Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Gezonde Gelovige (10)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Gezonde Gelovige (10)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vierde daad van Christus’ macht in het verlossen en zaligmaken van zondaren is het werk des geloofs

De zondaar, die de Heere heeft verootmoedigd is even onmachtig om te geloven als dat hij was om zich te verootmoedigen, schrijft Th. Shepard.

Nu het werk der verootmoediging haar doel bereikt kan Christus Zich niet langer inhouden Zich aan zulk een ziel te openbaren.

De natuur van het zaligmakende geloof wordt door Shepard alsvolgt omschreven: “Het geloof is dat genadige werk des Geestes, waardoor een verootmoedigd zondaar Christus aanneemt, of waardoor de ganse ziel uit zichzelf, op Christus stem uitgaat in Zijn Woord, uitgaat naar Christus, om Christus en al Zijn weldaden.”

Het geloof is een vervulling der krachtdadige roeping, beginnende met Gods roeping, en eindigende met deze te beantwoorden, volgende dezelfde roeping. Dat nu iemand Christus aanneemt en tot Hem komt, eer hij geroepen wordt, is vermetelheid; Hem af te slaan wanneer Hij roept is wederspannigheid; te komen en aan te nemen als men geroepen is, is eigenlijk en in de rechte zin het geloof hetwelk de Schrift de gehoorzaamheid des geloofs noemt, Rom. 1:5.

Het aannemen van Christus, of komen tot Hem, is in wezen hetzelfde, hoewel de woorden verschillen. Geloven, komen, Christus te ontvangen, op de Heere zich te wentelen, Hem te vertrouwen en aan te hangen is in de Schrift één en dezelfde zaak. Vervolgens gaat Shepard ertoe over een beschrijving te geven van dit zaligmakende geloof in vijf punten:

1. De werkende oorzaak van dit geloof; het is een werk des Geestes.

2. Het onderwerp, of de stof waar het zijn zetel heeft, namelijk de ziel van een ootmoedig zondaar.

3. De vorm of daad, namelijk het komen van de ganse ziel tot Christus.

4. Het einde daarvan: Christus en al Zijn weldaden.

5. Deszelfs voorname grond; Christus stem in Zijn Woord.

De werkende oorzaak des geloofs

De Heilige Geest is de Werkmeester van het geloof. De Geest gelooft niet, maar doet geloven. De zielen van alle uitverkorenen zijn onmachtig om te geloven. Al de machten der duisternis versterken zich om de ziel te houden in de macht van het ongeloof. Wat spreekt gij van genade? zegt de ziel, het is de genade die ik gedurig tegengestaan en wanhopig heb veracht; waarom beweegt gij mij te geloven? Ach! ik kan niet! Het is zo, al wat gij zegt is de waarheid, kon ik slechts geloven; maar ik zie Christus niet, ik kan niet tot Hem komen. Ik zoek Hem in de middelen, maar daar verlaat Hij mij en ik ben jammerlijk van God verstoten.

De ziel heeft nu niet meer zoveel bedekselen voor haar zonden als te voren, en zij heeft wolken van tegenwerpingen tegen het geloof; derhalve grijpt de Heilige Geest de ziel der uitverkorenen aan en voert ze tot Christus; daarom wordt Hij genaamd de Geest des geloofs, 2 Kor. 4:13.

Hij doet dat door een almachtige en onwederstandelijke kracht. Daarom kon de Kananeese vrouw, Matth. 15:22-28, van Christus niet afgetrokken worden, ofschoon Christus haar beval heen te gaan; maar zij maakte al de tegenwerpingen tegen haar, tot bewijsredenen voor haar, gelijk het geloof gewoonlijk doet onder dit werk des Geestes. De geweldenaars nemen het Koninkrijk der hemelen in, met geweld; de Geest legt hun een noodzakelijkheid op, en bewerkt hen onwederstandelijk; dit is er de oorzaak van.

Is dit niet een grote vertroosting voor allen die zichzelf geheel onmachtig gevoelen om te geloven? Gij oordeelt; de Heere zou mij wel vrede en verzoening, leven en genade geven, zo ik kon geloven! Och denk dat de Heere op Zich heeft genomen, zowel om in de Zijnen te werken de voorwaarden van het Verbond als deszelfs goederen toebrengen, Jer. 31:31-34. Christus kwam uit de schoot des Vaders, niet alleen om het leven te geven door Zijn dood, maar om al de Zijnen bekwaam te maken om door het geloof te eten en zich met Hem te verenigen, opdat zij nimmer zouden sterven, Joh. 6:50. En nu het werk in Christus’ hand is gesteld is hetgeen u onmogelijk is, Hem mogelijk, ja licht. Hij kan u omhelzen, als u Hem los zoudt laten. Het is Zijn ambt het geloof te werken en barmhartigheid te bewijzen degenen, die niet alleen onder de zonde, maar ook onder het ongeloof besloten zijn. Rom. 11:32.

