gebeden op onze waardigheid zouden voortdragen..” Weer wordt de enige voorbede van Christus benadrukt en tot troost van het levend geloof verder uitgewerkt.

Alleen op de waardigheid van Christus

Duidelijk komt hier de band uit met de belijdenis van de rechtvaardigma-king door het geloof alleen en uit genade alleen. Guido de Brés heeft het onderkend, dat de gedachte van de verhindering door eigen onwaardigheid ten diepste voortkomt uit het zoeken van waardigheid tegenover God, tot in het naderen tot God toe. Eigen onwaardigheid wordt niet ontkend. Ook niet dat langs de weg van de erkenning daarvan de troost van de voorspraak van Christus alleen recht verkregen wordt. Wie dat zou ontkennen spreekt tegen Gods Woord en de beleving der ware gelovigen in. Het gaat hier allereerst niet om de weg, waarlangs die voorbede in de kracht voor eigen leven gekend wordt. Het gaat hier om de grónd waarop die voorbede rust. De gedachte: de bidder moet waardigheid meebrengen in het naderen tot God miskent, verloochent die grond. Niet de waardigheid van zichzelf, maar alleen de waardigheid van de Heere Jezus Christus! Daarom drukt artikel 26 zich ook zo uit: dat we onze gebeden niet zouden voordragen op onze waardigheid, maar “alleen op de uitnemendheid en waardigheid onzes Heeren Jezus Christus”. Hoe komt hier het hart uit van het reformatorisch belijden! En dan: zoals het levend geloof dat ook in eigen hart kent. Hier wordt alle waardigheid afgesneden, hier blijft er van alle eigengerechtigheid niets over, ook niet in de bidder. Tekenend is hier het woord “alleen”. Er is geen andere grond dan alleen in Hem. Het wordt gemakkelijker gezegd dan beleefd. Nochtans doet de Heilige Geest het in levend geloof bevinden. Ik geen waardigheid in mijn naderen tot God. Geen waardigheid dat mijn gebed verhoord zou worden. Alleen die Christus heeft het verdiend door Zijn voldoening aan het recht van God. Dat is het wonder: uit genade de gerechtigheid van Christus mij toegerekend en geschonken! Door het geloof in de wezenlijke erkenning van eigen onwaardigheid wordt het gekend. Hoe uitnemend wordt dan Zijn Persoon, Zijn werk, de waardigheid die in Hem ligt.

Zo heeft Daniël het beleefd: Want wij werpen onze smekingen voor Uw Aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uwe barmhartigheden, die groot zijn”. Dat is een pleiten ten diepste op de waardigheid van Christus, Die God uit Zijn eeuwige barmhartigheid geschonken heeft. Zo tekent Christus het in de gelijkenis van de tollenaar. Hij bad: “O, God, wees mij zondaar genadig”. Hij beleeft eigen onwaardigheid. Hij roept om genade. Al wordt de naam van Christus niet genoemd, toch is hier het tollenaarsgeloof, dat in wezen pleit op het werk van Christus, op de verzoenende kracht van Zijn bloed.

Vrees weggenomen

Onze belijdenis spreekt in dit artikel geen onduidelijke taal. Er wordt gewaagd van een “zotte vrees” en van “mistrouwen”. Degenen, die een andere voorbidder zoeken, die het buiten Christus zoeken, worden niet gestreeld! Tegelijk wist Guido de Brés, dat deze dingen niet vreemd zijn, ook bij de oprechte belijders. En hoe rijk wordt hier de weg getoond om van die vrees en dat mistrouwen verlost te worden. Alleen door het geestelijk onderwijs uit Gods Woord in de Persoon en het werk van Christus.

Het is niet vreemd dat hier zo vaak de Hebreeënbrief spreekt. Die brief getuigt van de uitnemendheid van Christus als Hogepriester. Hij is uitnemend boven allen. In Hem is de scha-duwendienst vervuld. Alleen in Hem ligt het heil en het leven van de Kerk. Alleen door het leven uit Hem is er uitzicht. Temidden van alle verzoekingen en strijd is er hulp en verwachting in deze Hogepriester.

Zo haalt dit artikel Hebreeën 2:17, 18 aan. Hij is de barmhartige en getrouwe Hogepriester, Die Zijn broederen in alles gelijk moest worden en ZichZelf geofferd heeft voor de zonden. Hij is Zélf verzocht in Zijn lijden. Hij heeft die verzoekingen ondergaan met het oog op de Zijnen. Zij mogen het weten dat, wat zij ervaren, voor Hem geen vreemde zaak is, opdat zij uit Zijn verdienste en overwinning bekrachtigd zouden worden. Hij komt te hulp. Hij houdt staande bij de satanische aanvechtingen.

Nog meer spreekt hier Gods Woord uit diezelfde brief en van diezelfde Hogepriester: Hebr. 4:14-16. Hij is door de hemelen doorgegaan. Hij heeft medelijden met hun zwakheden. Hij verlost ervan. Hij geeft barmhartigheid aan allen, die met vrijmoedigheid toegaan in waar geloof tot de troon der genade. Wat moedgevend voor allen die vrezen vanwege hun zwakheden, hun onwaardigheid, om te komen. Oorspronkelijk had de opsteller van onze belijdenis er nog bij willen zetten: “Hij verandert hier de verschrikkelijke Troon der heerlijkheid in een Troon der genade om tot Hem te doen komen”. Het zijn woorden die veelzeggend zijn, maar die weggelaten zijn om het artikel niet al te lang te maken. Gods troon de troon der genade door het zoenwerk van de enige Hogepriester! Wat groot als het levend geloof daar de kracht van ervaart in de weg des gebeds!

Zo worden hier ook aangehaald Hebr. 10:19-22: de weg gebaand door Zijn sterven., een geopend heiligdom in de hemel., de toegang met een waarachtig hart in de volle verzekerdheid des geloofs.. en dan: Hebr. 7:25.. de volkomen Zaligmaker.. Hij leeft altijd om voor hen te bidden, die door Hem tot God gaan.. Nooit houdt Zijn voorbede op!

Het is alsof de belijdenis zich uitput om de vrees weg te nemen, het mistrouwen, dat er zo licht is door het ongeloof. Aan het eind van deze schriftplaatsen wordt het woord van Christus Zélf genoemd: Wat ontbreekt er meer, dewijl Christus Zelf deze uitspraak doet: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij”. Is dat niet het beslissende? Door onze schuld de weg opgebroken. Naar recht eeuwig van God gescheiden. Hij de weg tot God terug door voldoening aan Gods recht. Hier mag het levend geloof in Hem zien, dat de toegang geopend is tot wat we zijn kwijtgeraakt. Om als een verloren zoon te delen in vaderlijke ontferming.

Geen andere Voorspreker

Het slot van artikel 26 is een bewogen roeping om deze Voorspreker te erkennen als de Enige. “Waartoe zouden wij een andere Voorspreker zoeken, aangezien het Gode beliefd heeft ons Zijn Zoon tot een Voorspreker te geven? Laat ons Hem niet verlaten om een andere te nemen..”. Het gaat om de erkenning van het ware geloof. Daar heeft Hij recht op. Niemand is daartoe anders van God gegeven. Wat moet het tot ons allen spreken, waar deze Voorspreker ons in het evangelie zo welmend gepredikt wordt.. Wat moet het spreken tot allen die het buiten Hem niet kunnen stellen. Wat zoeken ze het nog veel bij anderen!

In meerdere uitgaven staat niet: Voorspreker, maar: Advocaat. Hij pleit voor hen. Hij pleit voor schuldigen in zichzelf, die het telkens weer bederven. Een bekwaam advocaat hier beneden is niet zo gemakkelijk te bereiken. Afspraken moeten vaak lang van te voren gemaakt worden. De rekeningen vallen meest niet mee, die door de cliënten betaald moeten worden. Maar deze Advocaat in de hemel heeft Zijn hemels kantoor altijd open voor allen, die in waar geloof door Hem tot God gaan. Zij hebben door Gods Geest hun schuld leren kennen en bewenen. Zij weten zichzelf onwaardig. Zij krijgen gratis, om niet “rechtsbijstand” van Hem. Hij neemt het voor hen op en gedenkt aan hen in alle lijden en strijden.

“Daarom, volgens het bevel van Christus, zo roepen wij de hemelse Vader aan door Christus, onze enige Middelaar, gelijk wij in het gebed des

Heeren geleerd zijn, verzekerd zijn, dat al wat wij de Vader zullen bidden in Zijn naam ons zal gegeven worden”.

Gegeven uit Gods volheid om Christus’ wil. Wij zeggen het zoveel: “om Jezus’ wil”, aan het eind van het gebed. Is het vorm of waarheid voor ons?

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 augustus 1992

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 augustus 1992

Bewaar het pand | 8 Pagina's