De reden waarom de Heere uw onmacht om te geloven doet gevoelen en dit gebrek in u laat blijven, is zeker niet om ons te doen zondigen en onszelf te helpen, maar opdat wij vervulling van ons gebrek zouden trachten te bekomen en volharden in te eisen en te zoeken. Meent gij, dat de Heere Zijn tijd om het geloof te werken, niet zal waarnemen, zo gij begeert dat Hij het door Zijn eigen hand moge scheppen en u tot Zich trekken? Die gelooft, zegt de apostel, zal niet beschaamd worden; waarom? want de Heere is rijk, zegt hij, over allen, die Hem aanroepen, Rom. 10:11, 12. Indien gij geen hart hebt, dat gesloten is om het te eisen, het hart van de Heere die macht heeft is niet gesloten voor u om het te werken.

O weest toch dankbaar zegt Shepard, dat de Heere dit werk begint en voleindigt. Hij heeft u zulk een uiterste noodzakelijkheid van Hem doen gevoelen en Zichzelf zo beminnelijk voorgesteld, dat gij door Zijn liefde overwonnen uitriep, Heere! met genade hebt Gij mij overmocht en ik ben niet machtig langer wederstand te bieden. Ja wat nog wonderlijker is, toen Hij u getrokken had en gij van Hem waart afgeweken; toen gij uzelf en Hem weer had verloren, en wellicht misnoegen tegen Hem had opgevat, is Hij u voorgegaan naar Galilea, en heeft u bijeenverzameld, toen gij als water op de aarde waart uitgestort. Wat is hiervan de oorzaak, dan alleen dit, dat het werk des geloofs van Hem afhangt zowel om het te beginnen, als om het te voleindigen. Hij moet al Zijn verloren schapen inbrengen, en daarom heeft Hij een onwederstandelijke kracht van Zijn Geest over uw hart uitgezonden, die u gevangen achter Hem heenvoert.

Hoe zal ik weten dat mijn geloof geen vermetelheid is, maar werk van de Heilige Geest?

Begeert gij Christus ernstig, en zoudt gij de Heere geen rust willen geven, voordat Hij u rust geeft in Hem? Daar staat dan, die wil, neme van het water des levens, Openb. 22:17. Dorst gij naar Christus, leest Jes. 55:1, 2 en 3 en Joh. 7:37. Zo iemand dorst, die kome en drinke. Als Christus hun geloof zag, Matth. 9:1, 2, wat zeide Hij toen? Zoon zijt goedmoeds, uw zonden zijn u vergeven.

Het is een grote zonde in vele vromen, zegt Shepard, die wanneer zij dorsten, geloven en komen tot Christus, en alzo onder de belofte der genade zijn, evenwel nog denken; het is vermetelheid te geloven en bezit te nemen van die schatten, die in Christus zijn, verwachtende dat de Heere hen eerst gelovig zal maken en dan willen zij geloven, daar het geloof nu moest omhelzen en zich dronken maken in de volheid van Christus. Zal het voor stoutheid gerekend worden dat iemand zijn eigen brood eet, zijn eigen drank drinkt en zijn klederen aandoet? De belofte maakt Christus en al Zijn weldaden de uwe; derhalve is het geen stoutheid, dat gij u dezelve toeeigent. Neem aan, dat gij uzelf niet in de belofte ingesloten vindt en geen andere reden ziet om te geloven dan dat gij des Heeren bevel en nodiging hebt om te geloven; gelooft gij in geweten en gehoorzaamheid, volgens dit bevel en Gods nodiging en smeking in het Evangelie omdat gij God niet durft te onteren, door Zijn genade te weigeren? Zo moet gij dan bekennen dat dit geen vermetelheid is, tenzij gehoorzaamheid vermetelheid is; ja de allerbeste gehoorzaamheid, welke is de gehoorzaamheid des geloofs, Joh. 6:40. Want wat was de grond, waarop die drie duizend, Hand. 2:38 en 41, geloofden? Petrus zegt bekeert u opdat gij vergeving der zonden moogt ontvangen; en wat volgt er? Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt. Ach! dat woord bekeert u, komt tot God en verandert, wat hun zulk een zoet woord en daarom namen zij het aan; dit was geen stoutheid, noch in Petrus, door hen tot bekering te vermanen, noch in hen, door den Heere op Zijn eerste woord aan te nemen gelijk de godvruchtige Beza zegt.

Indien bekering het geloof vergezelt, is het geen vermetelheid te geloven. Berouw over de zonde, meerder achting voor Gods genade in Christus, zodat niets uw hart meer breekt, dan de gedachte van Christus’ onveranderlijke liefde tot zulk een booswicht, en deze liefde maakt dat gij Hem meerder en vuriger liefhebt, zult gij niet minder wensen, dat uw liefde mag toenemen, als gij uw zonden ziet aanwassen; de stroom van uw gedachten leidt u dan daarheen, hoe gij voor Hem zult leven, Die voor u stierf. Dit was Maria’s geloof die aan Christus voeten zat dezelve met haar tranen nat makende, Hem veel liefhebbende, omdat haar veel vergeven was.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1993

Bewaar het pand | 10 Pagina's

De Gezonde Gelovige (10)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1993

Bewaar het pand | 10 Pagina's